Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
appellante,
advocaat: mr. Y.H. Dissel te Amsterdam,
verweerder,
advocaat: mr. J. van der Pijl te Amsterdam.
1.1. Het geding in hoger beroep
I. voor het geval de kantonrechter in de separate 682-procedure beslist (Lebara te veroordelen) tot herstel van de arbeidsovereenkomst: de herstelde of te herstellen arbeidsovereenkomst tussen Lebara en [verweerder] op grond van artikel 7:683 lid 5 BW tegen de vroegst mogelijke datum zal ontbinden wegens een redelijke grond zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e, subsidiair sub g, meer subsidiair sub h en uiterst subsidiair sub i BW;
III. [verweerder] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen Lebara op grond van de bestreden beschikking aan [verweerder] heeft voldaan;
IV. [verweerder] zal veroordelen in de proceskosten in beide instanties, inclusief nakosten.
2.Feiten
“The Chief Legal Officer is responsible for managing all legal issues of the group and is supported by a small legal team”.In het kader van zijn functie was [verweerder] (statutair) bestuurder van een achttal (buitenlandse) vennootschappen en secretaris van nog acht andere vennootschappen. De arbeidsovereenkomst bevat een opzegtermijn van zes maanden. Op de arbeidsovereenkomst van [verweerder] zijn de Code of Conduct en de Algemene Arbeidsvoorwaarden (Personeelsreglement) van toepassing.
3.Beoordeling
Mediant)en 31 maart 20217, ECLI:NL:HR:2017:571 (hierna kortweg:
Vlisco). [verweerder] heeft, onder verwijzing naar dezelfde rechtspraak, betoogd dat dit niet mogelijk is. Hierna zal op de verschillende gezichtspunten worden ingegaan.
“3.4.6
“3.13.1
“gelet op het systeem van het thans geldende recht, slechts als voorwaarde kan worden gesteld dat het op staande voet gegeven ontslag door de rechter “van dezelfde aanleg” wordt vernietigd (…) Voorts staat in rov. 3.13.2 van deze beschikking, kort gezegd, dat langs de weg van een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding, de gevolgen van het eventuele oordeel dat het op staande voet gegeven ontslag niet gerechtvaardigd was, “in de desbetreffende instantie” kunnen worden beperkt. (…)”
in dezelfde instantieeen oordeel wordt gegeven over de geldigheid van het verleende ontslag. In de Vlisco-zaak was hieraan voldaan omdat de kantonrechter had beslist op het ontbindingsverzoek dat was ingesteld onder de voorwaarde dat het (eveneens bij de kantonrechter) ingestelde verzoek tot vernietiging zou slagen.
Omega) de situatie dat de werknemer in eerste aanleg vernietiging vraagt van een verleend ontslag op staande voet, terwijl de werkgever (in eerste aanleg) een tegenverzoek tot voorwaardelijke ontbinding instelt voor het geval de vernietiging wordt toegewezen.
binnen het stelsel van artikel 7:683 BWde mogelijkheid van het verzoeken van voorwaardelijke beëindiging in hoger beroep te openen. Buiten de in artikel 7:683 BW geopende mogelijkheden bestaat geen bevoegdheid van het hof om kennis te nemen van een voorwaardelijk verzoek tot beëindiging. Dit betekent dat de werkgever pas ontvankelijk is in een dergelijk verzoek in hoger beroep wanneer ook in eerste aanleg een verzoek tot voorwaardelijke ontbinding is gedaan. Een andere zienswijze is niet alleen in strijd met artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) maar zou er ook toe leiden dat het door de wetgever beoogde stelsel van toetsing in twee instanties wordt doorkruist omdat een feitelijke instantie verloren gaat. Dit stelsel en de bedoelingen van de wetgever in dit verband zijn door de Hoge Raad in zowel de Mediantbeschikking als in de Vliscobeschikking mede aan zijn oordelen ten grondslag gelegd en dienen ook het hof tot uitgangspunt.