ECLI:NL:GHAMS:2021:109

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
19/00841
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift tegen WOZ-beschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat 14 maanden te laat was ingediend door belanghebbende, een eigenaar van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem had op 28 februari 2017 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 69.000 en de bijbehorende onroerendezaakbelasting bekendgemaakt. Belanghebbende maakte op 29 april 2018 bezwaar tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk. De rechtbank Noord-Holland bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 mei 2019, waarop belanghebbende in hoger beroep ging.

Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geconcludeerd dat belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn van zes weken bezwaar had gemaakt. De termijn voor het indienen van bezwaar was verstreken, en er was geen reden om aan te nemen dat belanghebbende niet in verzuim was geweest. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten voor de procedure werden niet toegewezen, aangezien er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaarschriften en de strikte naleving van de termijnen zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof nam de gronden van de rechtbank over en maakte deze tot de zijne, wat de consistentie in de rechtspraak onderstreept.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 19/00841
28 januari 2021
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X],te [plaats], belanghebbende,
tegen de uitspraak van 17 mei 2019 in de zaak met kenmerk HAA 18/5647 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Haarlem, de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2017 de waarde van de onroerende zaak [adres woning] te [plaats] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 69.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelastingen 2017 (hierna: OZB) bekendgemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft met dagtekening 29 april 2018 bezwaar gemaakt tegen de beschikking Bij uitspraak van 12 december 2018 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
In haar uitspraak van 17 mei 2019 heeft de rechtbank het door belanghebbende ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak van de rechtbank ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 juli 2019.
1.5.
Op 30 december 2019 heeft het Hof bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 AWB het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende verzet aangetekend. Bij uitspraak van 23 juni 2020 heeft het Hof het verzet gegrond verklaard, waarna het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
1.6.
Op 9 juli 2020 heeft de heffingsambtenaar een verweerschrift ingediend.
1.7.
Van de zijde van belanghebbende is op 22 december 2020 een nader stuk ontvangen. Dit stuk is in afschrift aan de heffingsambtenaar verstrekt.
1.8.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2021. Belanghebbende en de heffingsambtenaar zijn hiervoor bij aangetekende brief uitgenodigd. Belanghebbende heeft op 18 januari 2021 per telefoon aan de griffie medegedeeld dat hij niet ter zitting zou verschijnen en dat hij toestemming gaf de zitting buiten zijn aanwezigheid te laten doorgaan. Namens de heffingsambtenaar is verschenen mr. [Y]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in haar uitspraak (waarin belanghebbende is aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’) de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is eigenaar van de onroerende zaak, alsmede van het naastgelegen pand [Y] naast te [plaats]. De onroerende zaak is een appartement, gebouwd in 1880, waarin een kantoor en een slaapkamer gevestigd zijn.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Evenals bij de rechtbank is in hoger beroep in geschil of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen en beslist:
“6. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Ingevolge artikel 22j, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in samenhang met artikel 6:8 van de Awb vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, van de Awb).
De rechtbank constateert dat eiser niet binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt. De onderhavige beschikking is gedagtekend 28 februari 2017. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 1 maart 2017 en is geëindigd op 11 april 2017. Het bezwaarschrift is door verweerder op 2 mei 2018, na het einde van de termijn, ontvangen.
7. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Eiser stelt in dit verband dat er geen termijn geldt, nu hij met verweerder in een doorlopende discussie is verwikkeld over de WOZ-waarde van de onroerende zaak. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze omstandigheid er niet toe leiden dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Doel en strekking van de Wet WOZ brengen mee dat de waarde van een onroerende zaak voor elk kalenderjaar opnieuw wordt bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden die zich op de waardepeildatum voordoen. Ieder jaar staat dus op zichzelf. Voor kalenderjaar 2017 is eiser in verzuim. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder het bezwaarschrift van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaak komt de rechtbank niet toe.
8. Eiser heeft in zijn brief van 5 juni 2018, door de rechtbank ontvangen op 26 februari 2019, gesteld dat hij het ook niet eens is met de voor het kalenderjaar 2018 vastgestelde waarde. Eiser heeft de rechtbank verzocht om deze waarde te verlagen. De rechtbank kan aan dit verzoek geen gehoor geven. Eiser heeft de mogelijkheid om voor dit belastingjaar bezwaar en, zo nodig, beroep in te stellen tegen de betreffende WOZ-beschikking.
9. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Met de rechtbank is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet binnen de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt en dat er geen sprake is van een situatie waarin redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de indiener niet in verzuim is geweest. Alsdan heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Naar het oordeel van het Hof heeft de rechtbank deze beslissing op goede gronden genomen. Het Hof neemt deze beslissing en de gronden waarop zij berust over en maakt deze tot de zijne. Al hetgeen belanghebbende in hoger beroep verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.2.
De slotsom van het hiervoor overwogene is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten in verband me de behandeling van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M.J. Leijdekker, voorzitter, C.J. Hummel en W.M.C. Schipper, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. P.L. Cheung als griffier. De beslissing is op 28 januari 2021 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.