ECLI:NL:GHAMS:2021:200

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
200.279.691/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleiding van statushouders door het COA naar woonruimte op basis van objectieve criteria

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de huisvesting van een statushouder, [geïntimeerde], door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Het COA had [geïntimeerde] een woning aangeboden, maar hij weigerde deze op basis van subjectieve woonwensen en traumatische ervaringen uit zijn verleden in Iran. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had eerder geoordeeld dat het COA in dit geval niet alleen op objectieve criteria mocht afgaan, maar ook rekening moest houden met de bijzondere omstandigheden van [geïntimeerde]. Het hof bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de weigering van de woning door [geïntimeerde] gerechtvaardigd was, gezien zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS) en de herbeleving van trauma's die hij had ervaren in Iran. Het hof oordeelde dat het COA opnieuw een passende woning moest aanbieden, waarbij het belang van objectieve criteria werd benadrukt, maar ook de mogelijkheid van uitzonderingen in bijzondere gevallen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde het COA in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.279.691/01 KG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/680365 / KG ZA 20-189
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 januari 2021
inzake
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellant,
advocaat: mr. A.R. de Jonge te 's-Gravenhage,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R. Hijma te Utrecht.
Partijen worden hierna het COA en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

Het COA is bij dagvaarding van 12 juni 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 22 mei 2020, onder bovenvermeld zaaknummer/rolnummer gewezen tussen het COA als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Het COA heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen en de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van hetgeen het COA ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, met rente en met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

2.1
De door de voorzieningenrechter onder 2.1 tot en met 2.13 van het bestreden vonnis opgesomde feiten zijn niet betwist. Ook het hof zal daar van uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang. Die feiten zijn, aangevuld met andere relevante feiten die in dit kort geding voldoende aannemelijk zijn geworden, de volgende.
2.2
[geïntimeerde] heeft de Iraanse nationaliteit. Hij is in juli 2018 in Nederland aangekomen en heeft hier asiel gevraagd. Bij beschikking van 16 september 2019 is hem met ingang van 11 juli 2018 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
2.3
In een brief van 18 september 2019 heeft het COA [geïntimeerde] meegedeeld dat hij in aanmerking komt voor huisvesting in een gemeente. Hem is daarbij meegedeeld dat de gemeente waaraan hij wordt gekoppeld, hem dwingend en éénmalig passende woonruimte zal aanbieden, waarbij zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met geldende plaatsingsindicaties, zodat het aanbod niet mag worden geweigerd. In de brief staat verder dat als hij besluit het aanbod te weigeren, (1) het COA de hem verleende verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekking asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (waaronder onderdak) zal beëindigen, (2) hij het AZC zal moeten verlaten en (3) hij alsnog zelf woonruimte zal moeten zoeken.
2.4
Op diezelfde dag heeft een medewerker van de opvanglocatie [A] , waar [geïntimeerde] destijds verbleef, een gesprek gevoerd met [geïntimeerde] met behulp van een tolk. Tijdens dat gesprek heeft hij informatie ontvangen over de huisvestingsprocedure. In het formulier dat is ingevuld tijdens dat gesprek en dat door [geïntimeerde] mede is ondertekend, is aangevinkt dat er geen bijzondere plaatsingscriteria zijn. Als plaatsingscriteria zijn genoemd: plaatsing in een bepaalde gemeente in verband met familie in de eerste graad, werk, opleiding of een specifieke, niet over te dragen medische behandeling waarvoor de betrokkene tenminste vier keer per jaar naar de behandelaar moet reizen. Andere plaatsingscriteria zijn rolstoeltoegankelijkheid van de woning, aanwezigheid van een lift en dergelijke.
2.5
Op 16 januari 2020 heeft de gemeente [gemeente] [geïntimeerde] woonruimte aangeboden in [plaats] . [geïntimeerde] heeft de woonruimte nog diezelfde dag bezichtigd, in aanwezigheid van twee bekenden uit het AZC, en vervolgens geweigerd. In een e-mail van Vluchtelingenwerk van 16 januari 2020 staat over die weigering het volgende:
De woning heeft 2 slaapkamer en woonkamer en meneer is alleen.
Hij had de reden: 1) De slaapkamers zijn klein en hij kan het niet twee persoon bed in zitten.
2) Als hij een partner heeft dan zij op twee persoon bed kan slapen.
3) Hij voelt zicht niet lekker en fijn in die woning.
Ik heb de weigering proces in zijn moeder taal(farsie) en wat zijn de gevolge van zijn weigering zijn uitgelegd. (…)
2.6
[B] , één van de personen die [geïntimeerde] heeft vergezeld bij de bezichtiging van de woning, heeft op 10 maart 2020 de volgende schriftelijke verklaring afgelegd:
By the time we arrived to the apartment and start checking the place, I notice that he returned outside of the place. At that moment I felt that something happened to him and changed his mood from an excited and happy guy to a nervous and silent one. Although we were asking him his idea about the place, he was not able to give us a clear answer, the only thing he said was “I couldn’t accept this apartment”, at that moment I was thinking that he is trying to reject the home because it is too small, whith very small room and even lack of space for a fridge in kitchen and etc. but meanwhile I felt that he has another concerns and problems and hiding something that he don’t want to talk about it at the moment. While we were waiting outside of the apartment for the VWN emploee he said I couldn’t accept this apartment becaus it reminds me some bad things happen to me in Iran and if I accept it I whill die here. In a way of back he also sat on a sit far from us and stays quiet. After we arrived to AZC, we start to talk about the house and the cause of refuse, then he start explaining that, everything in the apartment remind him the time that he was under arrest and all the moments he got torched in Iran before he runs to Netherland. I saw very big chang of his mood whe he was explaining how they torched, burn and threatened him in Iran exactly in simillar rooms and place and also the coridor and its smell remind him the way of going to torching room. He also showed us the scars of the wounds and the signs of places which shows he was burned by cigarettes on his legs an all other thing he suffered.
In this regards he also showed me a clip in Youtube which shaws a place that was really the same of the apartment we saw, and he start crying. Therefore I saw him suffering a very bad mood for about three weeks and scare at being alone and sleeping in the kitchen during a day.
2.7
[C] , de andere persoon die mee was bij de bezichtiging, heeft op
9 maart 2020 een schriftelijke verklaring afgelegd, waarin onder meer het volgende staat:
Bij aankomst op het adres in [plaats] werd [geïntimeerde] erg onrustig en verliet na twee minuten de woning en stond in de gang van het appartementencomplex. Ik ben [geïntimeerde] gaan zoeken en vond hem uiteindelijk op de gang. Ik vroeg aan [geïntimeerde] waarom hij de woning heeft verlaten? [geïntimeerde] wilde mij géén antwoord op mijn vraag geven. Hij wilde niet praten over zijn gevoelens in dat appartementencomplex. Uiteindelijk na een paar minuten kwam [geïntimeerde] terug in de woning. Naar zijn zeggen is deze woning te klein, géén ruimte voor een koelkast in de keuken en de slaapkamer was erg klein voor een twee persoonsbed. Het appartementencomplex deed [geïntimeerde] erg denken aan de omgeving in Iran waar hij door de regering is mishandeld. De gang met vele deuren en het appartement zelf gaf [geïntimeerde] een vreselijke herinnering aan deze afschuwelijke periode. De IND heeft [geïntimeerde] vanwege deze afschuwelijke gebeurtenissen in Iran een verblijfsvergunning gegeven.
2.8
Op 19 januari 2020 heeft een medewerker van het asielzoekerscentrum in Amsterdam waar [geïntimeerde] toen verbleef (hierna: AZC WL) een zogenoemd eerste woningweigeringsgesprek gevoerd met [geïntimeerde] . Blijkens een daarvan opgemaakt verslag heeft [geïntimeerde] toen als redenen voor de weigering gegeven:
  • Meneer geeft aan dat de woning precies op de gevangenis lijkt waar hij 4 maanden verbleef in Iran (…). Hij geeft aan dat de traumas die hij daar heeft meegemaakt weer terug heeft beleefd toen hij de woning binnen stapte. Meneer geeft aan dat de kamers precies op de kamers leken in de gevangenis waar hij is gemarteld
  • Meneer geeft aan dat de woning te klein is, zelfs de keuken vind meneer te klein (er past geen grote koelkast in). De slaapkamer is te klein waar alleen eenpersoonsbed in past en geen kast
  • Meneer geeft aan dat zijn verblijf op het AZC tijdelijk is en daarom zo’n kleine ruimte kan verdragen, maar een woning zo klein is voor een lange tijd brengt traumatische herinneringen naar boven.
  • Meneer gebruikt na zijn woningbezoek meer medicaties (…) en hij alle herinneringen herbeleefd.
  • (…)
  • Meneer geeft aan dat hij medische klachten heeft en hierdoor niet verwijderd kan worden uit de opvanglocatie. (…)
2.9
Op 21 januari 2020 is een tweede woningweigeringsgesprek met [geïntimeerde] gevoerd. Daarin is hem meegedeeld dat het COA de woningweigering na heroverweging onterecht heeft bevonden. [geïntimeerde] heeft 24 uur de tijd gekregen om de woning alsnog te accepteren. Hem is daarbij in het vooruitzicht gesteld dat als hij de woning binnen die termijn niet alsnog zou accepteren, de verstrekking van de Rva-voorzieningen zou worden beëindigd en een ontruimingsprocedure zou worden gestart.
2.1
Tijdens een op 22 januari 2020 gevoerd gesprek heeft [geïntimeerde] de woning alsnog geaccepteerd. Besproken is vervolgens dat hij het huurcontract binnen vijf werkdagen zou moeten ondertekenen en dat als hij dat niet zou doen, de verstrekking van de Rva-voorzieningen zou worden beëindigd en een ontruimingsprocedure zou worden gestart.
2.11
[geïntimeerde] is op 24 januari 2020 niet verschenen op de afspraak voor het ondertekenen van het huurcontract en heeft de woning alsnog geweigerd. Hem is daarop meegedeeld dat zijn recht op opvang is vervallen en hij AZC WL zal moeten verlaten. [geïntimeerde] heeft dat toen geweigerd.
2.12
In het patiëntdossier van [geïntimeerde] staan onder meer de volgende aantekeningen:
24-01-2020
alfa melding/info COA: melding van een bewoner dat dhr aan de badkamerdeur stond te bonken met harde volume spreken, dat de overheid van iran hem komt ophalen en wil opsluiten, melder vertelde de ze in het farsi tegen hem hebben gesproken, dhr had zich opgesloten in zijn kamer, na een tijdje opende dhr de deur en zat ingewikkeld in zijn deken.
(…)
dhr samen met appartement genoot gesproken. Sinds een paar dagen gaat het heel slecht, last van zijn rug en benen, welke veroorzaakt zijn door de martelingen in LvH. Is bang omdat hij vandaag gebeld is door een onbekend nummer/prive nummer, dit is de werkwijze van de geheime dienst in Iran.
Vriend vertelt dat dhr wakker werd door allerlei geschreeuw geaggiteerd: alsjeblieft help mij want de revolutionaire garde en de inlichtingendienst willen mij naar de gevangenis brengen en martelen. dhr vertelt zelf dat hij in een fase zat tussen slaap en waken. dhr laat zijn telefoon zien en is idd door een prive nummer gebeld. benoemd dat ik schrik van het effect van dit soort telefoontjes bij hem heeft echter dat dit ook een werkwijze is die in NL toegepast wordt door bv de woningbouw/gemeente. Dit komt boven op hoe dhr zich voelt, eet slecht sinds 1 week, zorgt slecht voor zichzelf dit is begonnen toen hij bij zijn woning ging kijken, deze leek op de plek waar hij ooit heen werd gebracht en ze dreigden met executie, heeft vanaf dat moment forse herbelevingen. (…) Nu weer toename van de lichamelijke pijnen welke gerelateerd zijn aan de stress. (…) heeft echter ook weer veel last van hart kloppingen. (…)
Naarmate het gesprek vordert lijkt dhr wel meer te ontspannen en in de realiteit te komen. (…)
24-01-2020
sinds deze week weer toename pijn in zijn rug en benen tpv de spieren, komt door spanningen door angst voor martelingen/herbeleven van martelingen. (…) ophogen duloxetine[antidepressivum, hof]
(…). Uitleg dat dit tijdelijk is, moet in rustigere levensfase weer worden afgebouw (…)
2.13
De kamergenoot van [geïntimeerde] , die in het medisch rapport wordt genoemd als “bewoner” en “appartementgenoot”, heeft op 30 maart 2020 zelf ook een uitgebreide en gedetailleerde schriftelijke verklaring afgelegd die overeenstemt met de weergave in het medisch rapport.
2.14
Op 27 maart 2020 heeft GZ-psycholoog [D] verklaard dat [geïntimeerde] een lange voorgeschiedenis heeft van somberheidsklachten en angstgevoelens in het kader van een posttraumatische stressstoornis en depressieve stoornis, eenmalig, ernstig. De huidige klachten van [geïntimeerde] zijn volgens de psycholoog: suïcidale neigingen, angsten, nachtmerries, herbelevingen, slaapstoornis, boos, woede, vermijden van zaken die aan het trauma doen denken en die aan het trauma relateren. [geïntimeerde] was op 20 februari 2020 verwezen naar deze psycholoog.
2.15
Op 2 september 2020 heeft [geïntimeerde] het AZC WL verlaten. Sindsdien woont hij in een (andere dan de hiervoor genoemde) woning in [plaats] .

3.Beoordeling

3.1
Ten tijde van de inleidende dagvaarding had [geïntimeerde] het AZC WL nog niet verlaten. Het COA vorderde toen (‘in conventie’), kort gezegd, veroordeling van [geïntimeerde] tot ontruiming van de bij hem in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC WL. [geïntimeerde] stelde een tegenvordering (‘reconventie’) in, die – voor zover nog van belang – inhield een gebod aan het COA om opnieuw te bemiddelen naar passende reguliere huisvesting.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van het COA afgewezen, de hiervoor genoemde tegenvordering van [geïntimeerde] toegewezen en het COA veroordeeld in de proceskosten (in conventie en reconventie). Daartoe heeft de voorzieningenrechter, samengevat, het volgende overwogen. De aan het COA opgedragen taak om statushouders te begeleiden naar woonruimte is alleen goed uitvoerbaar als het COA werkt op een transparante wijze en aan de hand van objectieve criteria. De geobjectiveerde plaatsingscriteria waarmee het COA rekening kan houden, staan vermeld op het plaatsingsformulier. Met andere, subjectieve, woonwensen kan het COA geen rekening houden. Het COA heeft erkend dat in uitzonderingsgevallen van de standaard procedure kan worden afgeweken, als zich bijzondere omstandigheden voordoen die dat rechtvaardigen. Volgens de voorzieningenrechter is in de overgelegde stukken steun te vinden voor de stelling dat [geïntimeerde] door de martelingen in Iran PTTS heeft ontwikkeld en dat de (eerste hem aangeboden) woning hem die martelingen heeft doen herbeleven. Dat levert een bijzondere omstandigheid op die rechtvaardigt dat wordt afgeweken van het beleid dat een eenmalig aanbod wordt gedaan. Voorshands is onvoldoende aannemelijk dat de ontruimingsvordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Het COA moet [geïntimeerde] opnieuw een aanbod voor een passende woning doen, waarbij [geïntimeerde] moet beseffen dat de grootte van de aan te bieden woning op zichzelf geen reden mag zijn om die te weigeren, aldus de voorzieningenrechter.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt het COA met drie grieven op, die het hof gezamenlijk zal bespreken.
3.4
Het COA heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. Hoewel [geïntimeerde] per 2 september 2020 is uitgestroomd naar een andere woning, heeft het COA belang bij het ingestelde hoger beroep omdat het een andere beslissing ten aanzien van de proceskosten wil en bovendien vastgesteld wenst te hebben dat de eerste aangeboden woning passend was en dat de weigering van [geïntimeerde] om die woning te accepteren onterecht was. De voorzieningenrechter had zich moeten beperken tot de toets of het COA zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aangeboden woning een passende woonruimte was. Het COA heeft daarbij een ruime beoordelingsmarge. Uitgangspunt is dat op basis van objectieve plaatsingscriteria wordt beoordeeld of een woning passend is. Subjectieve woonwensen kunnen geen rol spelen. Omstandigheden die zich na het woningaanbod voordoen evenmin, behoudens zwaarwegende gevallen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte andere omstandigheden mee laten wegen. Het COA was niet met de PTTS van [geïntimeerde] bekend; [geïntimeerde] heeft dat niet tijdens het huisvestingsgesprek gemeld. Bovendien is het verband tussen de aangevoerde medische omstandigheden en de bezichtiging van de (eerste) aangeboden woning onvoldoende onderbouwd en rechtvaardigen die omstandigheden hoe dan ook niet de weigering van de woning. Een afwegingskader zoals dat door de voorzieningenrechter is gehanteerd is in de praktijk voor het COA lastig werkbaar, want dan zou steeds moeten worden beoordeeld of aangevoerde subjectieve bezwaren voldoende geobjectiveerd zijn, aldus het COA.
3.5
[geïntimeerde] heeft betoogd dat het COA geen belang meer heeft bij dit hoger beroep en daarom niet ontvankelijk moet worden verklaard. Hetgeen [geïntimeerde] overigens als verweer heeft aangevoerd komt, voor zover van belang, bij bespreking van de grieven aan de orde.
3.6
Het hof verwerpt het verweer van [geïntimeerde] dat het COA geen belang heeft bij dit hoger beroep. Weliswaar heeft [geïntimeerde] de door hem in het AZC WL in gebruik zijnde ruimte verlaten en bestaat dus bij de gevorderde ontruiming daarvan geen spoedeisend belang meer, maar die eis heeft geen betrekking op de proceskostenveroordeling, ten aanzien waarvan het COA een andere beslissing wenst. Om over de door de voorzieningenrechter uitgesproken proceskostenveroordeling een beslissing te kunnen nemen, moet het hof met inachtneming van het in hoger beroep gevoerde debat onderzoeken of de voorzieningenrechter de vordering van het COA terecht heeft afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] terecht heeft toegewezen. Dat is volgens het COA niet het geval, wat het COA aan de hand van zijn grieven heeft toegelicht.
3.7
De grieven slagen niet. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.8
Dat het COA op basis van objectieve plaatsingscriteria moet beoordelen of een woning passend is, is (in rov. 5.4 van het bestreden vonnis) uitdrukkelijk door de voorzieningenrechter onderschreven. De voorzieningenrechter heeft daarbij verder overwogen dat het COA erkent dat in uitzonderingsgevallen van de standaard procedure kan worden afgeweken. Het COA heeft tegen deze overweging geen grief gericht en ook in hoger beroep heeft het erkend dat uitzonderingen mogelijk zijn (mvg 5.11). De vragen die in dit hoger beroep voorliggen is of de (bezichtiging van de) eerste aangeboden woning tot gevolg heeft gehad dat [geïntimeerde] de geestelijke en lichamelijke mishandeling van hem in Iran (het trauma) is gaan herbeleven en zo ja, of dat een uitzondering op het plaatsingsbeleid rechtvaardigt.
3.9
Evenals de voorzieningenrechter beantwoordt het hof beide vragen bevestigend. Het moge zo zijn dat [geïntimeerde] als reden voor zijn weigering ook heeft aangevoerd dat hij de woning te klein vond, maar de verklaringen van de twee personen die hem bij de bezichtiging vergezelden en de medische rapportage geven voldoende steun aan het gestelde verband tussen de bezichtiging en de herbeleving van het trauma. De verklaringen, die hierboven zijn aangehaald (rov. 2.6 en 2.7), zijn gedetailleerd en maken een authentieke indruk. Anders dan het COA heeft aangevoerd maakt het feit dat het geen medische verklaringen zijn en dat de inhoud ervan niet objectief verifieerbaar is, de verklaringen niet zonder meer van onwaarde. Dat kan onder omstandigheden anders zijn, maar dergelijke omstandigheden zijn noch gesteld, noch gebleken. De geschetste melding op 24 januari 2020 in het medisch dossier past goed bij een sinds de bezichtiging verergerde psychische toestand van [geïntimeerde] en bij het feit dat [geïntimeerde] op die dag de huurovereenkomst had moeten ondertekenen en niet op die afspraak is verschenen. Dat de later ingeschakelde psycholoog niet uitdrukkelijk heeft vastgesteld dat de bezichtiging van de woning tot verergering van de klachten heeft geleid, is op zichzelf geen aanwijzing voor het ontbreken van dat verband. Het COA lijkt met zijn eisen dat dat verband ‘ondubbelzinnig’ en ‘onomstotelijk’ moet blijken uit het oog te verliezen dat het hier gaat om een kort geding, waarin beoordeeld wordt of stellingen voldoende aannemelijk zijn geworden en, in het verlengde daarvan, of in voldoende mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter, zo het geschil aan hem wordt voorgelegd, tot toewijzing van de vordering zal komen. Dat is wat de voorzieningenrechter heeft gedaan. Anders dan het COA heeft aangevoerd, heeft de voorzieningenrechter geen onjuiste toets uitgevoerd.
3.1
Het voldoende aannemelijk geachte verband tussen de (bezichtiging van de) eerste aangeboden woning en het herbeleven door [geïntimeerde] van zijn trauma rechtvaardigt ook naar het voorlopig oordeel van het hof een uitzondering op het plaatsingsbeleid van het COA. Dat het COA voorafgaande aan de koppeling van [geïntimeerde] aan de eerste woning niet met de PTTS van [geïntimeerde] bekend was, maakt dat niet anders, reeds omdat die bekendheid niet tot een andere beslissing van het COA zou hebben geleid. Dat blijkt uit de eigen stellingen van het COA. Maar afgezien daarvan kunnen die onbekendheid en het feit dat PTTS niet een van de objectieve plaatsingscriteria (rov. 2.4) is, niet tot een ander oordeel leiden. Waar het om gaat is dat dat plaatsingsbeleid op basis van objectieve criteria wordt uitgevoerd, dat subjectieve woonwensen daarbij geen rol kunnen spelen, maar dat – ook volgens het COA – uitzonderingen mogelijk (moeten) zijn. De in dit specifieke geval voldoende aannemelijk geworden omstandigheden rechtvaardigen zo’n uitzondering.
3.11
Het hof is dan ook evenals de voorzieningenrechter van oordeel dat in onvoldoende mate waarschijnlijk is dat de ontruimingsvordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat in dit specifieke (uitzonderings)geval niet bij wijze van voorlopige voorziening de gevorderde ontruiming kan worden gelast. De vordering van het COA is dan ook terecht afgewezen. Het COA heeft geen andere dan de hiervoor besproken en verworpen gronden tegen toewijzing van de tegenvordering van [geïntimeerde] aangevoerd, zodat ook die beslissing in stand kan blijven. Het voorgaande betekent ook dat het COA terecht door de voorzieningenrechter in de proceskosten is veroordeeld.
3.12
De conclusie is dat het hoger beroep geen succes heeft. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en het COA als in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt het COA in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 332,- aan verschotten en € 1.1114,- voor salaris;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, M.A. Wabeke en E.M. Polak en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2021.