3.3.3bewezenverklaring feit 2 tweede cumulatief/alternatief ‘jeugdprostitutie art. 248b Sr’
Het hof stelt vast dat er meerdere seksuele ontmoetingen tegen betaling hebben plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer] . Het hof gaat er, in de eerste plaats gelet op de verklaring van de verdachte dat het eerste seksuele contact plaatsvond voor of in de zomer van 2016 en in de tweede plaats op de chatberichten waaruit volgt dat de verdachte in ieder geval tot en met 29 [maand] 2016 niet is ingegaan op enig voorstel van [slachtoffer] , van uit dat deze ontmoetingen plaatsvonden ná de zestiende verjaardag van [slachtoffer] op [geboortedag 2] 2016. De ontuchtige handelingen vielen daarmee binnen het bereik van de strafbaarstelling van artikel 248b Sr (jeugdprostitutie).
Voor wat betreft het aantal seksuele ontmoetingen overweegt het hof als volgt.
Het hof hecht als gezegd in beginsel geloof aan de verklaringen van [slachtoffer] , met de daarbij behorende behoedzaamheid, waarbij het hof telkens acht slaat op de mate waarin die verklaringen steun vinden in de verklaringen van de verdachte zelf, in het berichtenverkeer tussen hen beiden en in eventueel ander bewijs. De verklaringen van [slachtoffer] over het aantal seksuele ontmoetingen waardeert het hof als enigszins aarzelend en niet dusdanig gedetailleerd en duidelijk dat de stellige verklaring van de verdachte dat er hooguit drie of vier seksuele ontmoetingen hebben plaatsgevonden als onaannemelijk terzijde kan worden gesteld. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verklaringen van [slachtoffer] over het aantal ontmoetingen geen steun vinden in objectieve andere bewijsmiddelen. Het hof gaat daarom op dit punt uit van de verklaring van de verdachte dat er drie of vier seksuele ontmoetingen hebben plaatsgevonden.
Alles overziend is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van [geboortedag 2] 2016 tot en met 30 november 2016 te Amsterdam, telkens ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het telkens
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven weken met aftrek van voorarrest
De advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest. Daarbij dient volgens de advocaat-generaal te worden uitgegaan van meer dan vier ontmoetingen. Als strafverzwarende omstandigheid heeft hij meegewogen dat sprake was van onbeschermde seks. De advocaat-generaal heeft aansluiting gezocht bij een uitspraak van het hof Den Haag van 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2601. De advocaat-generaal heeft bij zijn vordering veel gewicht toegekend aan het geschonden belang, de bescherming van de lichamelijke integriteit van een minderjarige. Een voorwaardelijk strafdeel, eventueel met elektronisch toezicht, acht hij daarom niet passend. De verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair verzocht aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest in combinatie met een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf met elektronisch toezicht, al dan niet in combinatie met een taakstraf, op te leggen. Hieraan heeft de raadsvrouw– samengevat – ten grondslag gelegd dat moet worden uitgegaan van drie tot vier seksuele ontmoetingen en dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van onbeschermde seks. Ten aanzien van het (on)beschermde karakter van de seks heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [slachtoffer] weliswaar heeft verklaard dat de seks onbeschermd was, maar dat hij dit pas heeft gedaan toen hem daarnaar werd gevraagd en nadat hem whatsappberichten daarover van de verdachte zijn voorgehouden. Over de betreffende whatsappberichten heeft de raadsvrouw van de verdachte betoogd dat dit grootspraak was van de verdachte. Ook heeft zij aangevoerd dat de verdachte niet op zoek was naar seks met een minderjarige en niet wist dat [slachtoffer] minderjarig was. Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met de omstandigheid dat de verdachte inmiddels niet meer in aanmerking zal komen voor de zelfmeldprocedure, hetgeen bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf extra zware gevolgen zou hebben voor de verdachte.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
In het algemeen wordt het volgende vooropgesteld.
Het hof heeft acht geslagen op de wettelijke strafmaxima van de toepasselijke strafbepaling(en). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft het hof gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling ter zake van de hier aan de orde zijnde strafbepalingen niet alleen een taakstraf worden opgelegd. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de straffen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn, of plegen te worden, opgelegd. Deze straffen hebben, voor zover zij althans zien op artikel 248b Sr (jeugdprostitutie), hun weerslag gevonden in de LOVS oriëntatiepunten. Voor het eenmalig plegen van ontucht tegen betaling met een minderjarige van zestien of zeventien jaar oud, waarbij sprake is van seksueel binnendringen, is een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf van 150 uren uitgangspunt.
Bij het bepalen van de straf(soort) heeft het hof zich in belangrijke mate laten leiden door de navolgende overwegingen.
Kenmerkend voor de in 13Oscoda aan de orde zijnde strafbepalingen is dat zij seksueel handelen met minderjarigen strafbaar stellen, ongeacht de omstandigheid of de minderjarige zich daarin ogenschijnlijk welwillend of zelfs initiërend opstelt. Aan die strafbaarstelling ligt ten grondslag dat minderjarigen op seksueel en geestelijk gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien alsmede dat daardoor de kans op (geestelijke) schade voor de verdere (seksuele) ontwikkeling van minderjarigen, ook in gevallen waarin de minderjarige zich welwillend of initiërend opstelt, groot is.
Een dergelijke opstelling van de minderjarige kan, zeker naarmate deze de meerderjarigheid nabij is, meerderjarig oogt en/of meerderjarigheid voorwendt, bij een verdachte de ogen doen sluiten voor de mogelijke schadelijke gevolgen van het seksuele handelen. In het bijzonder bij een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen de verdachte en de minderjarige geeft het hof evenwel substantieel meer gewicht aan de verantwoordelijkheid van de verdachte om te voorkómen dat een minderjarige schadelijke gevolgen ondervindt van het seksuele handelen. Van die verantwoordelijkheid maakt onderdeel uit dat de verdachte zich ervan verzekert met een meerderjarige van doen te hebben.
Het hof acht het van belang om, met inachtneming van de vergeldende en normbevestigende functie van straffen, met name in de oplegging van (al dan niet langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, uitdrukking te geven aan het verwijt van de veronachtzaming van deze verantwoordelijkheid.
Het hof ziet eveneens onder ogen dat de strafrechtelijke vervolging met arrestatie, voorarrest en onderzoeken in hun woning en persoonlijke gegevensdragers, op zichzelf al een schok teweeg heeft gebracht en het leven van verdachten op zijn kop heeft gezet, en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf slechts in beperkte mate een toegevoegde afschrikwekkende functie voor hen heeft. Tevens acht het hof aannemelijk dat zelfs een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de meeste verdachten nog meer aanzienlijke en soms onomkeerbare gevolgen heeft voor hun persoonlijke leven. Het hof heeft een en ander afgewogen tegen het hiervoor genoemde belang van vergelding en normbevestiging en geeft aan dat belang meer gewicht.
Ten aanzien van de verdachte overweegt het hof voorts het navolgende.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks tegen betaling met [slachtoffer] , die toen 16 jaar oud was. De verdachte en [slachtoffer] hebben drie tot vier seksuele ontmoetingen gehad, waarbij [slachtoffer] zichzelf in ruil voor geld aan de verdachte heeft aangeboden. De seksuele handelingen bestonden steeds uit het pijpen van [slachtoffer] door de verdachte en het anaal penetreren van de verdachte door [slachtoffer] . De verdachte was in de bewezen verklaarde periode 36 jaren oud en had naar het oordeel van het hof bepaald beter moeten weten. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en de nog ruim minderjarige [slachtoffer] .
Ten aanzien van het (on)beschermde karakter van de seks overweegt het hof het volgende. Anders dan de verdediging leidt het hof niet uit het dossier af dat [slachtoffer] zijn verklaring van 3 augustus 2017 over de onbeschermde seks heeft gebaseerd op daaraan voorafgaande kennisname, op 9 maart 2017, van de betreffende whatsappberichten. Blijkens het proces-verbaal dat daarvan is opgemaakt zijn op 9 maart 2017 wel een aantal whatsappberichten aan [slachtoffer] voorgehouden, maar uit dat proces-verbaal blijkt niet dat dat de berichten over onbeschermde seks betreft. Het hof heeft geen aanleiding te veronderstellen dat [slachtoffer] op 9 augustus 2017 niet uit eigen herinnering heeft verklaard over de onbeschermdheid van de seks. Die verklaring van [slachtoffer] vindt steun in de inhoud van de whatsappberichten tussen de verdachte en [slachtoffer] , waaruit minst genomen volgt dat de verdachte een duidelijke voorkeur had voor onbeschermde seks. Het hof ziet voldoende specifieke gronden om aan te nemen dat tussen [slachtoffer] en de verdachte onbeschermde seks heeft plaatsgevonden.
Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, maken een ernstig inbreuk op de lichamelijke
integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd, dat [slachtoffer] - ondanks reeds ondergane behandeling - nog altijd last heeft van PTSS, nachtmerries en concentratieproblemen en dat hij hiervoor onlangs opnieuw onder behandeling is gesteld. Hieruit wordt onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hij heeft meegemaakt.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen, in elk geval volstrekt onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn (seksuele) ontwikkeling verstoord.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 26 mei 2021, dat op verzoek van de verdediging is opgemaakt, in het bijzonder om de mogelijkheid van elektronisch toezicht te doen onderzoeken. Uit dit rapport volgt onder meer dat sprake is van stabiliteit op verschillende leefgebieden: huisvesting, relatie, dagbesteding en financiën. De verdachte is geschrokken van de juridische gevolgen van zijn handelen. Uit het trajectconsult van het NIFP komen geen aanwijzingen voor psychiatrische problematiek - en in het bijzonder geen aanwijzingen voor een seksuele stoornis - naar voren, waardoor verder onderzoek naar de geestvermogens niet was geïndiceerd. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Hoewel onderzoek naar de haalbaarheid heeft uitgewezen dat elektronische controle technisch uitvoerbaar is, ziet de reclassering geen indicaties voor het adviseren hiervan, omdat elektronische monitoring vanuit reclasseringsoogpunt strekt tot risicobeheersing en gedragsbeïnvloeding en niet tot bestraffing.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op hetgeen is aangevoerd en overgelegd door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de omstandigheid dat de verdachte thans in behandeling is bij een psycholoog (mede wegens deze zaak) en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf grote gevolgen zou hebben voor zijn bedrijven.
Slotsom
Het hof komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de hiervoor beschreven feiten geen andere straf is gerechtvaardigd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, al dan niet met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
De ernst van de feiten, die met name wordt bepaald door de jonge leeftijd van [slachtoffer] , het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] en het herhaaldelijk hebben van seksuele ontmoetingen, rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur. Het hof ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie, dus ook niet voor het door de raadsvrouw bepleite huisarrest met elektronisch toezicht.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, in combinatie met een taakstraf van 150 uren, passend en geboden. Een lichtere straf doet naar het oordeel van het hof uit het oogpunt van de strafdoelen van vergelding, generale preventie en normbevestiging, geen recht aan het bewezen verklaarde.
Tot slot constateert het hof dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van, afgerond, zes maanden. Het hof zal daarom een week onvoorwaardelijke gevangenisstraf in mindering brengen op de op te leggen straf, dus: een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken met aftrek van voorarrest in combinatie met een taakstraf van 150 uren.
De raadsvrouw van de verdachte heeft tot slot verzocht rekening te houden met de zogenaamde zelfmeldprocedure.
Het hof constateert met de verdediging dat de recente wijziging van de zelfmeldprocedure tot gevolg kan hebben dat een onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf wordt tenuitvoergelegd zonder dat dat tevoren wordt aangekondigd en/of de veroordeelde zich daartoe zelfstandig kan melden. De wijze waarop de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf wordt georganiseerd bevindt zich buiten de invloedssfeer van het hof, zodat het zich beperkt tot deze constatering.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , zijn vader en zijn moeder
1.
de vorderingen
De benadeelde partijen [slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] en de moeder van de [slachtoffer] , bijgestaan door hun advocaat mr. Scheffer, hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer] grotendeels toegewezen, de vordering van de vader van [slachtoffer] toegewezen ten aanzien van benzine- en schoolkosten voor [slachtoffer] en de vordering van de moeder van [slachtoffer] geheel niet toegewezen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke bedragen.
De vordering van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 17.000,00 voor studievertraging en € 380,00voor schoolgeld voor een gedoubleerd schooljaar (totaal € 32.380,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de vader van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 500,00 voor een gemist studieblok, € 5.000,00 voor studievertraging, € 380,00 voor schoolgeld van [slachtoffer] voor een gedoubleerd schooljaar en € 130,00 aan benzinekosten (totaal € 21.010,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de moeder van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade en € 2.157,23 voor kosten van behandelingen door een psycholoog en eigen risico van de zorgverzekering (totaal
€ 17.157,23), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten overvloede overweegt het hof dat door de vader en de moeder geen beroep is en kan worden gedaan op de wettelijke voorziening betreffende affectieschade, omdat die in werking is getreden na de pleegperiode van de onderhavige feiten en geen terugwerkende kracht heeft.
Deze vorderingen tot schadevergoeding zijn in de zaken van ieder van de negen verdachten die in het kader van het 13Oscoda-onderzoek in hoger beroep terecht staan gelijkluidend, zoals hiervoor weergegeven. Het hof verstaat, gelet op de toelichting, de vorderingen zo dat niet negen maal de voornoemde bedragen worden gevorderd, maar dat wordt verzocht in totaal deze bedragen toe te wijzen en deze vervolgens onder de negen verdachten te verdelen. Daarbij moet – zo begrijpt het hof de toelichting van de advocaat van [slachtoffer] in hoger beroep – mede in aanmerking worden genomen dat in de zaken van twee andere verdachten (die thans niet in hoger beroep terecht staan) de schade is afgehandeld, waardoor aan [slachtoffer] inmiddels een bedrag van € 5.600,- (exclusief rente) is betaald.
2.
standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] , met uitzondering van het schoolgeld dat feitelijk is betaald door de vader van [slachtoffer] , zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het einde van de bewezen verklaarde periode en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,00 en dat de materiële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van de strafbare feiten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering van de moeder van [slachtoffer] gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en dat aan materiële schade de behandelkosten zonder het eigen risico worden vergoed tot een bedrag van
€ 1.772,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van de strafbare feiten en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de verdeling van de totale schade heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat de schade moet worden verdeeld over de negen verdachten die in hoger beroep terecht staan, waarbij de breuk en vermenigvuldiging: ‘opgelegde straf gedeeld door het totaal van de in deze zaak opgelegde straffen, maal het totaal aan de benadeelde partijen toegewezen schade’ moet worden toegepast.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat wordt aangesloten bij de verdeelsleutel zoals is gehanteerd door de rechtbank.
3.
standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft laten weten dat de verdachte bereid is zijn aandeel in de schade van [slachtoffer] te vergoeding en verzocht een verdeelsleutel toe te passen zoals door de rechtbank is gedaan. Daarbij is verzocht de vordering van [slachtoffer] ten aanzien van het schoolgeld af te wijzen en dit bedrag bij de vader van [slachtoffer] toe te wijzen. Ten aanzien van de vorderingen van de vader en moeder van [slachtoffer] heeft de raadsvrouw van de verdachte voor het overige verzocht deze conform de beslissingen van de rechtbank deels af te wijzen en voor het overige niet ontvankelijk te verklaren. De raadsvrouw van de verdachte heeft de inhoud van deze vorderingen grotendeels betwist, een en ander zoals weergegeven in haar schriftelijke pleitnotities.
4.
oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Het hof ziet het leed en het verdriet dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Het hof onderkent de impact die de gebeurtenissen hebben op [slachtoffer] , en op zijn hele gezin. In deze strafrechtelijke procedure dient het hof te beoordelen of de vorderingen tot schadevergoeding juridisch voor toewijzing vatbaar zijn.
Het belang van [slachtoffer] en zijn ouders om, voor zover hun vorderingen toewijsbaar zijn, schadeloos te kunnen worden gesteld voor de schade die zij door de ten laste gelegde feiten hebben geleden, is groot. Het hof acht de vorderingen tot schadevergoeding niet zodanig complex dat daar slechts met nader onderzoek op zou kunnen worden beslist, zodat het hof de vorderingen, anders dan is bepleit, niet wegens een onevenredige belasting van het strafgeding niet-ontvankelijk zal verklaren.