ECLI:NL:GHAMS:2021:1460

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
26 mei 2021
Zaaknummer
200.265.811/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van het beroepschrift en proceskostenveroordeling in hoger beroep

In deze zaak heeft appellant op 12 september 2019 een beroepschrift ingediend bij het Gerechtshof Amsterdam, waarbij hij in hoger beroep kwam van een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een verzoek om een voorlopig deskundigenbericht, dat door appellant werd ingediend. Geïntimeerde heeft op 8 november 2019 een verweerschrift ingediend. Op 27 maart 2021 heeft mr. Kool, de advocaat van appellant, het hoger beroep ingetrokken. Geïntimeerde heeft vervolgens verzocht om appellant te veroordelen in de proceskosten, omdat zij onnodig op kosten was gejaagd door de procedure. Appellant heeft dit verzoek betwist en aangevoerd dat er geen grond is voor een integrale proceskostenveroordeling.

Het hof heeft geoordeeld dat de intrekking van het beroepschrift betekent dat appellant niet kan worden ontvangen in zijn hoger beroep. Geïntimeerde heeft recht op een proceskostenveroordeling, maar het hof heeft geen aanleiding gezien voor een integrale kostenveroordeling. De omstandigheden die door geïntimeerde zijn aangevoerd, zijn onvoldoende om misbruik van recht of onrechtmatig handelen door appellant aan te nemen. Het hof heeft de proceskosten van het hoger beroep vastgesteld op € 324,- aan verschotten en € 1.114,- aan salaris voor de advocaat van geïntimeerde. De beschikking is gegeven op 25 mei 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.265.811/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 7618881 \ EA VERZ 19-207
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 mei 2021
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.C. Kool te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.D.M.C. Nolet te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Appellant heeft op 12 september 2019 een beroepschrift, met producties, ingediend bij het hof. Daarbij is hij onder aanvoering van acht grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking die de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam op 13 juni 2019 onder bovengenoemd zaaknummer tussen partijen heeft gegeven.
Geïntimeerde heeft op 8 november 2019 een verweerschrift, met bijlagen, ingediend bij het hof.
Bij V4-formulier van 27 maart 2021 heeft mr. Kool namens appellant het hoger beroep ingetrokken.
Bij brief van 2 april 2021, met bijlagen, heeft mr. Nolet namens geïntimeerde het hof verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, appellant te veroordelen in de (integrale) proceskosten.
Bij brief van 19 april 2021 heeft mr. Kool namens appellant het hof verzocht dit verzoek af te wijzen.
Uitspraak is bepaald op heden.
2. Beoordeling
2.1.
De intrekking van het beroepschrift heeft tot gevolg dat, nu de aangevoerde gronden van het beroep niet meer kunnen worden onderzocht, appellant in zijn hoger beroep niet kan worden ontvangen.
2.2.
Geïntimeerde heeft verzocht appellant, als de in het ongelijk gestelde partij, te veroordelen in de (integrale) proceskosten. Onder verwijzing naar randnummers 5.1 tot en met 5.5 van het verweerschrift in hoger beroep heeft geïntimeerde aangevoerd dat in dit geval een integrale proceskostenveroordeling op zijn plaats is, omdat zij onnodig op kosten is gejaagd. Volgens geïntimeerde had deze procedure (in hoger beroep) namelijk niet gevoerd hoeven worden – appellant wist bij aanvang van de procedure dat het verzochte voorlopig deskundigenbericht niet ter zake dienend is – en moet het niet tijdig intrekken van het verzoek in strijd worden geacht met de goede procesorde.
2.3.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat voor een (integrale) proceskostenveroordeling geen grond is. Daartoe heeft hij aangevoerd dat gesteld noch gebleken is dat sprake is van buitengewone omstandigheden, zoals misbruik van recht of onrechtmatig handelen, die een integrale proceskostenveroordeling zouden kunnen rechtvaardigen. Verder betwist appellant dat hij door de intrekking van het hoger beroep per definitie moet worden gezien als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij. Volgens appellant heeft hij geïntimeerde ook niet nodeloos of lichtvaardig in de procedure betrokken met het enkele doel haar hinder of nadeel toe te brengen, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een veroordeling in de proceskosten. Appellant stelt voor de intrekking zo zijn persoonlijke redenen te hebben, waarbij zijn gewijzigde financiële situatie in verband met de coronacrisis een rol speelt. Nu door de intrekking van het hoger beroep de procedure eindigt, dienen partijen zijns inziens hun eigen kosten te dragen.
2.4.
Op grond van artikel 289 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in verbinding met artikel 362 Rv kan de rechter een veroordeling in de proceskosten van het hoger beroep uitspreken. Ook een partij die niet in het ongelijk wordt gesteld maar niet-ontvankelijk wordt verklaard vanwege het intrekken van het hoger beroep, kan in deze kosten worden veroordeeld. Anders dan appellant lijkt te betogen, is een veroordeling in de kosten op grond van artikel 289 Rv niet slechts aan de orde in het geval dat een partij zijn wederpartij nodeloos of lichtvaardig in de procedure heeft betrokken. Daarbij merkt het hof op dat de beschikking van het hof ’s-Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2019:1528) waarop appellant in dit kader wijst, is gegeven in een familiezaak en dat het in het algemeen gebruikelijk is in familiezaken dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Het hof ziet in deze zaak aanleiding voor een veroordeling van appellant in de proceskosten van het hoger beroep vanwege de intrekking daarvan in dit stadium van de procedure, te weten nadat door geïntimeerde een verweerschrift was ingediend. Voor een integrale kostenveroordeling zoals door geïntimeerde verzocht, ziet het hof evenwel geen aanleiding. De omstandigheden die geïntimeerde heeft aangevoerd zijn onvoldoende voor het aannemen van misbruik van recht of onrechtmatig handelen door appellant en nopen ook anderszins niet tot een veroordeling in de volledige proceskosten van het hoger beroep. Het hof zal de proceskosten van het hoger beroep dus berekenen met inachtneming van het liquidatietarief. Voor de kosten van de advocaat van geïntimeerde zal worden gerekend met tarief II (onbepaalde waarde) en zal worden uitgegaan van 1 punt voor het verweerschrift in hoger beroep.

3.Beslissing

Het hof:
verklaart appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt appellant in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot deze kosten, voor zover tot heden aan de zijde van geïntimeerde gevallen, op € 324,- aan verschotten en € 1.114,- aan salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.R. Sturhoofd, J.C.W. Rang en
J.W. Hoekzema en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2021.