3.3.2vrijspraak feit 2 eerste cumulatief/alternatief ‘verleiding art. 248a (oud) Sr’
Hoewel het hof uit de voornoemde chatberichten tussen de verdachte en [slachtoffer] afleidt dat de verdachte met regelmaat wervende uitlatingen jegens [slachtoffer] heeft gedaan, kan het niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat [slachtoffer] hierop heeft gereageerd en dat het (mede) als gevolg van die uitlatingen van de verdachte tot een seksuele ontmoeting is gekomen zoals bedoeld in het onder 2, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder feit 2, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de beantwoording van de vraag of de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [slachtoffer] ten tijde van de ontuchtige handelingen nog geen achttien jaar oud was.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 januari 2016 te Amstelveen met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit het
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
- aanraken van de penis van die [slachtoffer]
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feit 1 subsidiair en 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feit 1 en 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal heeft hierbij aansluiting gezocht bij de ‘richtlijn voor strafvordering artikel 248b Sr’ van het openbaar ministerie, een uitspraak van het hof Den Haag van 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2601 en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht oriëntatiepunten (LOVS) die zijn opgesteld voor artikel 248b Sr. Naar het oordeel van de advocaat-generaal dient bij de LOVS oriëntatiepunten te worden uitgegaan van aanwijzingen voor minderjarigheid voor de verdachte. De verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen. Hieraan heeft de raadsman van de verdachte ten grondslag gelegd dat de verschillende ten laste gelegde feiten feitelijk om dezelfde handelingen gaan en dat sprake is van eendaadse samenloop. Ook heeft de raadsman van de verdachte gewezen op straffen die in - zijns inziens - vergelijkbare zaken zijn opgelegd en op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tot slot heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat het strafdoel van de generale preventie niet wordt behaald met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar reeds met de vervolging van dergelijke feiten.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
In het algemeen wordt het volgende vooropgesteld.
Het hof heeft acht geslagen op de wettelijke strafmaxima van de toepasselijke strafbepaling(en). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft het hof gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling ter zake van de hier aan de orde zijnde strafbepalingen niet alleen een taakstraf worden opgelegd. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de straffen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn, of plegen te worden, opgelegd. Deze straffen hebben, voor zover zij althans zien op artikel 248b Sr (jeugdprostitutie), hun weerslag gevonden in de LOVS oriëntatiepunten. Voor het eenmalig plegen van ontucht tegen betaling met een minderjarige van zestien of zeventien jaar oud, waarbij sprake is van seksueel binnendringen, is een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf van 150 uren uitgangspunt.
Bij het bepalen van de straf(soort) heeft het hof zich in belangrijke mate laten leiden door de navolgende overwegingen.
Kenmerkend voor de in 13Oscoda aan de orde zijnde strafbepalingen is dat zij seksueel handelen met minderjarigen strafbaar stellen, ongeacht de omstandigheid of de minderjarige zich daarin ogenschijnlijk welwillend of zelfs initiërend opstelt. Aan die strafbaarstelling ligt ten grondslag dat minderjarigen op seksueel en geestelijk gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien alsmede dat daardoor de kans op (geestelijke) schade voor de verdere (seksuele) ontwikkeling van minderjarigen, ook in gevallen waarin de minderjarige zich welwillend of initiërend opstelt, groot is.
Een dergelijke opstelling van de minderjarige kan, zeker naarmate deze de meerderjarigheid nabij is, meerderjarig oogt en/of meerderjarigheid voorwendt, bij een verdachte de ogen doen sluiten voor de mogelijke schadelijke gevolgen van het seksuele handelen. In het bijzonder bij een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen de verdachte en de minderjarige geeft het hof evenwel substantieel meer gewicht aan de verantwoordelijkheid van de verdachte om te voorkómen dat een minderjarige schadelijke gevolgen ondervindt van het seksuele handelen. Van die verantwoordelijkheid maakt onderdeel uit dat de verdachte zich ervan verzekert met een meerderjarige van doen te hebben.
Het hof acht het van belang om, met inachtneming van de vergeldende en normbevestigende functie van straffen, met name in de oplegging van (al dan niet langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, uitdrukking te geven aan het verwijt van de veronachtzaming van deze verantwoordelijkheid.
Het hof ziet eveneens onder ogen dat de strafrechtelijke vervolging met arrestatie, voorarrest en onderzoeken in hun woning en persoonlijke gegevensdragers, op zichzelf al een schok teweeg heeft gebracht en het leven van verdachten op zijn kop heeft gezet, en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf slechts in beperkte mate een toegevoegde afschrikwekkende functie voor hen heeft. Tevens acht het hof aannemelijk dat zelfs een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de meeste verdachten nog meer aanzienlijke en soms onomkeerbare gevolgen heeft voor hun persoonlijke leven. Het hof heeft een en ander afgewogen tegen het hiervoor genoemde belang van vergelding en normbevestiging en geeft aan dat belang meer gewicht.
Ten aanzien van de verdachte overweegt het hof voorts het navolgende.
De aard en ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met iemand beneden de leeftijd van 16 jaar. Hoewel het hof, bij gebrek aan bewijs voor het ene (art. 247 Sr) of het andere (art. 248b Sr) ten laste gelegde feit in verband met de tweede seksuele ontmoeting, slechts één seksuele ontmoeting heeft bewezen verklaard, zal het hof, gelet op de verklaringen van [slachtoffer] en de verdachte en de aanwijzingen in de chatberichten, de tweede seksuele ontmoeting wel bij de strafoplegging betrekken. Omdat de tweede ontmoeting niet valt te dateren, zal het hof in het voordeel van de verdachte ervan uit gaan dat deze ontmoeting heeft plaatsgevonden toen [slachtoffer] zestien jaar oud was. De eerste seksuele afspraak vond plaats toen [slachtoffer] vijftien jaren oud was, waarbij [slachtoffer] zichzelf in ruil voor geld aan de verdachte heeft aangeboden. De seksuele handelingen bestonden uit het pijpen van [slachtoffer] door de verdachte. De verdachte was in de bewezen verklaarde periode 39 of 40 jaar oud en had naar het oordeel van het hof bepaald beter moeten weten. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en de nog ruim minderjarige [slachtoffer] .
Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, maken ernstig inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd, dat [slachtoffer] - ondanks reeds ondergane behandeling - nog altijd last heeft van PTSS, nachtmerries en concentratieproblemen en dat hij hiervoor onlangs opnieuw onder behandeling is gesteld. Hieruit wordt onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hij heeft meegemaakt.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen, in elk geval volstrekt onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn (seksuele) ontwikkeling verstoord.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van het psychologisch Pro Justitia rapport van 7 november 2018. Uit dit rapport volgt onder meer dat de verdachte een voorkeur heeft voor wat jongere, maar volwassen en volgroeide mannen. Van een seksuele stoornis is geen sprake. Onderzoek wijst op redelijk tot veel beschermende factoren in de persoon en de leefsituatie. Ook toont de verdachte zich bereid tot concrete gedragingen om het recidiverisico verder te beperken voor de toekomst. De rapporteur komt tot de inschatting van een laag recidiverisico. Er wordt geen basis of noodzaak gezien voor begeleiding of behandeling vanuit een forensisch kader.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 28 augustus 2018. Uit dit rapport volgt onder meer dat deze zaak een dusdanig grote impact op de verdachte lijkt te hebben, dat dit naar verwachting op zichzelf een recidiverisico-verlagend effect heeft, en de reclassering ook daarom geen aanknopingspunten ziet voor reclasseringstoezicht of behandeling. Er wordt geadviseerd een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op hetgeen is aangevoerd door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de omstandigheid dat de verdachte vreest voor het verlies van zijn werk en woning en dat hij zorgt voor zijn ouders.
Slotsom
Het hof komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de hiervoor beschreven feiten geen andere straf is gerechtvaardigd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, al dan niet met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
De ernst van de feiten, die met name wordt bepaald door de jonge leeftijd van [slachtoffer] , het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] en het herhaaldelijk hebben van seksuele ontmoetingen, rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur. Het hof ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twee weken in combinatie met een taakstraf van 150 uren passend en geboden. Een lichtere straf doet naar het oordeel van het hof uit het oogpunt van de strafdoelen van vergelding, generale preventie en normbevestiging geen recht aan het bewezen verklaarde.
Tot slot constateert het hof dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van bijna twee maanden. Het hof zal, gelet op de beperkte mate van de overschrijding, volstaan met die constatering.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , zijn vader en zijn moeder
1.
de vorderingen
De benadeelde partijen [slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] en de moeder van de [slachtoffer] , bijgestaan door hun advocaat mr. Scheffer, hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer] grotendeels toegewezen, de vordering van de vader van [slachtoffer] toegewezen ten aanzien van benzine- en schoolkosten voor [slachtoffer] en de vordering van de moeder van [slachtoffer] geheel niet toegewezen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke bedragen.
De vordering van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 17.000,00 voor studievertraging en € 380,00voor schoolgeld voor een gedoubleerd schooljaar (totaal € 32.380,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de vader van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 500,00 voor een gemist studieblok, € 5.000,00 voor studievertraging, € 380,00 voor schoolgeld van [slachtoffer] voor een gedoubleerd schooljaar en € 130,00 aan benzinekosten (totaal € 21.010,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de moeder van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade en € 2.157,23 voor kosten van behandelingen door een psycholoog en eigen risico van de zorgverzekering (totaal
€ 17.157,23), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten overvloede overweegt het hof dat door de vader en de moeder geen beroep is en kan worden gedaan op de wettelijke voorziening betreffende affectieschade, omdat die in werking is getreden na de pleegperiode van het onderhavige feit en geen terugwerkende kracht heeft.
Deze vorderingen tot schadevergoeding zijn in de zaken van ieder van de negen verdachten die in het kader van het 13Oscoda-onderzoek in hoger beroep terecht staan gelijkluidend, zoals hiervoor weergegeven. Het hof verstaat, gelet op de toelichting, de vorderingen zo dat niet negen maal de voornoemde bedragen worden gevorderd, maar dat wordt verzocht in totaal deze bedragen toe te wijzen en deze vervolgens onder de negen verdachten te verdelen. Daarbij moet – zo begrijpt het hof de toelichting van de advocaat van [slachtoffer] in hoger beroep – mede in aanmerking worden genomen dat in de zaken van twee andere verdachten (die thans niet in hoger beroep terecht staan) de schade is afgehandeld, waardoor aan [slachtoffer] inmiddels een bedrag van € 5.600,- (exclusief rente) is betaald.
2.
standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] , met uitzondering van het schoolgeld dat feitelijk is betaald door de vader van [slachtoffer] , zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het einde van de bewezen verklaarde periode en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,00 en dat de materiële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van het strafbare feit en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering van de moeder van [slachtoffer] gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en dat aan materiële schade de behandelkosten zonder het eigen risico worden vergoed tot een bedrag van
€ 1.772,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van het strafbare feit en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de verdeling van de totale schade heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat de schade moet worden verdeeld over de negen verdachten die in hoger beroep terecht staan, waarbij de breuk en vermenigvuldiging: ‘opgelegde straf gedeeld door het totaal van de in deze zaak opgelegde straffen, maal het totaal aan de benadeelde partijen toegewezen schade’ moet worden toegepast.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat wordt aangesloten bij de verdeelsleutel zoals is gehanteerd door de rechtbank.
3.
standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens een onevenredige belasting van het strafgeding, gelet op de pluraliteit van de verdachten, de gestelde PTSS en andere omstandigheden - waaronder de rol van [slachtoffer] bij het feit - die mogelijk aan de gestelde schade hebben bijgedragen. Subsidiair heeft de raadsman van de verdachte de inhoud van de vorderingen grotendeels betwist, een en ander zoals weergegeven in zijn schriftelijke pleitnotities. Meer subsidiair heeft de raadsman van de verdachte verzocht bij toewijzing eenzelfde verdeelsleutel toe te passen zoals is gedaan door de rechtbank en deze niet te baseren op de op te leggen straf, omdat dit naar zijn oordeel geen steun vindt in het recht.
4.
oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Het hof ziet het leed en het verdriet dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Het hof onderkent de impact die de gebeurtenissen hebben op [slachtoffer] , en op zijn hele gezin. In deze strafrechtelijke procedure dient het hof te beoordelen of de vorderingen tot schadevergoeding juridisch voor toewijzing vatbaar zijn.
Het belang van [slachtoffer] en zijn ouders om, voor zover hun vorderingen toewijsbaar zijn, schadeloos te kunnen worden gesteld voor de schade die zij door de ten laste gelegde feiten hebben geleden, is groot. Het hof acht de vorderingen tot schadevergoeding niet zodanig complex dat daar slechts met nader onderzoek op zou kunnen worden beslist, zodat het hof de vorderingen, anders dan is bepleit, niet wegens een onevenredige belasting van het strafgeding niet-ontvankelijk zal verklaren.