3.3.3bewezenverklaring feit 2 tweede cumulatief/alternatief
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen dat tussen de verdachte en [slachtoffer] meermalen ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, waartoe [slachtoffer] tegen betaling bereid was. Dit is doorgegaan tot kerst 2016. Sinds [geboortemaand] 2016 was [slachtoffer] zestien jaar oud en vanaf dat moment vielen de ontuchtige handelingen binnen het bereik van de strafbaarstelling van artikel 248b Sr (jeugdprostitutie).
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en onder 2, tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van [geboortedag 2] 2014 tot [geboortedag 2] 2016 te Amstelveen telkens met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, telkens
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en
- de penis van die [slachtoffer] in zijn mond genomen en
- met die [slachtoffer] getongzoend;
2.
hij op tijdstippen gelegen in de periode van [geboortedag 2] 2016 tot en met 24 december 2016 te Amstelveen, telkens ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het telkens
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
- tongzoenen met die [slachtoffer]
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot de gevangenisstraf zoals opgelegd door de rechtbank. De advocaat-generaal heeft hierbij aansluiting gezocht bij de ‘richtlijn voor strafvordering artikel 248b Sr’ van het openbaar ministerie, de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht oriëntatiepunten (LOVS) ten aanzien van artikel 248b Sr en bij een uitspraak van het hof Den Haag van 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2601. De advocaat-generaal heeft bij zijn vordering veel gewicht toegekend aan het geschonden belang, namelijk de bescherming van de lichamelijke integriteit van een minderjarige. Een voorwaardelijk strafdeel, zij het zonder bijzondere voorwaarden, acht de advocaat-generaal - gelet op de seksuele voorkeur van de verdachte voor jongere personen - noodzakelijk om een stok achter de deur te hebben. De verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis. Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte verzocht geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan voor de duur van drie maanden, eventueel in combinatie met een taakstraf en een lange voorwaardelijke gevangenisstraf. Hieraan heeft de raadsman van de verdachte – samengevat – ten grondslag gelegd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de rol van [slachtoffer] bij de feiten, de omstandigheid dat volgens hem geen sprake is geweest van seksueel binnendringen en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook heeft de rechtbank naar zijn oordeel als voornaamste strafdoel de vergelding laten gelden, terwijl het belangrijkste doel van strafoplegging, het voorkomen van recidive, hier juist geen lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
In het algemeen wordt het volgende vooropgesteld.
Het hof heeft acht geslagen op de wettelijke strafmaxima van de toepasselijke strafbepaling(en). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft het hof gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling ter zake van de hier aan de orde zijnde strafbepalingen niet alleen een taakstraf worden opgelegd. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de straffen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn, of plegen te worden, opgelegd. Deze straffen hebben, voor zover zij althans zien op artikel 248b Sr (jeugdprostitutie), hun weerslag gevonden in de LOVS oriëntatiepunten. Voor het eenmalig plegen van ontucht tegen betaling met een minderjarige van zestien of zeventien jaar oud, waarbij sprake is van seksueel binnendringen, is een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf van 150 uren uitgangspunt.
Bij het bepalen van de straf(soort) heeft het hof zich in belangrijke mate laten leiden door de navolgende overwegingen.
Kenmerkend voor de in 13Oscoda aan de orde zijnde strafbepalingen is dat zij seksueel handelen met minderjarigen strafbaar stellen, ongeacht de omstandigheid of de minderjarige zich daarin ogenschijnlijk welwillend of zelfs initiërend opstelt. Aan die strafbaarstelling ligt ten grondslag dat minderjarigen op seksueel en geestelijk gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien alsmede dat daardoor de kans op (geestelijke) schade voor de verdere (seksuele) ontwikkeling van minderjarigen, ook in gevallen waarin de minderjarige zich welwillend of initiërend opstelt, groot is.
Een dergelijke opstelling van de minderjarige kan, zeker naarmate deze de meerderjarigheid nabij is, meerderjarig oogt en/of meerderjarigheid voorwendt, bij een verdachte de ogen doen sluiten voor de mogelijke schadelijke gevolgen van het seksuele handelen. In het bijzonder bij een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen de verdachte en de minderjarige geeft het hof evenwel substantieel meer gewicht aan de verantwoordelijkheid van de verdachte om te voorkómen dat een minderjarige schadelijke gevolgen ondervindt van het seksuele handelen. Van die verantwoordelijkheid maakt onderdeel uit dat de verdachte zich ervan verzekert met een meerderjarige van doen te hebben.
Het hof acht het van belang om, met inachtneming van de vergeldende en normbevestigende functie van straffen, met name in de oplegging van (al dan niet langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, uitdrukking te geven aan het verwijt van de veronachtzaming van deze verantwoordelijkheid.
Het hof ziet eveneens onder ogen dat de strafrechtelijke vervolging met arrestatie, voorarrest en onderzoeken in hun woning en persoonlijke gegevensdragers, op zichzelf al een schok teweeg heeft gebracht en het leven van verdachten op zijn kop heeft gezet, en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf slechts in beperkte mate een toegevoegde afschrikwekkende functie voor hen heeft. Tevens acht het hof aannemelijk dat zelfs een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de meeste verdachten nog meer aanzienlijke en soms onomkeerbare gevolgen heeft voor hun persoonlijke leven. Het hof heeft een en ander afgewogen tegen het hiervoor genoemde belang van vergelding en normbevestiging en geeft aan dat belang meer gewicht.
Ten aanzien van de verdachte overweegt het hof voorts het navolgende.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van tweeëneenhalf jaar schuldig gemaakt aan ontucht en het hebben van seks tegen betaling met [slachtoffer] . Het seksuele contact begon toen [slachtoffer] net veertien jaren oud was en is doorgegaan tot hij ruim zestien jaren oud was en totdat het contact werd ontdekt en noodgedwongen stopte. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan twee jaar tientallen malen seksuele afspraken met [slachtoffer] gehad, waarbij [slachtoffer] zichzelf in ruil voor geld, drank en eenmalig voor een koptelefoon aan de verdachte heeft aangeboden. De seksuele handelingen bestonden uit het over en weer pijpen en tongzoenen met [slachtoffer] . Uit de chatberichten in het dossier ontstaat het beeld van een man die bijna verslaafd was aan het contact met [slachtoffer] . De verdachte heeft zelf verklaard dat hij denkt verliefd te zijn geweest op [slachtoffer] . De verdachte was in de bewezen verklaarde periode 49 - 51 jaren oud en had naar het oordeel van het hof bepaald beter moeten weten. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en de nog ruim minderjarige [slachtoffer] . [slachtoffer] was in het grootste deel van de periode jonger dan zestien jaar.
Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, maken ernstig inbreuk op de lichamelijke
integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd, dat [slachtoffer] - ondanks reeds ondergane behandeling - nog altijd last heeft van PTSS, nachtmerries en concentratieproblemen en dat hij hiervoor onlangs opnieuw onder behandeling is gesteld. Hieruit wordt onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hij heeft meegemaakt.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen, in elk geval volstrekt onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn (seksuele) ontwikkeling verstoord.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van het psychologisch Pro Justitia rapport van 28 april 2017. Ook heeft het hof kennis genomen van de reclasseringsrapporten van 16 maart 2017, 12 juni 2017 en 14 juni 2019. Uit de rapporten volgt onder meer dat de verdachte mede een seksuele voorkeur heeft voor jongvolwassen mannen vanaf 18 jaren. Uit het laatste voortgangsverslag van de reclassering volgt dat de verdachte ambulante behandeling heeft gehad bij de Waag, dat hij zich goed heeft ontwikkeld en dat de behandeldoelen (grotendeels) zijn behaald. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag-matig. Van verdere behandeling wordt door de Waag geen meerwaarde verwacht. De reclassering ziet ook geen meerwaarde in een toezicht.
Het hof heeft ook kennis genomen van een aan de pleitnotities van de raadsman van de verdachte gehechte brief van de behandelaar van de verdachte van de Waag van 25 oktober 2019. Hieruit volgt onder meer dat er verbetering heeft plaatsgevonden in het vermogen om grenzen te herkennen en te stellen en dat er ruim aandacht is geweest voor de relationele en seksuele behoeften van de verdachte en hoe hij hier op een adequate manier invulling aan kan geven. Het risico op recidive wordt door de Waag ingeschat als laag.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op hetgeen is aangevoerd en overgelegd door en over de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de omstandigheid dat de verdachte hulp heeft gezocht bij een psychiater en dat hij mantelzorger is voor zijn ouders.
Slotsom
Het hof komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de hiervoor beschreven feiten geen andere straf is gerechtvaardigd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, al dan niet met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
De ernst van de feiten, die met name wordt bepaald door de jonge leeftijd van [slachtoffer] , het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] , de lange duur van de periode waarin de (seksuele) contacten plaatsvonden en de hoeveelheid (seksuele) contacten, rechtvaardigt het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Gelet op het advies van de reclassering en de reeds ondergane behandeling van de verdachte, acht het hof een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden niet nodig. Wel ziet het hof, ondanks het laag(-matig) ingeschatte recidiverisico, in de aard van de feiten en in het bijzonder in de lange periode en de frequentie van de seksuele afspraken, maar daarnaast ook in de verklaringen van de verdachte over zijn seksuele voorkeur voor jongvolwassenen en hetgeen hieromtrent uit de diverse rapporten blijkt, aanleiding een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Daarmee wordt de verdachte nog gedurende geruime tijd ingescherpt weg te blijven van voor hem risicovolle situaties.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Een lichtere straf doet naar het oordeel van het hof geen recht aan de ernst van het bewezen verklaarde.
Tot slot constateert het hof dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van ongeveer zes maanden. Het hof zal daarom een extra maand gevangenisstraf in voorwaardelijke zin opleggen, dus een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van voorarrest, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , zijn vader en zijn moeder
1.
de vorderingen
De benadeelde partijen [slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] en de moeder van de [slachtoffer] , bijgestaan door hun advocaat mr. Scheffer, hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer] grotendeels toegewezen, de vordering van de vader van [slachtoffer] toegewezen ten aanzien van benzine- en schoolkosten voor [slachtoffer] en de vordering van de moeder van [slachtoffer] geheel niet toegewezen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke bedragen.
De vordering van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 17.000,00 voor studievertraging en € 380,00voor schoolgeld voor een gedoubleerd schooljaar (totaal € 32.380,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de vader van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 500,00 voor een gemist studieblok, € 5.000,00 voor studievertraging, € 380,00 voor schoolgeld van [slachtoffer] voor een gedoubleerd schooljaar en € 130,00 aan benzinekosten (totaal € 21.010,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de moeder van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade en € 2.157,23 voor kosten van behandelingen door een psycholoog en eigen risico van de zorgverzekering (totaal
€ 17.157,23), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten overvloede overweegt het hof dat door de vader en de moeder geen beroep is en kan worden gedaan op de wettelijke voorziening betreffende affectieschade, omdat die in werking is getreden na de pleegperiode van de onderhavige feiten en geen terugwerkende kracht heeft.
Deze vorderingen tot schadevergoeding zijn in de zaken van ieder van de negen verdachten die in het kader van het 13Oscoda-onderzoek in hoger beroep terecht staan gelijkluidend, zoals hiervoor weergegeven. Het hof verstaat, gelet op de toelichting, de vorderingen zo dat niet negen maal de voornoemde bedragen worden gevorderd, maar dat wordt verzocht in totaal deze bedragen toe te wijzen en deze vervolgens onder de negen verdachten te verdelen. Daarbij moet – zo begrijpt het hof de toelichting van de advocaat van [slachtoffer] in hoger beroep – mede in aanmerking worden genomen dat in de zaken van twee andere verdachten (die thans niet in hoger beroep terecht staan) de schade is afgehandeld, waardoor aan [slachtoffer] inmiddels een bedrag van € 5.600,- (exclusief rente) is betaald.
2.
standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] , met uitzondering van het schoolgeld dat feitelijk is betaald door de vader van [slachtoffer] , zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het einde van de bewezen verklaarde periode en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,00 en dat de materiële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van de strafbare feiten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering van de moeder van [slachtoffer] gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en dat aan materiële schade de behandelkosten zonder het eigen risico worden vergoed tot een bedrag van
€ 1.772,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van de strafbare feiten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de verdeling van de totale schade heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat de schade moet worden verdeeld over de negen verdachten die in hoger beroep terecht staan, waarbij de breuk en vermenigvuldiging: ‘opgelegde straf gedeeld door het totaal van de in deze zaak opgelegde straffen, maal het totaal aan de benadeelde partijen toegewezen schade’ moet worden toegepast.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat wordt aangesloten bij de verdeelsleutel zoals is gehanteerd door de rechtbank.
3.
standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte bereid is aan [slachtoffer] € 2.500,00 aan immateriële schade te vergoeden. Voorts heeft de raadsman van de verdachte zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard omdat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert te onderzoeken welke schade er precies rechtstreeks verband houdt met de door de verdachte begane strafbare feiten, en welke schade verband houdt met de feiten gepleegd door de andere verdachten.
Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte de inhoud van de vorderingen grotendeels betwist, een en ander zoals weergegeven in zijn schriftelijke pleitnotities.
Meer subsidiair heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat met de verdeelsleutel zoals toegepast door de rechtbank onvoldoende rekening is gehouden met verschillende factoren, zoals dat volgens hem geen sprake is van seksueel binnendringen en dat het initiatief ook vaak van [slachtoffer] uitging, en heeft hij verzocht deze factoren thans wel te betrekken en het schadebedrag aanzienlijk te matigen.
4.
oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Het hof ziet het leed en het verdriet dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Het hof onderkent de impact die de gebeurtenissen hebben op [slachtoffer] , en op zijn hele gezin. In deze strafrechtelijke procedure dient het hof te beoordelen of de vorderingen tot schadevergoeding juridisch voor toewijzing vatbaar zijn.
Het belang van [slachtoffer] en zijn ouders om, voor zover hun vorderingen toewijsbaar zijn, schadeloos te kunnen worden gesteld voor de schade die zij door de ten laste gelegde feiten hebben geleden, is groot. Het hof acht de vorderingen tot schadevergoeding niet zodanig complex dat daar slechts met nader onderzoek op zou kunnen worden beslist, zodat het hof de vorderingen, anders dan is bepleit, niet wegens een onevenredige belasting van het strafgeding niet-ontvankelijk zal verklaren.