In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn vorderingen tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar NN zijn afgewezen. De zaak betreft een directe actie op basis van artikel 7:954 BW, waarbij [appellant] stelt dat hij recht heeft op schadevergoeding van NN, de verzekeraar van [geïntimeerde sub 2]. De rechtbank heeft geoordeeld dat [geïntimeerde sub 2] geen melding heeft gedaan van de verwezenlijking van het risico van aansprakelijkheid bij zijn verzekeraar, wat volgens artikel 7:941 lid 1 BW vereist is. Hierdoor kon [appellant] zijn vorderingen niet tegen NN geldend maken. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de wetgever het meldingsvereiste heeft opgenomen in het belang van de verzekerde. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de betekening van het verstekvonnis geen rechtsgeldige melding opleverde, omdat dit vonnis later is vernietigd. Het hof concludeert dat [appellant] geen recht heeft op schadevergoeding van NN, omdat de noodzakelijke melding door [geïntimeerde sub 2] niet heeft plaatsgevonden. De vorderingen van [appellant] worden afgewezen en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.