3.3.1vrijspraak feit 1 eerste cumulatief/alternatief ‘ontucht mede met seksueel binnendringen art. 245 Sr’, bewezenverklaring feit 1 tweede cumulatief/alternatief ‘ontucht art. 247 Sr’
De verklaringen van de verdachte en van [slachtoffer] staan op cruciale onderdelen tegenover elkaar. Het hof moet beslissen of, en zo ja wanneer en hoe vaak, er seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden en hoe deze gedragingen in dat geval moeten worden gekwalificeerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] heeft afgesproken via [chatprogramma] , maar dat er geen sprake van was dat hij [slachtoffer] zou moeten betalen. [slachtoffer] is één keer bij hem thuis geweest, maar zag na vijf of tien minuten van het voltooien van de date met seks af. De verdachte heeft toen wel gevraagd of hij [slachtoffer] nog eens mocht appen. Er hebben dus op de dag van dat bezoek, noch op enige andere datum, seksuele handelingen plaatsgevonden, aldus de verdachte.
[slachtoffer] heeft over de ontmoetingen met de verdachte verklaard dat het eerste fysieke contact plaatsvond toen hij 15 jaren oud was en dat er in totaal 5 tot 7 keren fysiek contact is geweest. [slachtoffer] penetreerde de verdachte en de verdachte pijpte hem. De verdachte betaalde hiervoor telkens € 50,00. [slachtoffer] heeft gedetailleerd over de woning van de verdachte en over een aantal van de seksuele ontmoetingen met de verdachte verklaard. Ook heeft [slachtoffer] specifiek ten aanzien van deze verdachte verklaard dat de laatste af en toe seksfeestjes organiseert met meerdere mannen. [slachtoffer] verklaart op twee van deze feestjes aanwezig te zijn geweest.
Het hof hecht als gezegd in beginsel geloof aan de verklaringen van [slachtoffer] , met de daarbij behorende behoedzaamheid, waarbij het hof telkens acht slaat op de mate waarin die verklaringen steun vinden in de verklaringen van de verdachte zelf, in het berichtenverkeer tussen hen beiden en in eventueel ander bewijs. Tegen die achtergrond komt het hof in dit geval tot de conclusie dat de gedetailleerde verklaringen van [slachtoffer] over de verdachte betrouwbaar zijn.
De verklaringen vinden steun in de verklaring van de verdachte dat er een fysieke ontmoeting bij hem thuis heeft plaatsgevonden en in de whatsappberichten, die onmiskenbaar waren gericht op het maken van een seksuele afspraak. Het hof acht onaannemelijk dat [slachtoffer] bij de eerste fysieke ontmoeting heeft afgezien van seksuele handelingen, terwijl de verdachte en [slachtoffer] daags later meermalen hebben geprobeerd het tot een nieuwe ontmoeting te laten komen. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat [slachtoffer] op de dag van deze eerste ontmoeting met de verdachte al bijna een jaar (betaalde) seksuele contacten had met andere mannen. Ook acht het hof van belang dat de verdachte heeft bevestigd dat hij wel eens seksfeestjes houdt. [slachtoffer] verklaart over deze seksfeestjes en dat hij daarbij aanwezig is geweest; dat past naar het oordeel van het hof niet bij de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] slechts vijf of tien minuten bij hem binnen is geweest. Tot slot vinden de verklaringen van [slachtoffer] in enige mate steun in de resultaten van het onderzoek naar de gegevensdragers van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte meermaals zoekslagen gebruikt die zien op pornografische beelden van tieners, en dat hij in chats wervende berichten heeft gestuurd om in contact te komen met (jonge) mannen voor seksdates tegen betaling of in ruil voor betaling, kostenvergoeding en/of (verdovende) middelen en dat de verdachte met personen bedragen heeft afgesproken voor seksdates.
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden ongeloofwaardig.
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de eerste seksuele ontmoeting heeft plaatsgevonden binnen de ten laste gelegde periode. Anders dan door de verdediging betoogd, ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de datum- en tijdsaanduidingen van de zich in het dossier bevindende whatsappgesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer] .
In de eerste plaats stelt het hof vast dat de verdachte niet zelf heeft bestreden dát de in het dossier vermelde whatsappcommunicatie tussen hem en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, en evenmin dat deze op de genoemde datum/data en tijdstippen is gewisseld. De enkele stelling van de raadsman dat onjuistheden in datum- en tijdstipvastleggingen niet uitgesloten kunnen worden is onvoldoende concreet. Het aanvullende proces-verbaal op dit punt van verbalisant [verbalisant 2] van 8 januari 2019en de daarop volgende
e-mailwisseling tussen rechter-commissaris, officier van justitie en de raadsman, heeft bovendien niet geleid tot een verzoek van de raadsman tot benoeming van een deskundige op dit gebied, ofschoon de rechter-commissaris de verdediging daartoe met zoveel woorden heeft uitgenodigd.Al met al is niet aannemelijk geworden dat aan de tijdsaanduidingen van de zich in het dossier bevindende whatsappgesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer] moet worden getwijfeld.
Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de genoemde data en tijdstippen en slaat daarbij acht op de in genoemd proces-verbaal van 8 januari 2019 vermelde correcties.
Op basis van de voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte en [slachtoffer] op 23 maart 2016 seksuele handelingen hebben verricht die bestonden uit het anaal penetreren door [slachtoffer] van de verdachte en het pijpen door de verdachte van [slachtoffer] . Naar het oordeel van het hof is daarmee geen sprake geweest van seksueel binnendringen van het lichaam als bedoeld in artikel 245 Sr, zodat de verdachte van het onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief zal worden vrijgesproken en wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd.
3.3.3bewezenverklaring feit 2 tweede cumulatief/alternatief ‘jeugdprostitutie art. 248b Sr’
Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 3.3.1 is overwogen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] over de seksuele ontmoetingen met de verdachte. Het hof neemt, anders dan de rechtbank, als vaststaand aan dat de verdachte en [slachtoffer] vijf tot zeven seksuele ontmoetingen hebben gehad, waar telkens betaling tegenover stond. Deze afspraken vonden, gelet op de data van de whatsappberichten, plaats nadat [slachtoffer] zestien jaren oud was geworden. Vanaf dat moment vielen de ontuchtige handelingen binnen het bereik van de strafbaarstelling van artikel 248b Sr (jeugdprostitutie).
Ten aanzien van het aantal seksuele ontmoetingen met de verdachte overweegt het hof dat [slachtoffer] in de drie verhoren daarover specifiek en consequent heeft verklaard. Het hof ziet geen aanleiding aan die verklaringen te twijfelen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit het berichtenverkeer na de afspraak op 23 maart 2016 blijkt dat er bij de verdachte behoefte bestond aan vervolgafspraken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 maart 2016 te Amsterdam met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren;
2.
hij op tijdstippen in de periode van [geboortedag 2] 2016 tot en met 30 oktober 2016 te Amsterdam telkens ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het telkens
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het onder 2 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief en onder feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft hierbij aansluiting gezocht bij de ‘richtlijn voor strafvordering art. 248b Sr’ van het openbaar ministerie en een uitspraak van het hof Den Haag van 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2601. Ook heeft de advocaat-generaal bij zijn vordering betrokken dat het hier gaat om de bescherming van de lichamelijke integriteit van een minderjarige. Een taakstraf doet naar zijn oordeel geen recht aan de generale preventie die op dit gebied nodig is. De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis. Hieraan heeft de raadsman van de verdachte – samengevat – ten grondslag gelegd dat de verdachte niet op zoek was naar seksueel contact met een minderjarige en dat hij zijn les heeft geleerd, dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van onbeschermde seks en dat [slachtoffer] niet is gepenetreerd, dat het gaat om een feit van vijf jaren geleden en dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte (onder verwijzing naar een arrest met nummer ECLI:NL:GHARL:2019:1540) verzocht een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest al dan niet in combinatie met een voorwaardelijk deel en/of een taakstraf op te leggen. Hiermee worden volgens hem in dit geval de voornaamste strafdoelen behaald. Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
In het algemeen wordt het volgende vooropgesteld.
Het hof heeft acht geslagen op de wettelijke strafmaxima van de toepasselijke strafbepaling(en). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft het hof gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling ter zake van de hier aan de orde zijnde strafbepalingen niet alleen een taakstraf worden opgelegd. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de straffen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn, of plegen te worden, opgelegd. Deze straffen hebben, voor zover zij althans zien op artikel 248b Sr (jeugdprostitutie), hun weerslag gevonden in de LOVS oriëntatiepunten. Voor het eenmalig plegen van ontucht tegen betaling met een minderjarige van zestien of zeventien jaar oud, waarbij sprake is van seksueel binnendringen, is een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf van 150 uren uitgangspunt.
Bij het bepalen van de straf(soort) heeft het hof zich in belangrijke mate laten leiden door de navolgende overwegingen.
Kenmerkend voor de in 13Oscoda aan de orde zijnde strafbepalingen is dat zij seksueel handelen met minderjarigen strafbaar stellen, ongeacht de omstandigheid of de minderjarige zich daarin ogenschijnlijk welwillend of zelfs initiërend opstelt. Aan die strafbaarstelling ligt ten grondslag dat minderjarigen op seksueel en geestelijk gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien alsmede dat daardoor de kans op (geestelijke) schade voor de verdere (seksuele) ontwikkeling van minderjarigen, ook in gevallen waarin de minderjarige zich welwillend of initiërend opstelt, groot is.
Een dergelijke opstelling van de minderjarige kan, zeker naarmate deze de meerderjarigheid nabij is, meerderjarig oogt en/of meerderjarigheid voorwendt, bij een verdachte de ogen doen sluiten voor de mogelijke schadelijke gevolgen van het seksuele handelen. In het bijzonder bij een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen de verdachte en de minderjarige geeft het hof evenwel substantieel meer gewicht aan de verantwoordelijkheid van de verdachte om te voorkómen dat een minderjarige schadelijke gevolgen ondervindt van het seksuele handelen. Van die verantwoordelijkheid maakt onderdeel uit dat de verdachte zich ervan verzekert met een meerderjarige van doen te hebben.
Het hof acht het van belang om, met inachtneming van de vergeldende en normbevestigende functie van straffen, met name in de oplegging van (al dan niet langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, uitdrukking te geven aan het verwijt van de veronachtzaming van deze verantwoordelijkheid.
Het hof ziet eveneens onder ogen dat de strafrechtelijke vervolging met arrestatie, voorarrest en onderzoeken in hun woning en persoonlijke gegevensdragers, op zichzelf al een schok teweeg heeft gebracht en het leven van verdachten op zijn kop heeft gezet, en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf slechts in beperkte mate een toegevoegde afschrikwekkende functie voor hen heeft. Tevens acht het hof aannemelijk dat zelfs een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de meeste verdachten nog meer aanzienlijke en soms onomkeerbare gevolgen heeft voor hun persoonlijke leven. Het hof heeft een en ander afgewogen tegen het hiervoor genoemde belang van vergelding en normbevestiging en geeft aan dat belang meer gewicht.
Ten aanzien van de verdachte overweegt het hof voorts het navolgende.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht en het hebben van seks tegen betaling met [slachtoffer] . Het seksuele contact begon toen [slachtoffer] bijna zestien jaar oud was. De verdachte heeft vijf tot zeven keren seksuele afspraken met [slachtoffer] gehad, waarbij [slachtoffer] zichzelf in ruil voor geld aan de verdachte heeft aangeboden. De seksuele handelingen bestonden uit het anaal penetreren door [slachtoffer] van de verdachte en het pijpen door de verdachte van [slachtoffer] . De verdachte was in de bewezen verklaarde periode 53 jaar oud en had naar het oordeel van het hof bepaald beter moeten weten. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en de nog ruim minderjarige [slachtoffer] .
Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, maken ernstig inbreuk op de lichamelijke
integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd, dat [slachtoffer] - ondanks reeds ondergane behandeling - nog altijd last heeft van PTSS, nachtmerries en concentratieproblemen en dat hij hiervoor onlangs opnieuw onder behandeling is gesteld. Hieruit wordt onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hij heeft meegemaakt.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen, in elk geval volstrekt onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn (seksuele) ontwikkeling verstoord.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2021 is hij niet eerder voor soortgelijke delicten strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op hetgeen is aangevoerd door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de nadelige gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het bedrijf van de verdachte.
Slotsom
Het hof komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de hiervoor beschreven feiten geen andere straf is gerechtvaardigd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, al dan niet met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
De ernst van de feiten, die met name wordt bepaald door de jonge leeftijd van [slachtoffer] , het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] en het herhaaldelijk hebben van seksuele ontmoetingen, rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Het hof ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Het hof acht, alles afwegende, gevangenisstraf van vijf weken met aftrek van voorarrest in combinatie met een taakstraf van 150 uren, passend en geboden. Een lichtere straf doet naar het oordeel van het hof uit het oogpunt van de strafdoelen van vergelding, generale preventie en normbevestiging geen recht aan het bewezen verklaarde.
Tot slot constateert het hof dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van ruim twee maanden. Het hof zal, gelet op de beperkte mate van de overschrijding, volstaan met die constatering.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , zijn vader en zijn moeder
1.
de vorderingen
De benadeelde partijen [slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] en de moeder van de [slachtoffer] , bijgestaan door hun advocaat mr. Scheffer, hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer] grotendeels toegewezen, de vordering van de vader van [slachtoffer] toegewezen ten aanzien van benzine- en schoolkosten voor [slachtoffer] en de vordering van de moeder van [slachtoffer] geheel niet toegewezen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke bedragen.
De vordering van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 17.000,00 voor studievertraging en € 380,00voor schoolgeld voor een gedoubleerd schooljaar (totaal € 32.380,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de vader van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 500,00 voor een gemist studieblok, € 5.000,00 voor studievertraging, € 380,00 voor schoolgeld van [slachtoffer] voor een gedoubleerd schooljaar en € 130,00 aan benzinekosten (totaal € 21.010,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de moeder van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade en € 2.157,23 voor kosten van behandelingen door een psycholoog en eigen risico van de zorgverzekering (totaal
€ 17.157,23), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten overvloede overweegt het hof dat door de vader en de moeder geen beroep is en kan worden gedaan op de wettelijke voorziening betreffende affectieschade, omdat die in werking is getreden na de pleegperiode van de onderhavige feiten en geen terugwerkende kracht heeft.
Deze vorderingen tot schadevergoeding zijn in de zaken van ieder van de negen verdachten die in het kader van het 13Oscoda-onderzoek in hoger beroep terecht staan gelijkluidend, zoals hiervoor weergegeven. Het hof verstaat, gelet op de toelichting, de vorderingen zo dat niet negen maal de voornoemde bedragen worden gevorderd, maar dat wordt verzocht in totaal deze bedragen toe te wijzen en deze vervolgens onder de negen verdachten te verdelen. Daarbij moet – zo begrijpt het hof de toelichting van de advocaat van [slachtoffer] in hoger beroep – mede in aanmerking worden genomen dat in de zaken van twee andere verdachten (die thans niet in hoger beroep terecht staan) de schade is afgehandeld, waardoor aan [slachtoffer] inmiddels een bedrag van € 5.600,- (exclusief rente) is betaald.
2.
standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] , met uitzondering van het schoolgeld dat feitelijk is betaald door de vader van [slachtoffer] , zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het einde van de bewezen verklaarde periode en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,00 en dat de materiële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van de strafbare feiten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering van de moeder van [slachtoffer] gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en dat aan materiële schade de behandelkosten zonder het eigen risico worden vergoed tot een bedrag van
€ 1.772,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van de strafbare feiten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de verdeling van de totale schade heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat de schade moet worden verdeeld over de negen verdachten die in hoger beroep terecht staan, waarbij de breuk en vermenigvuldiging: ‘opgelegde straf gedeeld door het totaal van de in deze zaak opgelegde straffen, maal het totaal aan de benadeelde partijen toegewezen schade’ moet worden toegepast.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat wordt aangesloten bij de verdeelsleutel zoals is gehanteerd door de rechtbank.
3.
standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle vorderingen moeten worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert te onderzoeken welke schade rechtstreeks verband houdt met de door de verdachte begane strafbare feiten en welke andere omstandigheden tot de gestelde schade hebben geleid en in het strafgeding – anders dan in een civiele procedure – geen ruimte is voor in vrijwaring dagvaarden van anderen. Meer subsidiair heeft de raadsman van de verdachte de inhoud van de vorderingen grotendeels betwist, een en ander zoals weergegeven in zijn schriftelijke pleitnotities.
Tot slot heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat aan de verdachte niet meer dan een zeer beperkt deel van de gevorderde schadebedragen kan worden toegerekend.
4.
oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Het hof ziet het leed en het verdriet dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Het hof onderkent de impact die de gebeurtenissen hebben op [slachtoffer] , en op zijn hele gezin. In deze strafrechtelijke procedure dient het hof te beoordelen of de vorderingen tot schadevergoeding juridisch voor toewijzing vatbaar zijn.
Het belang van [slachtoffer] en zijn ouders om, voor zover hun vorderingen toewijsbaar zijn, schadeloos te kunnen worden gesteld voor de schade die zij door de ten laste gelegde feiten hebben geleden, is groot. Het hof acht de vorderingen tot schadevergoeding niet zodanig complex dat daar slechts met nader onderzoek op zou kunnen worden beslist, zodat het hof de vorderingen, anders dan is bepleit, niet wegens een onevenredige belasting van het strafgeding niet-ontvankelijk zal verklaren.