ECLI:NL:GHAMS:2021:1798
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over de verplichting tot betaling van een geldsom door een (voormalige) medehuurder wegens voortijdig verlaten van een huurwoning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De kantonrechter had geoordeeld dat [geïntimeerde], die als medehuurder van een appartement was aangemerkt, een waarborgsom van € 695,00 moest terugkrijgen. [appellante] had echter een tegenvordering ingesteld, waarbij zij stelde dat [geïntimeerde] een boete van € 4.115,00 verschuldigd was wegens het voortijdig verlaten van het appartement. De kantonrechter verwierp dit verweer en oordeelde dat de huurovereenkomst voor onbepaalde tijd was aangegaan, waardoor het beding dat [geïntimeerde] verplichtte tot betaling van de boete nietig was. In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat artikel 7:271 BW niet van toepassing is en dat [geïntimeerde] nog steeds als medehuurder moet worden aangemerkt. Het hof oordeelt echter dat [geïntimeerde] voldoende heeft aangetoond dat hij een nieuwe medehuurder heeft aangedragen en dat hij niet langer als medehuurder kan worden beschouwd. Het hof komt tot de conclusie dat het beding dat [geïntimeerde] verplichtte tot betaling van de boete onredelijk bezwarend is en vernietigt dit beding. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellante] af.