ECLI:NL:GHAMS:2021:1748

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
200.268.529/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over huurpenningen en gebruiksrecht van geschonken woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door H.C.H. Koomen en A.W. Lukasse, die als bewindvoerders optreden over de goederen van [X] senior. De zaak betreft de vraag of [X] senior huurpenningen verschuldigd is aan [geïntimeerde] junior voor het gebruik van een woning die aan hem is geschonken. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat [X] senior € 6.054,60 aan huurpenningen moest betalen, maar [X] senior betwistte deze verplichting en vorderde in reconventie de opheffing van een conservatoir beslag dat door [geïntimeerde] junior was gelegd.

De feiten zijn als volgt: [X] senior en zijn echtgenote hebben in 2014 een woning geschonken aan [geïntimeerde] junior en [A], met het voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning door hen. Na de schenking heeft [X] senior maandelijks een bedrag van € 550,40 overgemaakt aan [geïntimeerde] junior en [A], maar deze betalingen zijn in oktober 2018 gestopt. [geïntimeerde] junior heeft vervolgens beslag gelegd op de goederen van [X] senior.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er geen huurovereenkomst bestond tussen partijen, en dat de betalingen van [X] senior niet als huurpenningen kunnen worden aangemerkt. Het hof heeft de grieven van [X] senior in principaal hoger beroep gegrond verklaard en het vonnis van de kantonrechter vernietigd. De vorderingen van [geïntimeerde] junior zijn afgewezen en het conservatoire beslag is opgeheven. Tevens is [geïntimeerde] junior veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.268.529/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 7917440/ CV EXPL 19-10364
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 juni 2021
inzake
H.C.H. KOOMEN en A.W. LUKASSE(hierna gezamenlijk: de bewindvoerder),
gevestigd te Noord-Scharwoude,
in hun hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van:
[X](hierna: [X] senior)
,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. P.F. Keuchenius te Hoorn,
tegen
[geïntimeerde](hierna: [geïntimeerde] junior),
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. H.E.M. Molenaar te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

[X] senior is bij dagvaarding van 24 oktober 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de kantonrechter), van 9 oktober 2019, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerde] junior als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie, en [X] senior als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
[X] senior heeft op 5 november 2019 een memorie van grieven ingediend. Bij beschikking van 18 november 2019 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, zijn de goederen van [X] senior onder bewind gesteld van de bewindvoerder, die de procedure heeft voortgezet.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Op 28 januari 2021 is de zaak mondeling behandeld. [X] senior en [geïntimeerde] junior zijn verschenen, bijgestaan door hun hiervoor genoemde advocaten en hebben vragen van het hof beantwoord. De advocaten hebben de door hen gebruikte pleitnotities aan het hof overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] senior, althans de bewindvoerder heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van [geïntimeerde] junior in conventie zal afwijzen en, naar het hof begrijpt, de vordering van [X] senior in reconventie volledig zal toewijzen en die toewijzing uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] junior heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. In incidenteel hoger beroep heeft [geïntimeerde] junior geconcludeerd dat het hof het vonnis zal vernietigen voor zover daarbij zijn vorderingen in conventie zijn afgewezen en deze alsnog zal toewijzen. Tot slot heeft hij geconcludeerd tot veroordeling van [X] senior, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het geding in principaal en incidenteel hoger beroep met nakosten.
[X] senior, althans de bewindvoerder, heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [geïntimeerde] junior in de kosten van dat beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.6 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.Beoordeling

3.1
Deze zaak gaat over de vraag of [X] senior huurpenningen is verschuldigd aan [geïntimeerde] junior voor het (voortgezette) gebruik van een woning die [X] senior aan onder anderen [geïntimeerde] junior heeft geschonken. In het verlengde daarvan speelt de vraag of het door [geïntimeerde] junior ten laste van [X] senior gelegde conservatoire beslag moet worden opgeheven.
3.2
Voor de beoordeling van de zaak zijn de volgende feiten van belang.
3.2.1
[X] senior is in gemeenschap van goederen gehuwd. [X] senior en zijn echtgenote hebben twee dochters en een zoon, te weten [A] , [B] en [geïntimeerde] junior.
3.2.2
In 2013 hebben [X] senior en zijn echtgenote besloten om in het kader van een fiscaal gunstige vermogensoverheveling diverse schenkingen te doen aan de kinderen en kleinkinderen.
3.2.3
Bij notariële akte van 18 december 2014 hebben [X] senior en zijn echtgenote een door hen bewoonde woning geschonken en geleverd aan [geïntimeerde] junior en [A] . De schenking heeft plaatsgevonden onder het voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning door [X] senior en zijn echtgenote.
3.2.4
Na de schenking is het echtpaar [X] nog enkele jaren in de woning blijven wonen. De echtgenote van [X] senior is sinds 12 mei 2016 opgenomen in een verpleeghuis.
3.2.5
Na de schenking van de woning heeft [X] senior maandelijks een bedrag van € 550,40 overgemaakt aan [geïntimeerde] junior en aan [A] onder vermelding van de omschrijving ‘
huur [adres] ’. Vanaf oktober 2018 zijn die maandelijkse betalingen aan [geïntimeerde] junior gestopt.
3.2.6
In een brief van 21 november 2018 heeft [geïntimeerde] junior aan [X] senior geschreven:
Intussen heb ik gemerkt dat je gestopt bent met de maandelijkse overmaking van de huur van € 550,40 aan mijn bankrekening. De termijn over de maand november is onbetaald gebleven tot nu toe. (…) Ook maak ik aanspraak op betaling van de achterstallige huur van € 550,40. (…) Zolang ik voor 50% eigenaar ben maak ik wel aanspraak op 50% van de huur zoals die steeds maandelijks is betaald.
3.2.7
In een brief van 27 november 2018 heeft de partner van [A] ( [C] ) namens [X] senior geschreven:
* betreft de huur van de [adres] , in ons gesprek met jou vader en mij d.d. 19-9-2018 zijn wij gedrieën mondeling overeengekomen dat we voorlopig stoppen met de huur te betalen om zo jou vader z’n vermogen op de bank niet te snel te laten slinken, zodat ie in ieder geval z’n ‘natje en droogje’ kan blijven bekostigen.
*Op d.d. 25-9-2018 ben je alleen bij mij thuis geweest en heb ik dit nogmaals uitgelegd en wederom overeengekomen dat jij en [A] geen huur meer ontvangen, ondanks de belasting technische gevolgen.
3.2.8
Op 13 december 2018 heeft [geïntimeerde] junior conservatoir beslag gelegd op een bedrag van € 156.400,00 aan contant geld van [X] senior dat zich in een safeloket van een ING filiaal bevindt op naam van [C] , partner van [A] .
3.2.9
Omstreeks 1 november 2019 heeft [X] senior de woning verlaten.
3.3
In deze procedure vordert [geïntimeerde] junior in conventie, voor zover in hoger beroep van belang, veroordeling van [X] senior tot betaling van (i) € 1.100,80 terzake verschuldigde huur over de maanden november 2018 en december 2018 (ii) € 550,40 terzake de maandelijks verschuldigde huurpenningen over de maanden januari 2019 tot en met november 2019, te vermeerderen met rente en (iii) de beslagkosten. [geïntimeerde] junior heeft hieraan ten grondslag gelegd - samengevat - dat [X] senior en zijn echtgenote na de schenking en levering van de woning in 2014 een huurovereenkomst hebben gesloten met [geïntimeerde] junior en [A] . Daarbij is afgesproken dat zij maandelijks in totaal € 1.100,80 aan huur zouden betalen: € 550,40 aan [geïntimeerde] junior en € 550,40 aan [A] . Sinds november 2018 heeft [X] senior niet meer de huur aan [geïntimeerde] junior betaald. Daarom vordert [geïntimeerde] junior nu nakoming van de huurovereenkomst.
In conventie heeft [X] senior betwist dat hij huurpenningen verschuldigd is aan [geïntimeerde] junior en in reconventie vordert [X] senior opheffing van het door [geïntimeerde] junior gelegde conservatoire derdenbeslag. Hieraan legt hij ten grondslag dat daarvoor geen wettelijke grondslag bestaat, omdat de vordering waarvoor het beslag is gelegd moet worden afgewezen.
3.4
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, in conventie, [X] senior veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] junior van € 6.054,60 (zijnde de huurpenningen van oktober 2018 tot en met september 2019) vermeerderd met rente en tot betaling van € 855,82 aan beslagkosten. In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [X] senior afgewezen voor zover het conservatoire beslag is gelegd ter verzekering van de vordering op grond van achterstallige huur c.q. vergoeding voor bewoning en de vordering waarvoor conservatoir beslag is gelegd begroot op € 7.870,00. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [X] senior in principaal hoger beroep met zeven grieven op (genummerd 1 tot en met 4, 5, 5 en 6) en [geïntimeerde] junior, in incidenteel hoger beroep, met één grief.
Principaal hoger beroep
3.5
Met zijn
eerste griefkomt [X] senior op tegen het oordeel van de kantonrechter dat er een verplichting tot betaling van € 550,40 per maand bestond voor [X] senior, dat het niet uitmaakt of die verplichting is gebaseerd op een huurovereenkomst of een andere overeenkomst en dat het erom gaat dat partijen hebben afgesproken dat [X] senior voor het gebruik van de woning een maandelijkse vergoeding zal betalen.
3.6
Partijen zijn verdeeld over de vraag of het recht van gebruik en bewoning van [X] senior is gegrond op een huurovereenkomst. Het is aan [geïntimeerde] junior om te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat dit het geval is. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] junior hiertoe onvoldoende gesteld. Het staat immers vast dat [X] senior en zijn echtgenote in 2013 hadden besloten om in het kader van een fiscaal gunstige vermogensoverheveling diverse schenkingen te doen aan hun kinderen en kleinkinderen. In die context hebben zij meerdere schenkingen verricht, waaronder de schenking van de woning aan [geïntimeerde] junior en [A] . [geïntimeerde] junior heeft niet bestreden dat deze schenking heeft plaatsgevonden onder het voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning. Hierin ligt dus de titel van dat recht op gebruik en bewoning besloten. Zoals [X] senior terecht heeft betoogd kan de woning dan ook niet door [geïntimeerde] junior en [A] ter beschikking zijn gesteld in het kader van een huurovereenkomst. Uit de enkele omschrijving bij de maandelijkse betalingen ‘
huur [adres] ’kan niet worden opgemaakt dat die betalingen door [X] senior waren bedoeld als tegenprestatie voor het huren van de woning. Juist het feit dat [X] al enige jaren bezig was om op fiscaal gunstige wijze schenkingen te verrichten wijst erop dat ook die maandelijkse betalingen bedoeld waren als schenking en onverschuldigd waren. Ook uit de toelichtingen ter zitting is gebleken dat het de bedoeling van zowel [X] senior als [geïntimeerde] junior was dat [X] senior om belastingtechnische redenen gedurende zijn leven geld schenkt. Evenmin is doorslaggevend dat het polisblad van de opstalverzekering van de woning vermeldt dat de woning in verhuurde staat is. [X] senior heeft hier bovendien tegenover gesteld dat uit navraag bij de verzekeraar gebleken is dat er bij het verzekeren van de woning naast de opties ‘eigen bewoning’, ‘leegstand’, geen andere optie overbleef dan ‘verhuur’. De conclusie is dat grief 1 slaagt en dat er geen grond is voor toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] junior tot betaling van huurpenningen. Aan het bewijsaanbod van [geïntimeerde] junior wordt daarom niet meer toegekomen.
3.7
Ter zitting heeft [geïntimeerde] junior nog een subsidiaire grondslag aangevoerd voor deze vordering, inhoudende dat het hier weliswaar niet om huurpenningen gaat maar om een vergoeding voor het gebruik van de woning. Daargelaten dat deze grondslag te laat is aangevoerd, heeft deze hoe dan ook geen succes, omdat deze afstuit op dezelfde overwegingen als die het hof hiervoor in 3.6 uiteen heeft gezet met betrekking tot het beroep van [geïntimeerde] junior op het bestaan van een huurovereenkomst.
3.8
Nu de eerste grief slaagt, behoeven de
tweedeen
vijfde grief, die eveneens zien op de toewijzing door de kantonrechter van de vordering tot betaling van huurpenningen, geen bespreking meer.
3.9
Het slagen van de eerste grief heeft tot gevolg dat ook de grondslag voor een veroordeling tot betaling van wettelijke rente en beslagkosten is komen te vervallen. De
derdeen
vierde grief, die op deze veroordelingen betrekking hebben, treffen daarom eveneens doel. De desbetreffende vorderingen van [geïntimeerde] junior komen niet voor toewijzing in aanmerking.
3.1
Met de
zevende griefkomt [X] senior op tegen de gedeeltelijke afwijzing door de kantonrechter van zijn verzoek tot volledige opheffing van het conservatoire beslag en de afwijzing van zijn verzoek om die opheffing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Die grief slaagt nu [X] senior, zoals hiervoor is overwogen, terecht heeft aangevoerd dat de vordering waarvoor het beslag is gelegd moet worden afgewezen.
Het incidenteel hoger beroep
3.11
Nu er geen grondslag is voor toewijzing van de vordering tot betaling van huurpenningen kunnen de grieven van [geïntimeerde] junior, die zijn gericht tegen het gedeeltelijk afwijzen van zijn vordering tot betaling van huurpenningen, niet slagen.
Slotsom
3.12
Het principale hoger beroep heeft succes en de grieven in incidenteel hoger beroep falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, de vorderingen van [geïntimeerde] junior zullen worden afgewezen en de vordering van [X] senior tot opheffing van het conservatoir beslag zal volledig worden toegewezen en uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het hof ziet aanleiding [geïntimeerde] junior als in het ongelijk gestelde partij te verwijzen in de kosten van het geding zowel in eerste aanleg (conventie en reconventie) als in principaal en incidenteel hoger beroep. Daarmee slaagt ook de
zesde griefvan [X] senior.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep
en
opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] junior af;
heft op het volledige in 3.2.8 genoemde conservatoir beslag dat door [geïntimeerde] junior op 13 december 2018 ten laste van [X] senior is gelegd, zoals nader omschreven en vastgelegd in het proces-verbaal van de deurwaarder van 13 december 2018;
verklaart dit arrest ten aanzien van de opheffing van het beslag uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [geïntimeerde] junior in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg (conventie en reconventie) aan de zijde van [X] senior/de bewindvoerder begroot op € 900,00 voor salaris en in principaal respectievelijk incidenteel hoger beroep tot op heden aan de zijde van [X] senior/de bewindvoerder begroot op € 423,01 aan verschotten en € 1.574,00 respectievelijk € 787,00 voor salaris;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. L.A.J. Dun, mr. J.C.W. Rang en mr. C.A.H.M. ten Dam en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.