In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is aangespannen door drie erfpachters tegen de Gemeente Amsterdam. De erfpachters vorderen dat de Gemeente wordt verboden om het door haar vastgestelde overstapbeleid voor eeuwigdurende erfpacht uit te voeren, zolang er in een bodemzaak van andere erfpachters nog geen uitspraak is gedaan. De erfpachters stellen dat zij onder druk worden gezet om een keuze te maken over hun overstapaanbod, terwijl andere erfpachters de uitkomst van de bodemprocedure kunnen afwachten. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van de erfpachters afgewezen, en dit vonnis is in hoger beroep door het Gerechtshof Amsterdam bekrachtigd.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de erfpachters hebben in 2019 een overstapaanbod aangevraagd bij de Gemeente, die hen de mogelijkheid biedt om over te stappen naar eeuwigdurende erfpacht. De Gemeente heeft echter een acceptatietermijn gesteld voor deze aanbiedingen, die de erfpachters als te kort beschouwen. De Gemeente heeft zich verweerd door te stellen dat de erfpachters geen partij zijn in de bodemprocedure en dat de uitkomst daarvan niet noodzakelijkerwijs van invloed is op hun situatie. Het hof heeft geoordeeld dat het belang van de erfpachters om de uitkomst van de bodemprocedure af te wachten niet opweegt tegen het belang van de Gemeente om haar overstapbeleid uit te voeren. Het hof heeft de grieven van de erfpachters verworpen en hen in de kosten van het geding veroordeeld.