ECLI:NL:GHAMS:2021:2026

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 juli 2021
Publicatiedatum
9 juli 2021
Zaaknummer
23-003791-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht en seks tegen betaling met een minderjarige in het kader van het 13Oscoda onderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van ontucht en het hebben van seks tegen betaling met een minderjarige, in strijd met de artikelen 247 en 248b van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betreft handelingen gepleegd met een persoon die op het moment van de feiten de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. Het hof heeft de verklaringen van het slachtoffer, die in het kader van het 13Oscoda onderzoek zijn afgelegd, als betrouwbaar beoordeeld. De verdachte heeft de feiten ontkend, maar het hof heeft geconcludeerd dat er voldoende bewijs is voor de bewezenverklaring van de ontuchtige handelingen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf weken en een taakstraf van 150 uren. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door het slachtoffer en zijn ouders, die grotendeels zijn toegewezen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003791-19 (13Oscoda)
datum uitspraak: 9 juli 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-665223-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1962,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 en 25 juni 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
eerste cumulatief/alternatief
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot [geboortedag 2] 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte, (telkens)
- de penis van die [slachtoffer] in zijn mond genomen en/of
- getongzoend met die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] afgetrokken, in elk geval de penis van die [slachtoffer] aangeraakt en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken, in elk geval zijn penis laten aanraken door die [slachtoffer] en/of
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren en/of
- een of meer derden door die [slachtoffer] anaal laten penetreren en/of
- een of meer derden door die [slachtoffer] laten pijpen en/of
- die [slachtoffer] door een of meer derden laten pijpen;
1.
tweede cumulatief/alternatief
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot [geboortedag 2] 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd en/of voornoemde [slachtoffer] door middel van betaling van een geldbedrag, in elk geval het in het vooruitzicht stellen van betaling van een geldbedrag tot het plegen en/of dulden van ontuchtige handelingen met een of meer derden heeft verleid, bestaande in het (telkens) ontuchtig
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- tongzoenen met die [slachtoffer] en/of
- aftrekken van die [slachtoffer] , in elk geval aanraken van de penis van die [slachtoffer] en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken, in elk geval laten aanraken van zijn penis door die [slachtoffer] en/of
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren en/of
- een of meer derden door die [slachtoffer] anaal laten penetreren en/of
- een of meer derden door die [slachtoffer] laten pijpen en/of
- die [slachtoffer] door een of meer derden laten pijpen;
2.
eerste cumulatief/alternatiefhij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 30 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) door giften of beloften van geld of goed, te weten het betalen of het in het vooruitzicht stellen met/van geld en/of andere goederen, een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, van wie verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, opzettelijk heeft bewogen tot het plegen van ontuchtige handelingen en/of dulden van ontuchtige handelingen van verdachte, bestaande in het (telkens)
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- tongzoenen met die [slachtoffer] en/of
- aftrekken van die [slachtoffer] , in elk geval het aanraken van de penis van die [slachtoffer] en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken, in elk geval zijn penis door die [slachtoffer] laten aanraken en/of
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren
- een of meer derden door die [slachtoffer] anaal laten penetreren en/of
- een of meer derden door die [slachtoffer] laten pijpen en/of
- die [slachtoffer] door een of meer derden laten pijpen;
en/of
2.
tweede cumulatief/alternatief
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van [geboortedag 2] 2016 tot en met 30 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het (telkens)
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- tongzoenen met die [slachtoffer] en/of
- aftrekken van die [slachtoffer] , in elk geval het aanraken van de penis van die [slachtoffer] en/of
- zich door die [slachtoffer] laten aftrekken, in elk geval zijn penis door die [slachtoffer] laten aanraken en/of
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Het bewijs

1.onderzoek 13Oscoda en betrouwbaarheid verklaringen van [slachtoffer]

Deze zaak is onderdeel van het zogenaamde 13Oscoda onderzoek. De rechtstreekse aanleiding voor het 13Oscoda onderzoek is geweest dat de ouders van de in de tenlastelegging genoemde, destijds minderjarige [slachtoffer] , hierna genoemd [slachtoffer] , berichten op diens telefoon hadden ontdekt die wezen op seksuele ontmoetingen met mannen, waarna zij hem op 16 januari 2017 in aanwezigheid van de politie daarmee hebben geconfronteerd. [slachtoffer] heeft in dat gesprek direct verteld dat hij seksuele contacten heeft gehad met mannen, niet onder dwang maar voor geld of voor drank of rookwaar. Hij vertelde hevig geëmotioneerd dat hij wilde dat het stopte en dat hij eigenlijk blij was dat het was uitgekomen. [slachtoffer] heeft vervolgens tot en met 3 augustus 2017 gedurende een zogenaamd ‘informatief gesprek’, een autorit met de politie en zes verhoren, verklaard over seksuele ontmoetingen met tenminste elf mannen in een periode vanaf het voorjaar van 2014 tot en met januari 2017. Behoudens het eerste gesprek en een kort deel van het informatieve gesprek, waren de ouders van [slachtoffer] niet aanwezig als [slachtoffer] zijn verklaringen aflegde. Hij heeft in het bijzonder verklaard over drie mannen met wie hij sinds 2014 of 2015 tientallen keren seksuele ontmoetingen heeft gehad en daarnaast over meerdere mannen met wie hij later en gedurende kortere periodes ontmoetingen heeft gehad, soms slechts één. Hij heeft van de meeste van die mannen een naam of bijnaam genoemd, heeft verteld waar zij (ongeveer) woonden en gedurende een autorit met de politie kon hij van meerdere van hen hun woningen aanwijzen. In zijn telefoon zijn de door hem omschreven mannen veelal ook als contact aangetroffen.
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] in het algemeen betrouwbaar en daarmee bruikbaar om een bewezenverklaring op te baseren. Het overweegt daartoe het volgende. Het hof heeft uit het hiervoor kort geschetste verloop van het onderzoek de indruk gekregen dat [slachtoffer] oprecht heeft verklaard over de seksuele ontmoetingen die hij in de loop van de tijd heeft gehad. Hoewel hij aanvankelijk niet alles heeft verteld zolang daar niet specifiek naar werd gevraagd of op werd doorgevraagd, is hij in het vervolg van zijn verklaringen steeds vollediger en specifieker geworden over de seksuele ontmoetingen, waarbij hij ook open is geweest over de actieve rol die hij zelf bij die ontmoetingen speelde, over het voorwenden dat hij meerderjarig was en over de wisselende gevoelens die hij bij de seksuele ontmoetingen had. In dat verband wijst het hof in het bijzonder op de omstandigheid dat [slachtoffer] meermaals en ten aanzien van meerdere verdachten heeft erkend (ook) wel seks te hebben gehad zonder dat hij daar een vergoeding voor vroeg of ontving. Dat deze openheid pas geleidelijk tijdens de verhoren is ontstaan, doet naar het oordeel van het hof aan de oprechtheid van zijn verklaringen in het algemeen niet af, waarbij het hof in aanmerking neemt dat [slachtoffer] geregeld ook opener was dan waartoe de verklaringen van verdachten en het berichtenverkeer tussen hen en [slachtoffer] hem zouden hebben kunnen brengen.
Het hof heeft onder ogen gezien dat [slachtoffer] wisselend of niet eenduidig heeft verklaard over onder meer de aantallen keren dat hij seksuele ontmoetingen met bepaalde mannen heeft gehad, over de precieze aard van de seksuele handelingen, het precieze tijdstip ervan, het beschermde of onbeschermde karakter van de seks, of over het wel of niet betaald zijn voor de seks. In dit verband is gewezen op het veelvuldige wietgebruik door [slachtoffer] gedurende de periode van de seksuele ontmoetingen, wat de beleving van de seksuele ontmoetingen in de loop der jaren en de concrete herinneringen daaraan kan hebben vertroebeld en derhalve afbreuk kan doen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen.
Hoewel het hof onderkent dat het veelvuldige wietgebruik de betrouwbaarheid van herinneringen kan aantasten, ziet het hof in het samenstel van gesprekken en verhoren geen aanknopingspunten om aannemelijk te achten dat het geheugen van [slachtoffer] zodanig is aangetast dat aan zijn herinneringen geen waarde meer zou kunnen worden gehecht. Het hof ziet in het soms wisselende karakter van zijn verklaringen wel aanleiding om daarvan met behoedzaamheid gebruik te maken waar het gaat om de precieze vaststelling van de feiten, maar ziet er geen reden in om in het algemeen aan de geloofwaardigheid van die verklaringen te twijfelen.
In dat verband overweegt het hof dat het geen aanleiding heeft te oordelen dat het soms wisselende karakter van de verklaringen voortkomt uit een behoefte bij [slachtoffer] om bepaalde personen in strijd met de waarheid te belasten of om bepaalde aspecten van zijn eigen gedrag te verhullen. Er blijkt niet of nauwelijks van een specifieke koestering van wrok tegen de mannen in kwestie, hij verklaart zelfs geregeld positief over hen. Over zijn actieve rol in de seksuele ontmoetingen is hij, als gezegd, uiteindelijk open geweest.
De omstandigheid dat [slachtoffer] heeft moeten verklaren over tientallen seksuele ontmoetingen met tenminste elf mannen gedurende een periode van bijna drie jaren, waarbij de ontmoetingen per verdachte sterk varieerden in aantal en aard, maakt voor het hof begrijpelijk dat [slachtoffer] op onderdelen niet eenduidig of zelfs wisselend heeft verklaard. Daarbij betrekt het hof voorts dat de ontdekking van de seksuele ontmoetingen, de daardoor ontstane emoties binnen zijn gezin alsmede de vele, soms langdurige verhoren, psychisch belastend moeten zijn geweest voor [slachtoffer] , terwijl hij zich tegelijkertijd heeft getoond als iemand die vlot en makkelijk praat en daardoor soms wat minder accuraat verklaart. Daarom heeft de politie herhaaldelijk op onderdelen moeten doorvragen, maar dit rechtvaardigt niet de conclusie dat moet worden getwijfeld aan de herinneringen die [slachtoffer] beschreef of aan de oprechtheid van zijn (uiteindelijke) verklaringen.
Tot slot overweegt het hof in dit verband dat het informatieve gesprek en alle daarop volgende verhoren van [slachtoffer] auditief zijn geregistreerd en dat de procesdeelnemers de verklaringen aldus op betrouwbaarheid hebben kunnen (laten) toetsen.
Daar waar [slachtoffer] al dan niet na doorvragen wel eenduidig en/of specifiek verklaart over aard en aantal van de seksuele ontmoetingen, het contact met de betreffende mannen of personen en gebeurtenissen die daarmee verband houden, hecht het hof dus in beginsel geloof aan die verklaringen met de daarbij behorende behoedzaamheid. Het hof slaat daarbij bovendien telkens acht op de mate waarin die verklaringen ten aanzien van individuele verdachten steun vinden in de verklaringen van die verdachte zelf, in het berichtenverkeer tussen hen beiden en in eventueel ander bewijs. Aldus komt het hof telkens tot een waardering van het bewijsmateriaal in onderlinge samenhang.

2.algemeen juridisch kader

De tenlasteleggingen in dit onderzoek zijn, afhankelijk van de aard van de seksuele ontmoetingen en de leeftijd van het slachtoffer/de minderjarige [slachtoffer] op het moment van handelen, geënt op de artikelen 245, 247, 248a (oud) en 248b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het hof wijdt om te beginnen een aantal algemene overwegingen aan dit aan de orde zijnde wettelijk kader en de interpretatie van onderdelen daarvan door het hof. De genoemde strafbepalingen strekken volgens de expliciete bedoeling van de wetgever ter bescherming van de minderjarige. Zij luidden in de tenlastegelegde periode in essentie als volgt:
Artikel 245 Sr:
Hij die met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen pleegt die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 247 Sr:
Hij die (…) met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen pleegt of laatstgemelde tot het plegen of dulden van zodanige handelingen buiten echt met een derde verleidt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 248a (oud) Sr:
Hij die door giften of beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding een persoon waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk beweegt ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem te dulden, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Artikel 248b Sr:
Hij die ontucht pleegt met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
In deze strafbepalingen gaat het steeds om seksuele handelingen. Seksuele handelingen zijn in beginsel vrij, tenzij een deelnemer jonger is dan 16 jaar; dan zijn die handelingen in beginsel verboden en strafbaar. Ook als sprake is van ongelijkheden in bijvoorbeeld (machts)positie, leeftijd of wilsbekwaamheid tussen de sekspartners, of van seks tegen betaling of belofte daarvan, kunnen seksuele handelingen strafbaar zijn en daardoor ontuchtig in de zin van de wet. Op dergelijke ongelijkheden zien de beschreven en tenlastegelegde strafbepalingen. In het onderzoek 13Oscoda wordt de verdachten verweten dat zij ontuchtige handelingen hebben verricht met het slachtoffer/een minderjarige zoals bedoeld in een of meer van de voornoemde strafbepalingen. Naar het oordeel van het hof zijn de tenlastegelegde handelingen telkens aan te merken als handelingen met een onmiskenbaar seksuele strekking en in zoverre als ontuchtig, terwijl het leeftijdsverschil tussen de verdachten en [slachtoffer] telkens aanzienlijk is geweest (de jongste verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde 36 jaar oud, terwijl de leeftijd van [slachtoffer] varieerde van 14 tot 16 jaar oud). Hieruit kan telkens ook het opzet van de verdachten op de ontucht worden afgeleid. Welke strafbepalingen van toepassing zijn, is in belangrijke mate afhankelijk van de leeftijd van [slachtoffer] , die op [geboortedag 2] 2016 zestien jaar is geworden.
Artikelen 245 en 247 Sr en het verschil daartussen (slachtoffer jonger dan 16)
Seksuele handelingen die vóór [geboortedag 2] 2016 hebben plaatsgevonden, zijn in deze zaken als gezegd aan te merken als ontuchtige handelingen in de zin van artikel 245 Sr of artikel 247 Sr. Het ontuchtige karakter komt aan die handelingen niet te ontvallen door gelijkwaardigheid, in leeftijd of anderszins, van de verdachte en het slachtoffer. Het verschil tussen de beide strafbepalingen is voor zover hier relevant dat bij artikel 245 Sr (mede) sprake moet zijn van seksueel
binnendringenvan het lichaam, in welk verband het hof tot uitgangspunt neemt dat daarmee wordt gedoeld op het door de verdachte (oraal en/of anaal) binnendringen van het lichaam van de minderjarige. Artikel 247 Sr ziet op andere seksuele handelingen, waaronder ook het door het slachtoffer (oraal en/of anaal) binnendringen van het lichaam van de verdachte. Artikel 245 Sr kent als gevolg van het binnendringen van het lichaam van het slachtoffer een hoger strafmaximum dan artikel 247 Sr, namelijk acht jaar gevangenisstraf in plaats van zes jaar gevangenisstraf.
Artikelen 248a (oud) en 248b Sr: verleiding en jeugdprostitutie (slachtoffer 16 of 17 jaar)
Seksuele handelingen met iemand van 16 of 17 jaar oud zijn onder bepaalde omstandigheden strafbaar. Dat is – voor zover hier van belang – het geval als de minderjarige tot de seksuele handelingen is bewogen door giften of beloften, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding (artikel 248a (oud) Sr) of zich tegen betaling tot het verrichten van seksuele handelingen ter beschikking heeft gesteld (artikel 248b Sr). Op beide delicten staat een maximale gevangenisstraf van vier jaar. De in artikel 248a (oud) Sr omschreven ontucht door verleiding is overigens, voor zover het verband houdt met een slachtoffer dat jonger dan zestien jaar is, reeds strafbaar op basis van de artikelen 245 of 247 Sr. Eén gedraging kan dus vallen onder zowel artikel 245 Sr of artikel 247 Sr als artikel 248a (oud) Sr.
Het verschil tussen artikel 248a (oud) Sr en artikel 248b Sr: verleiding tegenover betaling op aanbod
Waar artikel 248b Sr kortgezegd elke vorm van ontucht strafbaar stelt met een 16- of 17 jarige die zich tegen betaling aanbiedt voor seks, stelt artikel 248a (oud) Sr alleen strafbaar het – door giften van geld of goed of de belofte daarvan - opzettelijk bewegen tot ontuchtige handelingen van die minderjarige. In het geval van seks tegen betaling onderscheidt artikel 248a (oud) Sr zich dus van artikel 248b Sr door de verleidende rol van de verdachte. Er is een causaal verband vereist tussen enerzijds het geven van geld of goed of het beloven daarvan door de verdachte en anderzijds de uiteindelijke ontuchtige handelingen met het slachtoffer. Daarvan is naar inmiddels vaste rechtspraak sprake als voldoende aannemelijk is dat de minderjarige – kort gezegd –
medeonder invloed van giften of beloften van geld of goed is overgegaan tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen (ECLI:NL:HR:2018:1013).
Het hof leidt hieruit af dat nodig is dat op enigerlei wijze verleidende handelingen of uitlatingen van de verdachte moeten zijn vast te stellen, voor zover hier relevant in termen van giften of beloftes daarvan. Die handelingen of uitlatingen moeten voorts – al dan niet naast andere factoren – tot gevolg hebben gehad dat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Het enkele aanvaarden van een door de minderjarige gedaan aanbod tot seks tegen betaling is naar het oordeel van het hof hiervoor onvoldoende, en valt enkel onder de strafbepaling van artikel 248b Sr. Voor een bewezenverklaring van artikel 248a Sr is, in beginsel, evenmin voldoende dat de verdachte weliswaar wervende handelingen heeft verricht, maar daarop door de minderjarige niet is gereageerd.

3.de onderhavige zaak

Het springende punt in deze zaak is dat de verdachte de aantijging van het slachtoffer dat hij ooit seksuele handelingen heeft verricht met hem weerspreekt.
3.1
standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 subsidiair (
het hof begrijpt: tweede cumulatief/alternatief) en feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde. Daarbij heeft hij gesteld dat de verklaring van de verdachte dat er op 23 maart 2016 wel een ontmoeting heeft plaatsgevonden, maar er toen geen seksuele handelingen zijn verricht, zeer onaannemelijk is. De verklaring van [slachtoffer] dat er meerdere seksuele afspraken zijn geweest is geloofwaardig en wordt ondersteund door chatgesprekken, door het feit dat [slachtoffer] bij de verdachte thuis is geweest en een beschrijving van de woning en persoonlijke informatie over de verdachte kan geven. De advocaat-generaal acht verder van belang dat de verdachte op internet heeft gezocht naar dates met jongere mannen.
3.2
standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat zijn cliënt de feiten ontkent en de verklaringen van [slachtoffer] te weinig betrouwbaar zijn om als wettig en overtuigend bewijs te dienen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat [slachtoffer] er belang bij had te blijven bij zijn aanvankelijke stelling dat hij alleen betaalde seks had, om zijn wietverslaving te bekostigen, dat zijn geheugen is verstoord door zijn wietverslaving en dat hij onduidelijk en meermaals tegenstrijdig heeft verklaard. Voorts heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 bepleit dat het whatsappgesprek van 23 maart 2016 tussen de verdachte en [slachtoffer] wat betreft de tijdaanduiding te onbetrouwbaar is om daaruit te kunnen afleiden dat [slachtoffer] op die datum (en dus toen [slachtoffer] nog 15 jaren oud was) bij de verdachte thuis is geweest. De raadsman heeft in dat verband gewezen op de algemene voorwaarden en
disclaimersop de website van WhatsApp en heeft aangevoerd dat er in het dossier verschillende omstandigheden zijn aan te wijzen die aan de betrouwbaarheid van de datum- en tijdvermelding kunnen doen twijfelen, zoals dat er een fout is geconstateerd in het uitlezen van de data en dat [slachtoffer] geregeld zijn Whatsapp-account op een ander apparaat gebruikte en daarbij telkens de inhoud van zijn Whatsapp moest worden overgezet.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van enige vorm van betaling of het in het vooruitzicht stellen daarvan en evenmin van ‘opzettelijk bewegen’. Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de onder feit 2 ten laste gelegde periode niet kan worden bewezen, gezien het whatsappcontact tussen de verdachte en [slachtoffer] van 23 maart 2016.
3.3
oordeel van het hof
3.3.1
vrijspraak feit 1 eerste cumulatief/alternatief ‘ontucht mede met seksueel binnendringen art. 245 Sr’, bewezenverklaring feit 1 tweede cumulatief/alternatief ‘ontucht art. 247 Sr’
De verklaringen van de verdachte en van [slachtoffer] staan op cruciale onderdelen tegenover elkaar. Het hof moet beslissen of, en zo ja wanneer en hoe vaak, er seksuele handelingen tussen de verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden en hoe deze gedragingen in dat geval moeten worden gekwalificeerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] heeft afgesproken via [chatprogramma] , maar dat er geen sprake van was dat hij [slachtoffer] zou moeten betalen. [slachtoffer] is één keer bij hem thuis geweest, maar zag na vijf of tien minuten van het voltooien van de date met seks af. De verdachte heeft toen wel gevraagd of hij [slachtoffer] nog eens mocht appen. Er hebben dus op de dag van dat bezoek, noch op enige andere datum, seksuele handelingen plaatsgevonden, aldus de verdachte.
[slachtoffer] heeft over de ontmoetingen met de verdachte verklaard dat het eerste fysieke contact plaatsvond toen hij 15 jaren oud was en dat er in totaal 5 tot 7 keren fysiek contact is geweest. [slachtoffer] penetreerde de verdachte en de verdachte pijpte hem. De verdachte betaalde hiervoor telkens € 50,00. [slachtoffer] heeft gedetailleerd over de woning van de verdachte en over een aantal van de seksuele ontmoetingen met de verdachte verklaard. Ook heeft [slachtoffer] specifiek ten aanzien van deze verdachte verklaard dat de laatste af en toe seksfeestjes organiseert met meerdere mannen. [slachtoffer] verklaart op twee van deze feestjes aanwezig te zijn geweest.
Het hof hecht als gezegd in beginsel geloof aan de verklaringen van [slachtoffer] , met de daarbij behorende behoedzaamheid, waarbij het hof telkens acht slaat op de mate waarin die verklaringen steun vinden in de verklaringen van de verdachte zelf, in het berichtenverkeer tussen hen beiden en in eventueel ander bewijs. Tegen die achtergrond komt het hof in dit geval tot de conclusie dat de gedetailleerde verklaringen van [slachtoffer] over de verdachte betrouwbaar zijn.
De verklaringen vinden steun in de verklaring van de verdachte dat er een fysieke ontmoeting bij hem thuis heeft plaatsgevonden en in de whatsappberichten, die onmiskenbaar waren gericht op het maken van een seksuele afspraak. Het hof acht onaannemelijk dat [slachtoffer] bij de eerste fysieke ontmoeting heeft afgezien van seksuele handelingen, terwijl de verdachte en [slachtoffer] daags later meermalen hebben geprobeerd het tot een nieuwe ontmoeting te laten komen. Daarbij neemt het hof ook in aanmerking dat [slachtoffer] op de dag van deze eerste ontmoeting met de verdachte al bijna een jaar (betaalde) seksuele contacten had met andere mannen. Ook acht het hof van belang dat de verdachte heeft bevestigd dat hij wel eens seksfeestjes houdt. [slachtoffer] verklaart over deze seksfeestjes en dat hij daarbij aanwezig is geweest; dat past naar het oordeel van het hof niet bij de verklaring van de verdachte dat [slachtoffer] slechts vijf of tien minuten bij hem binnen is geweest. Tot slot vinden de verklaringen van [slachtoffer] in enige mate steun in de resultaten van het onderzoek naar de gegevensdragers van de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte meermaals zoekslagen gebruikt die zien op pornografische beelden van tieners, en dat hij in chats wervende berichten heeft gestuurd om in contact te komen met (jonge) mannen voor seksdates tegen betaling of in ruil voor betaling, kostenvergoeding en/of (verdovende) middelen en dat de verdachte met personen bedragen heeft afgesproken voor seksdates. [1]
Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat er geen seksuele handelingen hebben plaatsgevonden ongeloofwaardig.
Het hof ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de eerste seksuele ontmoeting heeft plaatsgevonden binnen de ten laste gelegde periode. Anders dan door de verdediging betoogd, ziet het hof geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de datum- en tijdsaanduidingen van de zich in het dossier bevindende whatsappgesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer] .
In de eerste plaats stelt het hof vast dat de verdachte niet zelf heeft bestreden dát de in het dossier vermelde whatsappcommunicatie tussen hem en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, en evenmin dat deze op de genoemde datum/data en tijdstippen is gewisseld. De enkele stelling van de raadsman dat onjuistheden in datum- en tijdstipvastleggingen niet uitgesloten kunnen worden is onvoldoende concreet. Het aanvullende proces-verbaal op dit punt van verbalisant [verbalisant 2] van 8 januari 2019 [2] en de daarop volgende
e-mailwisseling tussen rechter-commissaris, officier van justitie en de raadsman, heeft bovendien niet geleid tot een verzoek van de raadsman tot benoeming van een deskundige op dit gebied, ofschoon de rechter-commissaris de verdediging daartoe met zoveel woorden heeft uitgenodigd. [3] Al met al is niet aannemelijk geworden dat aan de tijdsaanduidingen van de zich in het dossier bevindende whatsappgesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer] moet worden getwijfeld.
Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de genoemde data en tijdstippen en slaat daarbij acht op de in genoemd proces-verbaal van 8 januari 2019 vermelde correcties.
Op basis van de voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, komt het hof tot het oordeel dat de verdachte en [slachtoffer] op 23 maart 2016 seksuele handelingen hebben verricht die bestonden uit het anaal penetreren door [slachtoffer] van de verdachte en het pijpen door de verdachte van [slachtoffer] . Naar het oordeel van het hof is daarmee geen sprake geweest van seksueel binnendringen van het lichaam als bedoeld in artikel 245 Sr, zodat de verdachte van het onder feit 1 eerste cumulatief/alternatief zal worden vrijgesproken en wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd.
3.3.2
vrijspraak feit 2 eerste cumulatief/alternatief ‘verleiding art. 248a (oud) Sr’
Het hof stelt vast dat het contact tussen de verdachte en [slachtoffer] is begonnen op [chatprogramma] en vervolgens is doorgegaan via whatsapp. In het dossier bevinden zich als gezegd whatsappberichten die zij elkaar hebben gestuurd. Dit contact heeft geresulteerd in afspraken waarbij ontuchtige handelingen zijn verricht. Uit de verklaringen van [slachtoffer] , mede bezien in het licht van de inhoud van de whatsappberichten en tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste juridische kader, kan niet worden afgeleid dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden doordat [slachtoffer] hiertoe door de verdachte werd verleid. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de beantwoording van de vraag of de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten of [slachtoffer] ten tijde van de ontuchtige handelingen nog geen achttien jaar oud was.
3.3.3
bewezenverklaring feit 2 tweede cumulatief/alternatief ‘jeugdprostitutie art. 248b Sr’
Het hof verwijst in dit verband naar hetgeen hiervoor onder 3.3.1 is overwogen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] over de seksuele ontmoetingen met de verdachte. Het hof neemt, anders dan de rechtbank, als vaststaand aan dat de verdachte en [slachtoffer] vijf tot zeven seksuele ontmoetingen hebben gehad, waar telkens betaling tegenover stond. Deze afspraken vonden, gelet op de data van de whatsappberichten, plaats nadat [slachtoffer] zestien jaren oud was geworden. Vanaf dat moment vielen de ontuchtige handelingen binnen het bereik van de strafbaarstelling van artikel 248b Sr (jeugdprostitutie).
Ten aanzien van het aantal seksuele ontmoetingen met de verdachte overweegt het hof dat [slachtoffer] in de drie verhoren daarover specifiek en consequent heeft verklaard. Het hof ziet geen aanleiding aan die verklaringen te twijfelen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat uit het berichtenverkeer na de afspraak op 23 maart 2016 blijkt dat er bij de verdachte behoefte bestond aan vervolgafspraken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder feit 2 tweede cumulatief/alternatief ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 23 maart 2016 te Amsterdam met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren;
2.
hij op tijdstippen in de periode van [geboortedag 2] 2016 tot en met 30 oktober 2016 te Amsterdam telkens ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het telkens
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het onder 2 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 eerste cumulatief/alternatief bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 tweede cumulatief/alternatief en onder feit 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft hierbij aansluiting gezocht bij de ‘richtlijn voor strafvordering art. 248b Sr’ van het openbaar ministerie en een uitspraak van het hof Den Haag van 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2601. Ook heeft de advocaat-generaal bij zijn vordering betrokken dat het hier gaat om de bescherming van de lichamelijke integriteit van een minderjarige. Een taakstraf doet naar zijn oordeel geen recht aan de generale preventie die op dit gebied nodig is.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht aan de verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de duur van de voorlopige hechtenis. Hieraan heeft de raadsman van de verdachte – samengevat – ten grondslag gelegd dat de verdachte niet op zoek was naar seksueel contact met een minderjarige en dat hij zijn les heeft geleerd, dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van onbeschermde seks en dat [slachtoffer] niet is gepenetreerd, dat het gaat om een feit van vijf jaren geleden en dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte (onder verwijzing naar een arrest met nummer ECLI:NL:GHARL:2019:1540) verzocht een gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest al dan niet in combinatie met een voorwaardelijk deel en/of een taakstraf op te leggen. Hiermee worden volgens hem in dit geval de voornaamste strafdoelen behaald.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
In het algemeen wordt het volgende vooropgesteld.
Het hof heeft acht geslagen op de wettelijke strafmaxima van de toepasselijke strafbepaling(en). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft het hof gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling ter zake van de hier aan de orde zijnde strafbepalingen niet alleen een taakstraf worden opgelegd. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de straffen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn, of plegen te worden, opgelegd. Deze straffen hebben, voor zover zij althans zien op artikel 248b Sr (jeugdprostitutie), hun weerslag gevonden in de LOVS oriëntatiepunten. Voor het eenmalig plegen van ontucht tegen betaling met een minderjarige van zestien of zeventien jaar oud, waarbij sprake is van seksueel binnendringen, is een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf van 150 uren uitgangspunt.
Bij het bepalen van de straf(soort) heeft het hof zich in belangrijke mate laten leiden door de navolgende overwegingen.
Kenmerkend voor de in 13Oscoda aan de orde zijnde strafbepalingen is dat zij seksueel handelen met minderjarigen strafbaar stellen, ongeacht de omstandigheid of de minderjarige zich daarin ogenschijnlijk welwillend of zelfs initiërend opstelt. Aan die strafbaarstelling ligt ten grondslag dat minderjarigen op seksueel en geestelijk gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien alsmede dat daardoor de kans op (geestelijke) schade voor de verdere (seksuele) ontwikkeling van minderjarigen, ook in gevallen waarin de minderjarige zich welwillend of initiërend opstelt, groot is.
Een dergelijke opstelling van de minderjarige kan, zeker naarmate deze de meerderjarigheid nabij is, meerderjarig oogt en/of meerderjarigheid voorwendt, bij een verdachte de ogen doen sluiten voor de mogelijke schadelijke gevolgen van het seksuele handelen. In het bijzonder bij een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen de verdachte en de minderjarige geeft het hof evenwel substantieel meer gewicht aan de verantwoordelijkheid van de verdachte om te voorkómen dat een minderjarige schadelijke gevolgen ondervindt van het seksuele handelen. Van die verantwoordelijkheid maakt onderdeel uit dat de verdachte zich ervan verzekert met een meerderjarige van doen te hebben.
Het hof acht het van belang om, met inachtneming van de vergeldende en normbevestigende functie van straffen, met name in de oplegging van (al dan niet langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, uitdrukking te geven aan het verwijt van de veronachtzaming van deze verantwoordelijkheid.
Het hof ziet eveneens onder ogen dat de strafrechtelijke vervolging met arrestatie, voorarrest en onderzoeken in hun woning en persoonlijke gegevensdragers, op zichzelf al een schok teweeg heeft gebracht en het leven van verdachten op zijn kop heeft gezet, en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf slechts in beperkte mate een toegevoegde afschrikwekkende functie voor hen heeft. Tevens acht het hof aannemelijk dat zelfs een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de meeste verdachten nog meer aanzienlijke en soms onomkeerbare gevolgen heeft voor hun persoonlijke leven. Het hof heeft een en ander afgewogen tegen het hiervoor genoemde belang van vergelding en normbevestiging en geeft aan dat belang meer gewicht.
Ten aanzien van de verdachte overweegt het hof voorts het navolgende.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht en het hebben van seks tegen betaling met [slachtoffer] . Het seksuele contact begon toen [slachtoffer] bijna zestien jaar oud was. De verdachte heeft vijf tot zeven keren seksuele afspraken met [slachtoffer] gehad, waarbij [slachtoffer] zichzelf in ruil voor geld aan de verdachte heeft aangeboden. De seksuele handelingen bestonden uit het anaal penetreren door [slachtoffer] van de verdachte en het pijpen door de verdachte van [slachtoffer] . De verdachte was in de bewezen verklaarde periode 53 jaar oud en had naar het oordeel van het hof bepaald beter moeten weten. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en de nog ruim minderjarige [slachtoffer] .
Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, maken ernstig inbreuk op de lichamelijke
integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd, dat [slachtoffer] - ondanks reeds ondergane behandeling - nog altijd last heeft van PTSS, nachtmerries en concentratieproblemen en dat hij hiervoor onlangs opnieuw onder behandeling is gesteld. Hieruit wordt onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hij heeft meegemaakt.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen, in elk geval volstrekt onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn (seksuele) ontwikkeling verstoord.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2021 is hij niet eerder voor soortgelijke delicten strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op hetgeen is aangevoerd door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de nadelige gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het bedrijf van de verdachte.
Slotsom
Het hof komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de hiervoor beschreven feiten geen andere straf is gerechtvaardigd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, al dan niet met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
De ernst van de feiten, die met name wordt bepaald door de jonge leeftijd van [slachtoffer] , het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] en het herhaaldelijk hebben van seksuele ontmoetingen, rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur. Het hof ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Het hof acht, alles afwegende, gevangenisstraf van vijf weken met aftrek van voorarrest in combinatie met een taakstraf van 150 uren, passend en geboden. Een lichtere straf doet naar het oordeel van het hof uit het oogpunt van de strafdoelen van vergelding, generale preventie en normbevestiging geen recht aan het bewezen verklaarde.
Tot slot constateert het hof dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van ruim twee maanden. Het hof zal, gelet op de beperkte mate van de overschrijding, volstaan met die constatering.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , zijn vader en zijn moeder
1.
de vorderingen
De benadeelde partijen [slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] en de moeder van de [slachtoffer] , bijgestaan door hun advocaat mr. Scheffer, hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer] grotendeels toegewezen, de vordering van de vader van [slachtoffer] toegewezen ten aanzien van benzine- en schoolkosten voor [slachtoffer] en de vordering van de moeder van [slachtoffer] geheel niet toegewezen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke bedragen.
De vordering van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 17.000,00 voor studievertraging en € 380,00 [4] voor schoolgeld voor een gedoubleerd schooljaar (totaal € 32.380,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de vader van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 500,00 voor een gemist studieblok, € 5.000,00 voor studievertraging, € 380,00 voor schoolgeld van [slachtoffer] voor een gedoubleerd schooljaar en € 130,00 aan benzinekosten (totaal € 21.010,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de moeder van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade en € 2.157,23 voor kosten van behandelingen door een psycholoog en eigen risico van de zorgverzekering (totaal
€ 17.157,23), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten overvloede overweegt het hof dat door de vader en de moeder geen beroep is en kan worden gedaan op de wettelijke voorziening betreffende affectieschade, omdat die in werking is getreden na de pleegperiode van de onderhavige feiten en geen terugwerkende kracht heeft.
Deze vorderingen tot schadevergoeding zijn in de zaken van ieder van de negen verdachten die in het kader van het 13Oscoda-onderzoek in hoger beroep terecht staan gelijkluidend, zoals hiervoor weergegeven. Het hof verstaat, gelet op de toelichting, de vorderingen zo dat niet negen maal de voornoemde bedragen worden gevorderd, maar dat wordt verzocht in totaal deze bedragen toe te wijzen en deze vervolgens onder de negen verdachten te verdelen. Daarbij moet – zo begrijpt het hof de toelichting van de advocaat van [slachtoffer] in hoger beroep – mede in aanmerking worden genomen dat in de zaken van twee andere verdachten (die thans niet in hoger beroep terecht staan) de schade is afgehandeld, waardoor aan [slachtoffer] inmiddels een bedrag van € 5.600,- (exclusief rente) is betaald.
2.
standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] , met uitzondering van het schoolgeld dat feitelijk is betaald door de vader van [slachtoffer] , zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het einde van de bewezen verklaarde periode en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,00 en dat de materiële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van de strafbare feiten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering van de moeder van [slachtoffer] gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en dat aan materiële schade de behandelkosten zonder het eigen risico worden vergoed tot een bedrag van
€ 1.772,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van de strafbare feiten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de verdeling van de totale schade heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat de schade moet worden verdeeld over de negen verdachten die in hoger beroep terecht staan, waarbij de breuk en vermenigvuldiging: ‘opgelegde straf gedeeld door het totaal van de in deze zaak opgelegde straffen, maal het totaal aan de benadeelde partijen toegewezen schade’ moet worden toegepast.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat wordt aangesloten bij de verdeelsleutel zoals is gehanteerd door de rechtbank.
3.
standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle vorderingen moeten worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, omdat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert te onderzoeken welke schade rechtstreeks verband houdt met de door de verdachte begane strafbare feiten en welke andere omstandigheden tot de gestelde schade hebben geleid en in het strafgeding – anders dan in een civiele procedure – geen ruimte is voor in vrijwaring dagvaarden van anderen. Meer subsidiair heeft de raadsman van de verdachte de inhoud van de vorderingen grotendeels betwist, een en ander zoals weergegeven in zijn schriftelijke pleitnotities.
Tot slot heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat aan de verdachte niet meer dan een zeer beperkt deel van de gevorderde schadebedragen kan worden toegerekend.
4.
oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Het hof ziet het leed en het verdriet dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Het hof onderkent de impact die de gebeurtenissen hebben op [slachtoffer] , en op zijn hele gezin. In deze strafrechtelijke procedure dient het hof te beoordelen of de vorderingen tot schadevergoeding juridisch voor toewijzing vatbaar zijn.
Het belang van [slachtoffer] en zijn ouders om, voor zover hun vorderingen toewijsbaar zijn, schadeloos te kunnen worden gesteld voor de schade die zij door de ten laste gelegde feiten hebben geleden, is groot. Het hof acht de vorderingen tot schadevergoeding niet zodanig complex dat daar slechts met nader onderzoek op zou kunnen worden beslist, zodat het hof de vorderingen, anders dan is bepleit, niet wegens een onevenredige belasting van het strafgeding niet-ontvankelijk zal verklaren.
4.1
de vordering van [slachtoffer]
Voor zover in deze 13Oscoda zaken door of namens een verdachte een beroep is gedaan op eigen schuld van de benadeelde partij, heeft het hof gelet op de ratio van de bewezen verklaarde feiten, te weten de bescherming van de minderjarige, ook tegen eventueel initiatief dat van hemzelf uitgaat. Daarom ziet het hof geen gronden om rekening te houden met een mogelijk verleidende of initiërende rol van de benadeelde partij.
Schoolgeld
Het door [slachtoffer] gevorderde schoolgeld voor het gedoubleerde schooljaar van € 380,00 wordt afgewezen, omdat dit bedrag door de vader van [slachtoffer] is betaald en derhalve in de vorm van verplaatste schade aan de vader van [slachtoffer] zal worden toegewezen.
Studievertraging
Het hof is van oordeel dat op basis van de door [slachtoffer] overgelegde stukken – waaronder een schoolbrief waaruit volgt dat [slachtoffer] het schooljaar waarin de feiten aan het licht zijn gekomen over heeft gedaan – bezien in samenhang met overige stukken in het dossier, een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de door [slachtoffer] gestelde studievertraging voldoende is komen vast te staan. Daarbij neemt het hof in de eerste plaats in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van dergelijke zedenmisdrijven in het vervolg van hun dagelijks leven voelbare schade ondervinden. Ook neemt het hof in aanmerking dat [slachtoffer] heeft verklaard dat het hoogtepunt van de seksuele afspraken in het najaar van 2016 lag, met twee tot vier afspraken per week en de feiten in januari 2017 aan het licht zijn gekomen, waarna [slachtoffer] de daaropvolgende maanden veel is verhoord door de politie. Ook is [slachtoffer] vanaf mei 2017 tien weken intern in behandeling geweest voor zijn psychische klachten, waardoor hij belangrijke schoolweken heeft gemist. De omstandigheid dat de studievertraging mogelijk mede is veroorzaakt door andere omstandigheden dan het handelen van de verdachten in dit onderzoek, doet er niet aan af dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de studievertraging in ieder geval in dusdanig relevante mate het gevolg is geweest van de voornoemde omstandigheden dat het redelijk is deze toe te rekenen aan (onder meer) de verdachte. Deze schade komt derhalve voor een hier na te bepalen deel voor rekening van de verdachte.
Wat betreft de hoogte van de schade, is door de benadeelde partij aansluiting gezocht bij het bedrag dat in redelijkheid en billijkheid is vastgesteld in de ‘Letselschade Richtlijn Studievertraging’. Het hof zal die schatting volgen en daarom de schade die [slachtoffer] heeft geleden als gevolg van studievertraging geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Immateriële schade
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt.
De raadsvrouw van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft aan het tot compensatie van immateriële schade strekkende deel van de vordering ten grondslag gelegd dat [slachtoffer] ten gevolge van de ten laste gelegde feiten is gediagnosticeerd met onder meer een post traumatische stressstoornis (PTSS). Uit het rapport van de orthopedagoog en psychiater bij wie [slachtoffer] in 2017 intern in behandeling is geweest, volgt dat [slachtoffer] aan PTSS leidde en last had van een sombere stemming, nachtmerries en sterke schaamte- en schuldgevoelens waarbij hij regelmatig aangaf zichzelf te haten. Uit het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat [slachtoffer] nog altijd te kampen heeft met PTSS, nachtmerries en concentratieproblemen, en dat hij voor deze psychische klachten onlangs opnieuw in behandeling is gegaan bij een psycholoog.
Naar het oordeel van het hof is hiermee, bezien in samenhang met de overige inhoud van het dossier, voldoende gebleken dat [slachtoffer] mede als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek – heeft geleden tot na te melden bedrag. Daarbij neem het hof in aanmerking dat het geestelijk letsel van [slachtoffer] is toegelicht en onderbouwd, maar eveneens dat zich hier de situatie voordoet waarin reeds uit de aard en de ernst van de normaantasting en de gevolgen daarvan volgt dat een aantasting ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Het hof heeft daarbij mede gelet op de aard, de ernst en de duur van de ontucht/jeugdprostitutie. Het hof heeft ook gelet op schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Het gevorderde bedrag van € 15.000,00 komt niet onredelijk voor en de vordering zal in zoverre geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Deze schade komt voor een hier na te bepalen deel voor rekening van de verdachte.
4.2
de vordering van de vader van [slachtoffer]
Immateriële schade
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan vergoeding van immateriële schade aan een ander dan het rechtstreekse slachtoffer plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij die benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie deze benadeelde partij in een nauwe affectieve relatie staat, bij het ten laste gelegde is gedood of gewond (zogenoemde ‘shockschade’).
Hoewel niet ter discussie staat dat zowel de situatie waarin [slachtoffer] zich bevond als het moment van de ontdekking ook voor zijn ouders zeer ingrijpend is geweest, is daarmee niet gegeven dat bij hen sprake is van ‘shockschade’ als hiervoor omschreven. Op basis van hetgeen ter onderbouwing van deze schade is aangevoerd en getoetst aan voornoemde voorwaarden is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de door de rechtspraak vereiste en hiervoor omschreven “directe confrontatie”. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de vraag of sprake is van geestelijk letsel.
Het hof zal gezien hetgeen hiervoor is overwogen de vordering tot vergoeding van de immateriële schade afwijzen.
Schoolgeld [slachtoffer] en benzinekosten
Door de vader van [slachtoffer] zijn kosten voor het schoolgeld van het gedoubleerde schooljaar van [slachtoffer] en benzinekosten voor de ritten van en naar de kliniek waar [slachtoffer] werd behandeld, de advocaat en slachtofferhulp gevorderd. Deze kosten zijn aan te merken als verplaatste schade zoals bedoeld in artikel 6:107, eerste lid onder a, BW. Dit betreffen kosten die het slachtoffer, als niet de derde maar hijzelf deze zou hebben gemaakt, van de verdachte had kunnen vorderen en komen op die grond voor vergoeding in aanmerking. De kosten zijn voldoende onderbouwd en niet betwist. Het hof zal deze gevorderde schade geheel toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Deze schade komt voor een hier na te bepalen deel voor rekening van de verdachte.
Studiekosten en gemist studieblok
Door de vader van [slachtoffer] is een vergoeding voor kosten als gevolg van het niet kunnen afronden van een studieblok van zijn universitaire deeltijdstudie [deeltijdstudie] gevorderd. Ook is een vergoeding voor studievertraging van een kwart studiejaar gevorderd. Naar het oordeel van het hof komen deze onderdelen niet voor toewijzing in aanmerking, omdat derden, anders dan in het kader van verplaatste schade, geen recht hebben op vergoeding van deze materiële schade. De vordering van de vader van [slachtoffer] wordt in zoverre afgewezen.
4.3
de vordering van de moeder van [slachtoffer]
Immateriële schade
Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor omtrent shockschade is overwogen.
Ook voor de door de moeder van [slachtoffer] gevorderde schade geldt dat hoewel zowel de situatie waarin [slachtoffer] zich bevond als het moment van de ontdekking ook voor zijn ouders zeer ingrijpend is geweest, daarmee niet is gegeven dat bij hen sprake is van ‘shockschade’ als hiervoor omschreven. Op basis van hetgeen ter onderbouwing van deze schade is aangevoerd is het hof van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de in de rechtspraak vereiste en hiervoor omschreven “directe confrontatie”. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de vraag of sprake is van geestelijk letsel.
Het hof zal gezien hetgeen hiervoor is overwogen de vordering tot vergoeding van de immateriële schade afwijzen.
Behandelkosten door psycholoog
De gevorderde kosten voor de ondergane behandeling door een psycholoog komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat derden, anders dan in het kader van verplaatste schade, geen recht hebben op vergoeding van deze materiële schade. De vordering van de moeder van [slachtoffer] wordt in ook zoverre afgewezen.
4.4
de verdeling
Het hof komt tot een toewijzing van een bedrag van € 32.000,00 voor [slachtoffer] . Uit de toelichting op de vorderingen volgt dat reeds € 5.600,00 aan [slachtoffer] is vergoed door twee verdachten die thans niet in hoger beroep terecht staan. Dit bedrag zal derhalve in mindering moeten worden gebracht op het schadebedrag. Het nog te verdelen bedrag voor de schade van [slachtoffer] komt daarmee op € 26.400,00.
Ten aanzien van de vader van [slachtoffer] komt het hof tot toewijzing van een bedrag van € 510,00.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vragen gesteld welk deel van die schade aan de verdachte kan worden toegerekend en of, en zo ja hoe, de schade over de andere thans in hoger beroep door het hof veroordeelde verdachten kan worden verdeeld.
Voor zover de thans nog in hoger beroep terecht staande verdachten worden veroordeeld voor de hen ten laste gelegde feiten, kan worden aangenomen dat die feiten, verspreid over 2,5 jaren, ieder afzonderlijk en in meerdere of mindere mate hebben bijgedragen aan de schade van [slachtoffer] (en de verplaatste schade van de vader van [slachtoffer] ). De feiten hebben alle additioneel aan de schade bijgedragen, zodat niet kan worden gezegd dat de feiten los van elkaar tot dezelfde schade hebben geleid. Het voorgaande brengt mee dat het hof aanleiding ziet om iedere veroordeelde aansprakelijk te stellen voor het deel van de schade dat redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.
Om tot een redelijke en billijke verdeling van de vastgestelde schade te komen die zoveel mogelijk recht doet aan het aan iedere verdachte afzonderlijk te maken verwijt, zal het hof aansluiting zoeken bij de door het hof opgelegde straf voor de ontucht/jeugdprostitutie, vóór eventuele vermindering als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn.
Hierbij hanteert het hof de volgende verdeelsleutel:
aan de verdachte opgelegde straf voor de ontucht/jeugdprostitutie (zonder inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn),
gedeeld door
de totaal opgelegde straffen voor de ontucht/jeugdprostitutie (zonder inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn) in alle thans voorliggende zaken in dagen gerekend,
maal
het totale schadebedrag (van [slachtoffer] dan wel de vader van [slachtoffer] )
=
het toe te rekenen schadebedrag.
In dit verband heeft het hof ervoor gekozen aan eventueel voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen geen waarde toe te kennen en aan eventueel opgelegde taakstraffen wèl. Door uit te gaan van de ratio:
1. dag gevangenisstraf staat gelijk aan 2 uren taakstraf, komt het hof tot een optelsom van dagequivalenten per verdachte, in verhouding tot die som voor de andere verdachten.
Bij de verdachte leidt dit tot een totaal van 110 dagen/dagequivalenten, ten opzichte van het totaal van 1566.
De toepassing van deze verdeling in de onderhavige zaak, brengt het hof op een bedrag van € 1848,00 (bestaande uit € 981,75 aan materiële schade en € 866,25 aan immateriële schade) aan te vergoeden schade aan [slachtoffer] en een bedrag van € 35,70 aan te vergoeden schade aan de vader van [slachtoffer] .
Het hof zal ten behoeve van [slachtoffer] en van zijn vader schadevergoedingsmaatregelen opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Beslissingen op het beslag
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal – overeenkomstig de beslissing van de rechtbank – gevorderd dat de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld op de beslaglijst, zullen worden verbeurd verklaard. Hieraan heeft de advocaat-generaal ten grondslag gelegd dat de voorwerpen niet konden worden onderzocht, maar dat het zeer aannemelijk is dat er gegevens op staan die zien op de privé-situatie van het slachtoffer of die er in andere zin beter niet op hadden kunnen staan.
Het hof ziet in het voorgaande onvoldoende grond om de voorwerpen verbeurd te verklaren en overigens evenmin om die te onttrekken aan het verkeer. Uit het dossier kan immers niet worden afgeleid dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan en overigens evenmin dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De enkele mogelijkheid dat op de gegevensdragers afbeeldingen, chatberichten of andere gegevens staan opgeslagen van het slachtoffer of van anderen, volstaat daartoe in dit geval niet.
Het hof is gezien het voorgaande van oordeel dat de in beslag genomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen zoals hierna vermeld behoren te worden teruggegeven aan de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 247 en 248b van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 eerste cumulatief/alternatief en 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 stk zaktelefoon Apple iPhone 5 (goednummer 5404614)
- 1 stk computer Apple portable (goednummer 5404619)
- 1 stk computer HP portable (goednummer 5404621)
- 1 stk computer Apple portable (goednummer 5404626)
- 1 stk zaktelefoon Apple iPhone S7 (goednummer 5404628)
- 1 stk zaktelefoon Apple iPhone S7 (goednummer 5404592)
- 1 stk zaktelefoon Blackberry (goednummer 5404601)
- 1 stk computer Apple iMac (goednummer 5404608)
- 1 stk zaktelefoon Apple iPhone (goednummer 5404613).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.848,00 (duizend achthonderdachtenveertig euro) bestaande uit € 981,75 (negenhonderdeenentachtig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 866,25 (achthonderdzesenzestig euro en vijfentwintig cent) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.848,00 (duizend achthonderdachtenveertig euro) bestaande uit € 981,75 (negenhonderdeenentachtig euro en vijfenzeventig cent) materiële schade en € 866,25 (achthonderdzesenzestig euro en vijfentwintig cent) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 28 (achtentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 9 juli 2021 en van de immateriële schade op 30 oktober 2016.
Vordering van [slachtoffer] als benadeelde partij
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij vader van [slachtoffer] ter zake van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 35,70 (vijfendertig euro en zeventig cent) bestaande uit € 35,70 (vijfendertig euro en zeventig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd vader van [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 tweede cumulatief/alternatief en 2 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 35,70 (vijfendertig euro en zeventig cent) bestaande uit € 35,70 (vijfendertig euro en zeventig cent) materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 september 2019.
Vordering van de moeder van [slachtoffer] als benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij moeder van [slachtoffer] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. R.D. van Heffen en mr. V.M.A. Sinnige, in tegenwoordigheid van mr. E.J. de Vries, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 9 juli 2021.

Voetnoten

1.Proces-verbaal onderzoek Apple iMac 5404608 van 31 oktober 2017 opgemaakt door [verbalisant 1] , p. PD 03 50 – 69 en proces-verbaal van onderzoek aangetroffen back up iPhone van 7 november 2017 opgemaakt door [verbalisant 1] , p. PD 03 72 – 78.
2.Proces-verbaal van bevindingen van 8 januari 2019 met nummer 2017011765 opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant [verbalisant 2] .
3.Proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2019 van de rechter-commissaris, met in bijlage 1 de betreffende e-mailcorrespondentie van 11, 15 en 18 januari 2019.
4.Het hof constateert dat in de oorspronkelijke vordering zoals ingediend in eerste aanleg € 380,00 aan schoolgeld is opgenomen, maar dat in hoger beroep € 615,00 is gevorderd. Omdat in hoger beroep de vordering niet kan worden verhoogd, gaat het hof, ook bij de vordering van de vader van [slachtoffer] , uit van het oorspronkelijk gevorderde bedrag van € 380,00.