ECLI:NL:GHAMS:2021:1185

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2021
Publicatiedatum
28 april 2021
Zaaknummer
23-000842-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 april 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1974, was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1133 gram cocaïne op 12 februari 2020 te Amsterdam. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat het tot een andere bewezenverklaring kwam. Het hof achtte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.133 gram cocaïne, terwijl het overige tenlastegelegde niet bewezen kon worden. De verdachte werd vrijgesproken van de overige aanklachten.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde werd niet betwist, en het hof concludeerde dat de verdachte strafbaar was. De politierechter had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden. De advocaat-generaal had dezelfde straf gevorderd, maar de raadsman pleitte voor een taakstraf met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof oordeelde dat de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf maanden rechtvaardigden, maar hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd de gevangenisstraf vastgesteld op vijf maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

Het hof baseerde zijn beslissing op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact van harddrugs op de volksgezondheid en criminaliteit.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000842-20
datum uitspraak: 26 april 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-039869-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
12 april 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 februari 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1133 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 februari 2020 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.133 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsman heeft het hof – gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, recente jurisprudentie en de LOVS-oriëntatiepunten – verzocht om aan de verdachte een taakstraf met aanvullend een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid en de wijze
waarop deze verdovende middelen (in meerdere, kleinere, doorzichtige plastic zakken) waren verpakt, moeten deze bestemd zijn geweest voor de (verdere) verkoop en verspreiding. Het gebruik en de verspreiding van harddrugs vormen een bedreiging voor de volksgezondheid en leiden veelal – direct en indirect – tot diverse vormen van (andere) criminaliteit, onder andere doordat de gebruikers van deze drugs vermogensdelicten plegen om in hun verslaving te voorzien.
Het hof heeft acht geslagen op de straffen die ter zake van het aanwezig hebben van cocaïne door rechters worden opgelegd en die hun weerslag hebben gevonden in de LOVS-oriëntatiepunten, waar ten aanzien van de bewezenverklaarde hoeveelheid harddrugs voor een eerste overtreder een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden als uitgangspunt is vermeld. Het hof acht daarom een gevangenisstraf, in beginsel onvoorwaardelijk op te leggen, passend en geboden.
Het hof zal echter in enigszins strafmatigende zin rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht, en met het gegeven dat de verdachte niet eerder en ook niet na de pleegdatum van het onderhavige feit voor een soortgelijk delict (onherroepelijk) is veroordeeld. Gelet daarop zal het hof van de gevangenisstraf één maand in voorwaardelijke vorm opleggen waarmee het hof beoogt de verdachte ervan te doordringen zich ook in de toekomst verre te houden van het plegen van strafbare feiten.
In het voorgaande ligt besloten dat, met name gelet op de ernst van het feit, niet kan worden volstaan met de straffen zoals door de raadsman zijn voorgesteld.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de
uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M.L.M. van der Voet en mr. J.J.J. Schols, in tegenwoordigheid van
mr. S. Bonset, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
26 april 2021.
mr. M.L.M. van der Voet is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.