3.3.2v
rijspraak eerste cumulatief/alternatief ‘verleiding art. 248a Sr’
Het hof stelt als gezegd vast dat het contact tussen de verdachte en [slachtoffer] is begonnen op [chatprogramma] en vervolgens is doorgegaan via whatsapp. Dit contact heeft geresulteerd in afspraken waarbij ontuchtige handelingen zijn verricht. Uit de verklaringen van [slachtoffer] , mede bezien in het licht van de inhoud van de whatsapp-berichten en tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste juridische kader, kan niet worden afgeleid dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden doordat [slachtoffer] hiertoe door de verdachte werd verleid. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de beantwoording van de vraag of de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat [slachtoffer] ten tijde van de ontuchtige handelingen nog geen achttien jaar oud was.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van [geboortedag 2] 2016 tot en met 1 augustus 2016 te Amsterdam, telkens ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000 die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het telkens
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op grond van afwezigheid van alle schuld. De raadsvrouw heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd. De verdachte heeft gehandeld in verontschuldigbare dwaling ten aanzien van de leeftijd van [slachtoffer] . De verdachte is nooit op zoek geweest naar seks met minderjarigen. [slachtoffer] deed zich voor als negentienjarige en had de verdachte verteld dat hij voor de tweede keer eindexamen VWO deed. Ook het uiterlijk van [slachtoffer] , zijn welbespraaktheid, zijn houding en zijn zelfverzekerdheid, ook in de seksuele omgang, maakten dat de verdachte geen moment twijfelde aan zijn verhaal. Volgens de raadsvrouw van de verdachte mocht de verdachte voor wat betreft de leeftijd op deze informatie en op het vóórkomen van [slachtoffer] vertrouwen.
Het hof verwerpt dit verweer van de raadsvrouw en overweegt hiertoe als volgt.
Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezenverklaarde feit, is vereist dat aannemelijk is geworden dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Een verdachte die aanvoert in dwaling te hebben verkeerd ten aanzien van de leeftijd van het slachtoffer vermeld in de artikelen 245 en 247 Sr, kan een beroep op afwezigheid van alle schuld met betrekking tot die dwaling niet worden ontzegd, maar bij de beoordeling daarvan moet wel worden gekeken naar de aard en de strekking van de betreffende strafbepaling. In het kader van artikel 245 en 247 Sr heeft de Hoge Raad overwogen dat deze bepalingen de strekking hebben jeugdigen te beschermen tegen verleiding, die mede van hen zelf kan uitgaan. Gelet op de bescherming die deze bepalingen beogen te bieden, zou het doel van deze strafbepalingen worden gemist indien voor het honoreren van een beroep op afwezigheid van alle schuld al voldoende zou zijn dat de minderjarigen een ouder vóórkomen hebben en dat zij, gevraagd naar de leeftijd, een hogere opgeven dan de werkelijke. Het hof oordeelt dat hetzelfde geldt ten aanzien van artikel 248b Sr.
Het hof is van oordeel dat de omstandigheid dat [slachtoffer] zich heeft voorgedaan als meerderjarige en dat hij mogelijk ouder overkwam dan hij was, hier onvoldoende is voor een geslaagd beroep op verontschuldigbare dwaling. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [slachtoffer] zich heeft voorgedaan als negentienjarige terwijl het betreffende strafbare feit ziet op ontucht met minderjarigen tot en met de zeer nabijgelegen leeftijd van achttien jaar, terwijl [slachtoffer] ten tijde hiervan feitelijk zestien jaar oud was. Zo de verdachte al heeft gedwaald omtrent de leeftijd van [slachtoffer] , kan dit gelet op voornoemde juridische achtergrond derhalve niet als verontschuldigbaar worden aangemerkt, ook niet als de aannemelijkheid in acht zou worden genomen dat hij ouder overkwam.
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal is hierbij uitgegaan van twee seksuele ontmoetingen en van een pleegperiode van [maand] tot medio juli 2016. De advocaat-generaal heeft onder meer aansluiting gezocht bij een uitspraak van het hof Den Haag van 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2601. Ook heeft de advocaat-generaal bij zijn vordering betrokken dat het hier gaat om de bescherming van de lichamelijke integriteit van een minderjarige. Een taakstraf doet naar zijn oordeel geen recht aan de generale preventie die op dit gebied nodig is. De verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf in combinatie met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis op te leggen. Hieraan heeft de raadsvrouw van de verdachte onder meer ten grondslag gelegd dat de LOVS oriëntatiepunten ten aanzien van artikel 248b Sr een korte gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf van 150 uren als uitgangspunt nemen, terwijl in dit geval geen sprake is van seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] . Ook heeft de raadsvrouw van de verdachte verzocht rekening te houden met vergelijkbare zaken, waarin taakstraffen zijn opgelegd, en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Een taakstraf dient naar haar oordeel ook de generale preventie.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
In het algemeen wordt het volgende vooropgesteld.
Het hof heeft acht geslagen op de wettelijke strafmaxima van de toepasselijke strafbepaling(en). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft het hof gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling ter zake van de hier aan de orde zijnde strafbepalingen niet alleen een taakstraf worden opgelegd. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de straffen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn, of plegen te worden, opgelegd. Deze straffen hebben, voor zover zij althans zien op artikel 248b Sr (jeugdprostitutie), hun weerslag gevonden in de LOVS oriëntatiepunten. Voor het eenmalig plegen van ontucht tegen betaling met een minderjarige van zestien of zeventien jaar oud, waarbij sprake is van seksueel binnendringen, is een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf van 150 uren uitgangspunt.
Bij het bepalen van de straf(soort) heeft het hof zich in belangrijke mate laten leiden door de navolgende overwegingen.
Kenmerkend voor de in 13Oscoda aan de orde zijnde strafbepalingen is dat zij seksueel handelen met minderjarigen strafbaar stellen, ongeacht de omstandigheid of de minderjarige zich daarin ogenschijnlijk welwillend of zelfs initiërend opstelt. Aan die strafbaarstelling ligt ten grondslag dat minderjarigen op seksueel en geestelijk gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien alsmede dat daardoor de kans op (geestelijke) schade voor de verdere (seksuele) ontwikkeling van minderjarigen, ook in gevallen waarin de minderjarige zich welwillend of initiërend opstelt, groot is.
Een dergelijke opstelling van de minderjarige kan, zeker naarmate deze de meerderjarigheid nabij is, meerderjarig oogt en/of meerderjarigheid voorwendt, bij een verdachte de ogen doen sluiten voor de mogelijke schadelijke gevolgen van het seksuele handelen. In het bijzonder bij een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen de verdachte en de minderjarige geeft het hof evenwel substantieel meer gewicht aan de verantwoordelijkheid van de verdachte om te voorkómen dat een minderjarige schadelijke gevolgen ondervindt van het seksuele handelen. Van die verantwoordelijkheid maakt onderdeel uit dat de verdachte zich ervan verzekert met een meerderjarige van doen te hebben.
Het hof acht het van belang om, met inachtneming van de vergeldende en normbevestigende functie van straffen, met name in de oplegging van (al dan niet langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, uitdrukking te geven aan het verwijt van de veronachtzaming van deze verantwoordelijkheid.
Het hof ziet eveneens onder ogen dat de strafrechtelijke vervolging met arrestatie, voorarrest en onderzoeken in hun woning en persoonlijke gegevensdragers, op zichzelf al een schok teweeg heeft gebracht en het leven van verdachten op zijn kop heeft gezet, en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf slechts in beperkte mate een toegevoegde afschrikwekkende functie voor hen heeft. Tevens acht het hof aannemelijk dat zelfs een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de meeste verdachten nog meer aanzienlijke en soms onomkeerbare gevolgen heeft voor hun persoonlijke leven. Het hof heeft een en ander afgewogen tegen het hiervoor genoemde belang van vergelding en normbevestiging en geeft aan dat belang meer gewicht.
Ten aanzien van de verdachte overweegt het hof voorts het navolgende.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks tegen betaling met de toen zestienjarige [slachtoffer] . De verdachte heeft twee seksuele afspraken met [slachtoffer] gehad, waarbij [slachtoffer] zichzelf in ruil voor geld aan de verdachte heeft aangeboden. De seksuele handelingen bestonden uit het anaal penetreren door [slachtoffer] van de verdachte en het pijpen door de verdachte van [slachtoffer] . De verdachte was in de bewezen verklaarde periode 51 jaren oud en had naar het oordeel van het hof bepaald beter moeten weten. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en de nog ruim minderjarige [slachtoffer] .
Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, maken ernstig inbreuk op de lichamelijke
integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd, dat [slachtoffer] - ondanks reeds ondergane behandeling - nog altijd last heeft van PTSS, nachtmerries en concentratieproblemen en dat hij hiervoor onlangs opnieuw onder behandeling is gesteld. Hieruit wordt onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hij heeft meegemaakt.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen, in elk geval volstrekt onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn (seksuele) ontwikkeling verstoord.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Het hof heeft kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 12 september en 10 december 2018. Uit deze rapporten volgt onder meer dat er geen factoren zijn die de kans op recidive vergroten, ondanks dat de verdachte zich aangetrokken voelt tot mannen tussen de 25 en 35 jaar (ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard: tussen de 20 en 35 jaren). De reclassering is van oordeel dat de verdachte zo geschrokken is van deze zaak, dat onwaarschijnlijk is dat hij de leeftijdsgrenzen opnieuw zal opzoeken. Er is sprake van stabiele huisvesting, dagbesteding en inkomsten. Er zijn geen aanwijzingen voor middelenproblematiek, structureel seksueel grensoverschrijdend gedrag dan wel psychische problematiek. Verdere reclasseringsbemoeienis wordt niet geïndiceerd. Een veroordeling kan als gevolg hebben dat de verdachte geen Verklaring Omtrent Gedrag meer zal krijgen en hij hierdoor zijn werkzaamheden niet meer kan uitvoeren.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op hetgeen is aangevoerd door en over de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, waaronder de omstandigheid dat de verdachte zijn eerstegraads lesbevoegdheid kan verliezen.
Slotsom
Het hof komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de hiervoor beschreven feiten geen andere straf is gerechtvaardigd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, al dan niet met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
De ernst van de feiten, die met name wordt bepaald door de jonge leeftijd van [slachtoffer] , het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] en het herhaaldelijk hebben van seksuele ontmoetingen, rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur. Het hof ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twee weken in combinatie met een taakstraf van 150 uren passend en geboden. Een lichtere straf doet naar het oordeel van het hof uit het oogpunt van de strafdoelen van vergelding, generale preventie en normbevestiging geen recht aan het bewezen verklaarde.
Tot slot constateert het hof dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van ruim twee maanden. Het hof zal, gelet op de beperkte mate van de overschrijding, volstaan met die constatering.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , zijn vader en zijn moeder
1.
de vorderingen
De benadeelde partijen [slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] en de moeder van de [slachtoffer] , bijgestaan door hun advocaat mr. Scheffer, hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer] grotendeels toegewezen, de vordering van de vader van [slachtoffer] toegewezen ten aanzien van benzine- en schoolkosten voor [slachtoffer] en de vordering van de moeder van [slachtoffer] geheel niet toegewezen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke bedragen.
De vordering van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 17.000,00 voor studievertraging en € 380,00voor schoolgeld voor een gedoubleerd schooljaar (totaal € 32.380,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de vader van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 500,00 voor een gemist studieblok, € 5.000,00 voor studievertraging, € 380,00 voor schoolgeld van [slachtoffer] voor een gedoubleerd schooljaar en € 130,00 aan benzinekosten (totaal € 21.010,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de moeder van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade en € 2.157,23 voor kosten van behandelingen door een psycholoog en eigen risico van de zorgverzekering (totaal
€ 17.157,23), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten overvloede overweegt het hof dat door de vader en de moeder geen beroep is en kan worden gedaan op de wettelijke voorziening betreffende affectieschade, omdat die in werking is getreden na de pleegperiode van het onderhavige feit en geen terugwerkende kracht heeft.
Deze vorderingen tot schadevergoeding zijn in de zaken van ieder van de negen verdachten die in het kader van het 13Oscoda-onderzoek in hoger beroep terecht staan gelijkluidend, zoals hiervoor weergegeven. Het hof verstaat, gelet op de toelichting, de vorderingen zo dat niet negen maal de voornoemde bedragen worden gevorderd, maar dat wordt verzocht in totaal deze bedragen toe te wijzen en deze vervolgens onder de negen verdachten te verdelen. Daarbij moet – zo begrijpt het hof de toelichting van de advocaat van [slachtoffer] in hoger beroep – mede in aanmerking worden genomen dat in de zaken van twee andere verdachten (die thans niet in hoger beroep terecht staan) de schade is afgehandeld, waardoor aan [slachtoffer] inmiddels een bedrag van € 5.600,- (exclusief rente) is betaald.
2.
standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] , met uitzondering van het schoolgeld dat feitelijk is betaald door de vader van [slachtoffer] , zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het einde van de bewezen verklaarde periode en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,00 en dat de materiële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van het strafbare feit en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering van de moeder van [slachtoffer] gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en dat aan materiële schade de behandelkosten zonder het eigen risico worden vergoed tot een bedrag van
€ 1.772,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van het strafbare feit en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de verdeling van de totale schade heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat de schade moet worden verdeeld over de negen verdachten die in hoger beroep terecht staan, waarbij de breuk en vermenigvuldiging: ‘opgelegde straf gedeeld door het totaal van de in deze zaak opgelegde straffen, maal het totaal aan de benadeelde partijen toegewezen schade’ moet worden toegepast.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat wordt aangesloten bij de verdeelsleutel zoals is gehanteerd door de rechtbank.
3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard wegens een onevenredige belasting van het strafgeding, gelet op de pluraliteit van de verdachten en de verweten handelingen en andere omstandigheden, waaronder de rol van [slachtoffer] bij de feiten, die mogelijk aan de gestelde schade hebben bijgedragen. Subsidiair is verzocht de vorderingen flink te matigen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw van de verdachte zocht aan te sluiten bij de verdeelsleutel van de rechtbank.
4.
oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Het hof ziet het leed en het verdriet dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Het hof onderkent de impact die de gebeurtenissen hebben op [slachtoffer] , en op zijn hele gezin. In deze strafrechtelijke procedure dient het hof te beoordelen of de vorderingen tot schadevergoeding juridisch voor toewijzing vatbaar zijn.
Het belang van [slachtoffer] en zijn ouders om, voor zover hun vorderingen toewijsbaar zijn, schadeloos te kunnen worden gesteld voor de schade die zij door de ten laste gelegde feiten hebben geleden, is groot. Het hof acht de vorderingen tot schadevergoeding niet zodanig complex dat daar slechts met nader onderzoek op zou kunnen worden beslist, zodat het hof de vorderingen, anders dan is bepleit, niet wegens een onevenredige belasting van het strafgeding niet-ontvankelijk zal verklaren.