ECLI:NL:GHAMS:2021:1577

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
1 juni 2021
Zaaknummer
23-001644-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging afpersing en veroordeling bedreiging met mes

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Soedan in 1986, was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot afpersing en bedreiging met een mes. Het hof heeft de zaak onderzocht naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 21 juli 2020. De tenlastelegging omvatte onder andere dat de verdachte op 5 juli 2020 in Amsterdam, samen met anderen, een geldbedrag van een slachtoffer zou hebben willen afnemen door bedreiging met geweld. De verdachte zou daarbij een mes in de richting van het slachtoffer hebben gehouden en hem hebben aangesproken met de woorden: “Kom dan als man, kom dan als man”.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot afpersing. De verklaringen van de aangever en getuigen waren inconsistent en gaven geen overtuigend bewijs dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om het slachtoffer te dwingen tot afgifte van geld. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van het eerste feit.

Ten aanzien van de bedreiging met een mes heeft het hof echter geoordeeld dat er wel voldoende bewijs was. De verdachte heeft het slachtoffer bedreigd met een mes, wat voldoende vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweegbracht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voor deze bedreiging, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het vonnis van de politierechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan in deze zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001644-20
datum uitspraak: 11 maart 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-174491-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Soedan) op [geboortedag] 1986,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 februari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 5 juli 2020, te Amsterdam, althans in Nederland, op de openbare weg, te weten de Marnixstraat, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een geldbedrag en/of enig ander goed heeft weggenomen geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met die [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededader

  • één of meermalen aan die [slachtoffer] heeft gevraagd om geld en/of vervolgens
  • op een korte afstand van die [slachtoffer] heeft gestaan en hierbij een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp in de richting van die [slachtoffer] gehouden en/of daarbij onder meer heeft gezegd en/of geroepen “Kom dan als man, kom dan als man”, of woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Amsterdam, althans in Nederland [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door op een korte afstand van die [slachtoffer] te staan en hierbij een mes, althans scherp en/of puntig voorwerp in de richting van die [slachtoffer] heeft gehouden en/of daarbij onder meer heeft gezegd en/of geroepen “Kom dan als man, kom dan als man”, of woorden van gelijke aard en/of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.
Vrijspraak feit 1
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat op basis van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit de verklaring van de aangever en de verklaring van getuige [getuige] blijkt niet zonder meer dat sprake was van een poging van de verdachte om de aangever te dwingen tot afgifte van geld toen hij een mes in de richting van de aangever hield. De afgelegde verklaring van deze getuige direct na het incident op straat en zijn later afgelegde verklaring van 5 juli 2020 verschillen in de kern zodanig van elkaar dat het hof niet komt tot de overtuiging dat de verdachte opzettelijk de aangever wilde dwingen tot de afgifte van geld onder bedreiging van een mes. In die laatste verklaring deelt de getuige namelijk mede dat het de vrouw van de verdachte was die om geld bedelde en pas nadat de aangever tegen haar had gezegd dat ze weg moest gaan, de verdachte een mes uit zijn zak pakte en de woorden uitte: “Kom dan als man, kom dan als man”. De aangever zelf verklaart in zijn latere verklaring van 5 juli 2020 ook anders dan op straat direct na het incident. De aangever verklaart in deze latere verklaring dat de verdachte op enig moment een mes uit zijn zak haalde en hem aansprak vanwege de wijze waarop de aangever tegen verdachtes vrouw sprak. In die nadere verklaring verklaart de aangever, in tegenstelling tot hetgeen hij verklaarde direct na het incident, ook niet meer dat het de verdachte was die onder bedreiging van een mes geld van hem wilde hebben.
Het wettig en overtuigend bewijs voor een rechtens relevant verband tussen de dreigende handelingen van de verdachte en het verkrijgen van geld, al dan niet in nauwe en bewuste samenwerking met diens partner, ontbreekt. Voor een bewezenverklaring van (poging) afpersing dient immers vast te komen te staan dat de verdachte iemand wilde dwingen tot de in artikel 317, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde prestaties door geweld of bedreiging met geweld. Voor de onder 1 tenlastegelegde diefstal onder bedreiging van geweld in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht dient vast te staan dat het oogmerk van de verdachte bij zijn bedreiging was gericht op wederrechtelijke bevoordeling. Voor beide ten laste gelegde misdrijven ontbreekt in zoverre het wettig en overtuigend bewijs. Dat betekent dat de verdachte integraal van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht de verdachte vrij te spreken van de hem onder 2 ten laste gelegde bedreiging van aangever [slachtoffer]. Daartoe is aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte een bedreiging heeft geuit die voldoende duidelijk en concreet was, zodat bij de aangever niet de daadwerkelijke vrees kon ontstaan dat er een strafbaar feit jegens hem zou worden gepleegd.
Het hof stelt vast dat uit de aangifte blijkt dat de verdachte een mes met de punt in de richting van de aangever heeft gehouden. Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat daaraan door de verdachte de woorden: “Kom dan als man, kom dan als man” zijn toegevoegd. Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat de onder 2 ten laste gelegde bedreiging niet van dien aard is geweest en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt was de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen, wordt overwogen dat uit de voornoemde bewijsmiddelen het tegendeel blijkt.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.hij op 5 juli 2020 te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door op een korte afstand van die [slachtoffer] te staan en hierbij een mes in de richting van die [slachtoffer] te houden en daarbij te zeggen: “Kom dan als man, kom dan als man”.

Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit – zo begrijpt het hof – dat de verdachte bij bewezenverklaring van feit 2 zou dienen te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 dagen, gelijk aan een geldboete van 250 euro die is opgenomen in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof heeft acht geslagen op straffen die in soortgelijke gevallen bij een dergelijke plegen te worden opgelegd zoals die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt, anders dan door de raadsman betoogd, voor het uiten van een bedreiging waarbij een steekwapen wordt getoond, een taakstraf voor de duur van 60 uur genoemd. Mede gelet op hetgeen de verdediging heeft aangevoerd en hetgeen het hof uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bekend is over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht het hof in de situatie van de verdachte een taakstraf niet uitvoerbaar. Gelet op de ernst van de geuite bedreiging en de omstandigheden waaronder het feit door de verdachte werd begaan, acht het hof een gevangenisstraf van 1 maand passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. H.A. van Eijk en mr. B.A.A. Postma, in tegenwoordigheid van mr. S. Abelsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 maart 2021.
mr. B.A.A. Postma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]