ECLI:NL:GHAMS:2021:1753

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
200.273.389/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de gefactureerde werkzaamheden door geïntimeerde in opdracht van appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van PDW V.O.F. tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat [geïntimeerde] recht had op betaling van een factuur van € 1.912,50 voor werkzaamheden die hij zou hebben verricht. PDW betwistte echter de verschuldigdheid van deze factuur en stelde dat er geen overeenkomst met [geïntimeerde] was en dat de werkzaamheden niet door hem waren uitgevoerd. In hoger beroep heeft PDW zijn grieven uiteengezet en bewijs aangeboden voor zijn stellingen. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] de bewijslast draagt voor zijn claim, maar dat de getuigenverklaringen en het bewijs dat hij heeft geleverd onvoldoende waren om zijn stelling te onderbouwen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter ten onrechte had geoordeeld dat [geïntimeerde] recht had op betaling. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen en wees de vordering van [geïntimeerde] af, waarbij hij werd veroordeeld tot terugbetaling van de ontvangen bedragen en in de proceskosten werd veroordeeld. De beslissing van het hof werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.273.389/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 7403074 CV EXPL 18-27651
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 juni 2021
inzake

1.PDW V.O.F.,

gevestigd te Amsterdam,
alsmede haar vennoten
2.
[appellante],
wonend te [woonplaats 1] ,
en
3.
[appellant],
wonend te [woonplaats 1] ,
appellanten,
advocaat: mr. M. van Eck te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.B. Kloosterman te Rotterdam.
Partijen worden hierna (in enkelvoud) PDW en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

PDW is bij dagvaarding van 5 november 2019 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 16 april 2019 (hierna: het tussenvonnis) en 6 augustus 2019 (hierna: het eindvonnis), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en PDW als gedaagde.
PDW heeft daarna een memorie van grieven, met producties, ingediend en [geïntimeerde] een memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 25 maart 2021 doen bepleiten door hun advocaat, mr. Van Eck aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [geïntimeerde] heeft bij deze gelegenheid nog producties in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
PDW heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen en - uitvoerbaar bij voorraad - [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen PDW ter uitvoering van het bestreden eindvonnis heeft voldaan, vermeerderd met rente, en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van PDW in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden tussenvonnis onder 1.1 en 1.2 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt.

3.De beoordeling

3.1
Het gaat in deze zaak om het volgende.
[geïntimeerde] , die handelt onder de naam [X] , heeft bij factuur van 21 juni 2018 bij PDW een bedrag van € 1.912,50 in rekening gebracht. De factuur vermeldt onder het kopje “Omschrijving” het volgende:
week 19 schilderwerkzaamheidenweek 20 schilder en timmerwerkzamheidenweek 21 schilderwerkzaamheiden, opruimen schoonmaken
week 22 schilder en montagewerkzaamheiden
PDW heeft bij e-mailbericht van 9 augustus 2018 aan de incassogemachtigde van [geïntimeerde] bericht deze factuur niet te betalen, omdat het een nepfactuur zou zijn.
3.2
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg gesteld de door hem in rekening gebrachte werkzaamheden voor PDW te hebben verricht en betaling daarvan gevorderd, vermeerderd met rente en kosten. De kantonrechter heeft op basis van een aantal door [geïntimeerde] in de procedure gebrachte schriftelijke verklaringen de gevorderde hoofdsom en vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten toegewezen en PDW in de proceskosten veroordeeld. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt PDW met acht grieven op. Deze grieven zullen gezamenlijk worden behandeld.
3.3
PDW heeft verschuldigdheid van de factuur van 21 juni 2018 van [geïntimeerde] betwist. PDW heeft daarbij gesteld dat zij een opdracht heeft aangenomen van de vereniging van eigenaren van appartementencomplex [adres 1] (hierna: de VvE) te [plaats] om de gevel van dit complex op de begane grond te renoveren. PDW heeft hiervoor onder anderen onderaannemer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) ingehuurd. [naam 1] is een vriend van [geïntimeerde] en heeft van 30 april 2018 tot 12 mei 2018 werkzaamheden verricht voor PDW. Nadat PDW had ontdekt dat [naam 1] gefalsificeerde documenten had aangeleverd, heeft zij de samenwerking beëindigd. PDW heeft daarbij aan [naam 1] meegedeeld dat zij haar betalingsverplichting zou opschorten totdat hij alsnog de juiste gegevens zou aanleveren. PDW wilde namelijk problemen met de Belastingdienst voorkomen. Vervolgens ontving PDW de factuur van [geïntimeerde] waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd. Het met deze factuur in rekening gebrachte komt exact overeen met het door [naam 1] gefactureerde bedrag. PDW had echter geen overeenkomst met [geïntimeerde] en [geïntimeerde] heeft de op de factuur van 21 juni 2018 vermelde werkzaamheden niet verricht. Zijn onderneming [X] is ook pas opgericht op 14 juni 2018 blijkens de registers van de Kamer van Koophandel, aldus steeds PDW.
3.4
[geïntimeerde] heeft nogmaals gesteld de gefactureerde werkzaamheden te hebben verricht. [naam 1] speelt volgens [geïntimeerde] geen rol in dit geschil. [geïntimeerde] factureert ook niet voor [naam 1] . Hij heeft [naam 1] aan PDW voorgesteld toen hem werd gevraagd of hij nog iemand kende om mee te werken. Er is vervolgens door beiden gewerkt, aldus [geïntimeerde] .
3.5
[geïntimeerde] heeft in de procedure bij de kantonrechter vier schriftelijke verklaringen overgelegd, te weten:
a. van [naam 2] van 18 februari 2019, wonend aan de [adres 1] en voorzitter van de VvE, die verklaart dat de VvE de buitengevel in mei 2018 heeft laten opknappen en dat hij heeft gezien dat [geïntimeerde] in die periode te plaatse was en werkzaamheden aan de gevel heeft verricht;
b. van [naam 3] van 20 februari 2019, wonend aan de [adres 2] , die verklaart dat [geïntimeerde] werkzaam was bij [naam 4] om aan het pand aan de [adres 1] diverse timmerwerkzaamheden uit te voeren en dat hij dat zeker weet omdat hij hem daar ter plekke adviserend heeft geholpen;
c. van [naam 1] van 21 februari 2019 dat hij met [geïntimeerde] in de periode mei 2018 samen heeft gewerkt aan de [adres 1] in opdracht van [naam 4] (PDW schilders);
d. van [geïntimeerde] zelf van 23 februari 2019.
3.6
PDW heeft hierop een tweede schriftelijke verklaring van genoemde [naam 2] overgelegd van 29 april 2019, waarbij hij zijn verklaring van 18 februari 2019 intrekt en hij zich excuseert voor het misverstand. PDW heeft nader toegelicht dat [naam 2] [geïntimeerde] had gezien in het appartementencomplex omdat hij daar timmerwerkzaamheden had verricht in de woning van een bewoner. Volgens PDW kunnen de resterende overgelegde verklaringen het oordeel van de kantonrechter niet dragen. [geïntimeerde] heeft ter zitting in hoger beroep betwist te hebben gewerkt voor een bewoner van het appartementencomplex.
3.7
Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] de bewijslast draagt van zijn stelling de gefactureerde werkzaamheden in opdracht van PDW te hebben verricht. De getuigenverklaringen zijn echter te summier en niet voldoende specifiek om op grond daarvan tot die vaststelling te komen. De verklaring van [naam 2] is bovendien ingetrokken. [geïntimeerde] heeft wel de daarvoor door PDW opgegeven reden weersproken, maar niet de intrekking van de verklaring zelf. [geïntimeerde] heeft verder geen enkel schriftelijk of digitaal bewijsstuk in de procedure gebracht dat de door hem gestelde opdracht en werkzaamheden ondersteunt. Het hof oordeelt daarom anders dan de kantonrechter dat door [geïntimeerde] niet voorshands aan de last tot bewijslevering is voldaan. Aangezien [geïntimeerde] in hoger beroep geen op de zaak toegesneden bewijsaanbod heeft gedaan en zijn bewijsaanbod daarmee niet volstaat, wordt aan nadere bewijslevering niet toegekomen. Het hoger beroep slaagt dus. De vonnissen waarvan beroep zullen worden vernietigd en de vordering van [geïntimeerde] zal alsnog worden afgewezen. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties. De kosten van de procedure in eerste aanleg worden aan de zijde van PDW op nihil begroot omdat PDW procedeerde in persoon.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen PDW ter uitvoering van het bestreden eindvonnis heeft voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van PDW begroot op nihil en in hoger beroep tot op heden op € 841,83 aan verschotten en € 1.574,00 voor salaris en op € 163,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 85,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, D.J. van der Kwaak en D. Kingma en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2021.