3.3.2vrijspraak eerste cumulatief/alternatief ‘verleiding art. 248a (oud) Sr’
Uit de verklaringen van [slachtoffer] en de overige inhoud van het dossier, en tegen de achtergrond van het hiervoor geschetste juridische kader, kan niet worden afgeleid dat de ontuchtige handelingen plaatsvonden doordat [slachtoffer] hiertoe door de verdachte werd verleid. Het hof zal de verdachte daarom vrijspreken van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde. Gelet hierop komt het hof niet toe aan de beantwoording van de vraag of de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten weten of [slachtoffer] ten tijde van de ontuchtige handelingen nog geen achttien jaar oud was.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen gelegen in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 30 november 2016 te Amsterdam, (telkens) ontucht heeft gepleegd met een persoon genaamd [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2000, die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, te weten het (telkens)
- in de mond van die [slachtoffer] brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis en/of
- in zijn mond nemen van de penis van die [slachtoffer] en/of
- zich door die [slachtoffer] anaal laten penetreren.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het
bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde levert op:
ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank
De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg eerste en tweede cumulatief/alternatief bewezenverklaarde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van zes weken met aftrek van voorarrest
De advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal is hierbij uitgegaan van drie seksuele ontmoetingen. De advocaat-generaal heeft aansluiting gezocht bij de ‘richtlijn voor strafvordering artikel 248b Sr’ van het openbaar ministerie en een uitspraak van het hof Den Haag van 4 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:2601. Ook heeft de advocaat-generaal bij zijn vordering betrokken dat het hier gaat om de bescherming van de lichamelijke integriteit van een minderjarige. De ernst van de feiten rechtvaardigen naar zijn oordeel geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Tot slot heeft de advocaat-generaal rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht artikel 9a Sr toe te passen en geen straf of maatregel op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een werkstraf of voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hieraan heeft de raadsman– samengevat – ten grondslag gelegd dat [slachtoffer] heeft gelogen over zijn leeftijd en de verdachte niet wist dat hij minderjarig was, dat wel sprake was van onbeschermde seks maar dat de verdachte was getest op SOA’s, dat sprake was van consensuele seks en dat de verdachte niet bewust op zoek is gegaan naar seks met een minderjarige. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met een aantal naar zijn oordeel soortgelijke zaken, waarin taakstraffen zijn opgelegd, met de media-aandacht voor deze zaak en met het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tot slot heeft de raadsman van de verdachte opgemerkt dat de zelfmeldprocedure thans niet (meer) goed loopt en dat dit een contra-indicatie moet zijn voor het opleggen van een onvoorwaardelijk gevangenisstraf.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
In het algemeen wordt het volgende vooropgesteld.
Het hof heeft acht geslagen op de wettelijke strafmaxima van de toepasselijke strafbepaling(en). Als ondergrens voor de strafoplegging heeft het hof gelet op het taakstrafverbod van artikel 22b Sr. Op grond van dit artikel mag in geval van veroordeling ter zake van de hier aan de orde zijnde strafbepalingen niet alleen een taakstraf worden opgelegd. Het hof heeft voorts rekening gehouden met de straffen die in (enigszins) vergelijkbare gevallen zijn, of plegen te worden, opgelegd. Deze straffen hebben, voor zover zij althans zien op artikel 248b Sr (jeugdprostitutie), hun weerslag gevonden in de LOVS oriëntatiepunten. Voor het eenmalig plegen van ontucht tegen betaling met een minderjarige van zestien of zeventien jaar oud, waarbij sprake is van seksueel binnendringen, is een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een taakstraf van 150 uren uitgangspunt.
Bij het bepalen van de straf(soort) heeft het hof zich in belangrijke mate laten leiden door de navolgende overwegingen.
Kenmerkend voor de in 13Oscoda aan de orde zijnde strafbepalingen is dat zij seksueel handelen met minderjarigen strafbaar stellen, ongeacht de omstandigheid of de minderjarige zich daarin ogenschijnlijk welwillend of zelfs initiërend opstelt. Aan die strafbaarstelling ligt ten grondslag dat minderjarigen op seksueel en geestelijk gebied nog niet volgroeid zijn en dat zij worden geacht niet zelfstandig de emotionele gevolgen van seksueel contact voldoende te kunnen overzien alsmede dat daardoor de kans op (geestelijke) schade voor de verdere (seksuele) ontwikkeling van minderjarigen, ook in gevallen waarin de minderjarige zich welwillend of initiërend opstelt, groot is.
Een dergelijke opstelling van de minderjarige kan, zeker naarmate deze de meerderjarigheid nabij is, meerderjarig oogt en/of meerderjarigheid voorwendt, bij een verdachte de ogen doen sluiten voor de mogelijke schadelijke gevolgen van het seksuele handelen. In het bijzonder bij een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen de verdachte en de minderjarige geeft het hof evenwel substantieel meer gewicht aan de verantwoordelijkheid van de verdachte om te voorkómen dat een minderjarige schadelijke gevolgen ondervindt van het seksuele handelen. Van die verantwoordelijkheid maakt onderdeel uit dat de verdachte zich ervan verzekert met een meerderjarige van doen te hebben.
Het hof acht het van belang om, met inachtneming van de vergeldende en normbevestigende functie van straffen, met name in de oplegging van (al dan niet langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, uitdrukking te geven aan het verwijt van de veronachtzaming van deze verantwoordelijkheid.
Het hof ziet eveneens onder ogen dat de strafrechtelijke vervolging met arrestatie, voorarrest en onderzoeken in hun woning en persoonlijke gegevensdragers, op zichzelf al een schok teweeg heeft gebracht en het leven van verdachten op zijn kop heeft gezet, en dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf slechts in beperkte mate een toegevoegde afschrikwekkende functie voor hen heeft. Tevens acht het hof aannemelijk dat zelfs een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf bij de meeste verdachten nog meer aanzienlijke en soms onomkeerbare gevolgen heeft voor hun persoonlijke leven. Het hof heeft een en ander afgewogen tegen het hiervoor genoemde belang van vergelding en normbevestiging en geeft aan dat belang meer gewicht.
Ten aanzien van de verdachte overweegt het hof voorts het navolgende.
De aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks tegen betaling met [slachtoffer] , die toen zestien jaren oud was. De verdachte en [slachtoffer] hebben drie seksuele afspraken gehad, waarbij [slachtoffer] zichzelf in ruil voor geld aan de verdachte heeft aangeboden. De seksuele handelingen bestonden steeds uit het over en weer pijpen en het anaal penetreren van de verdachte door [slachtoffer] . De seksuele handelingen waren in ieder geval één keer onbeschermd. De verdachte was in de bewezen verklaarde periode 45/46 jaren oud en had naar het oordeel van het hof bepaald beter moeten weten. Het hof neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd, ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem en de nog minderjarige [slachtoffer] .
Handelingen zoals de verdachte die heeft gepleegd, maken ernstig inbreuk op de lichamelijke
integriteit van het slachtoffer en kunnen, naar de ervaring leert, leiden tot blijvende psychische schade. Dat ook bij [slachtoffer] sprake is van psychische schade blijkt, naast zijn verklaringen in het dossier, uit de onderbouwing van het ingediende verzoek tot schadevergoeding. Hieruit volgt dat bij [slachtoffer] PTSS is gediagnosticeerd, dat [slachtoffer] - ondanks reeds ondergane behandeling - nog altijd last heeft van PTSS, nachtmerries en concentratieproblemen en dat hij hiervoor onlangs opnieuw onder behandeling is gesteld. Hieruit wordt onmiskenbaar duidelijk dat [slachtoffer] nog altijd last heeft van hetgeen hij heeft meegemaakt.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen, in elk geval volstrekt onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor [slachtoffer] . Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate aangetast en zijn (seksuele) ontwikkeling verstoord.
Persoon van de verdachte
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 mei 2021 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 29 augustus 2018. Uit dit rapport volgt onder meer dat de verdachte zich aangetrokken voelt tot mannen tussen de 19 en 25 jaren oud. De laatste jaren is er naar zijn zeggen echter sprake geweest van een ontwikkeling, waarbij de leeftijd van mannen op wie hij valt hoger is. De reclassering merkt een discrepantie op tussen de visie van de verdachte op kwetsbare jongeren en zijn visie op de adolescenten met wie hij seksuele contacten heeft: mogelijk zit er overlap tussen deze twee groeperingen zonder dat de verdachte dit als zodanig herkent. Een risicofactor voor de kans op recidive is de aantrekkingskracht die de verdachte kan voelen tot (onder meer) jonge mannen. De reclassering heeft getwijfeld of een kortdurende behandeling bij de Waag gepast zou zijn, maar kwam tot de conclusie dat dit niet was geïndiceerd. Deze zaak heeft volgens de reclassering dusdanig veel indruk op verdachte gemaakt, dat de verwachting is dat hij zich niet nog eens op een dunne leeftijdslijn zal begeven en in de toekomst de leeftijd van eventuele personen met wie hij afspreekt zorgvuldiger zal controleren. Daarnaast is de verdachte in een vrijwillig kader in behandeling bij een psycholoog gegaan. De verdachte maakte op de reclassering de indruk dermate op deze zaak te hebben gereflecteerd, dat dit een verlagende uitwerking heeft op de kans op recidive. De reclassering ziet geen aanwijzingen voor psychische problematiek die van negatieve invloed op de recidivekans zou kunnen zijn. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof heeft tot slot acht geslagen op hetgeen is aangevoerd door en namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, in welk verband met name nadruk is gelegd op het belang van het behouden van zijn baan.
Slotsom
Het hof komt tegen deze achtergrond tot de volgende strafoplegging.
Het hof is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van de hiervoor beschreven feiten geen andere straf is gerechtvaardigd dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van korte duur. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, al dan niet met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
De ernst van de feiten, die met name wordt bepaald door de jonge leeftijd van [slachtoffer] , het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] en het herhaaldelijk hebben van seksuele ontmoetingen, rechtvaardigt het opleggen van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van drie weken in combinatie met een taakstraf van 150 uren passend en geboden. Een lichtere straf doet naar het oordeel van het hof uit het oogpunt van de strafdoelen van vergelding, generale preventie en normbevestiging geen recht aan het bewezen verklaarde.
Tot slot constateert het hof dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van vier maanden. Het hof zal, gelet op de beperkte mate van de overschrijding, volstaan met die constatering.
De raadsman van de verdachte heeft tot slot verzocht aan het hof rekening te houden met de zogenaamde zelfmeldprocedure.
Het hof constateert met de verdediging dat de recente wijziging van de zelfmeldprocedure tot gevolg kan hebben dat een onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf wordt tenuitvoergelegd zonder dat dat tevoren wordt aangekondigd en/of de veroordeelde zich daartoe zelfstandig kan melden. De wijze waarop de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf wordt georganiseerd bevindt zich buiten de invloedssfeer van het hof, zodat het zich beperkt tot deze constatering.
Vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] , zijn vader en zijn moeder
1.
de vorderingen
De benadeelde partijen [slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] en de moeder van de [slachtoffer] , bijgestaan door hun advocaat mr. Scheffer, hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vordering van [slachtoffer] grotendeels toegewezen, de vordering van de vader van [slachtoffer] toegewezen ten aanzien van benzine- en schoolkosten voor [slachtoffer] en de vordering van de moeder van [slachtoffer] geheel niet toegewezen.
De benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor de oorspronkelijke bedragen.
De vordering van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 17.000,00 voor studievertraging en € 380,00voor schoolgeld voor een gedoubleerd schooljaar (totaal € 32.380,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de vader van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade, € 500,00 voor een gemist studieblok, € 5.000,00 voor studievertraging, € 380,00 voor schoolgeld van [slachtoffer] voor een gedoubleerd schooljaar en € 130,00 aan benzinekosten (totaal € 21.010,00), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de moeder van [slachtoffer] bestaat uit € 15.000,00 voor immateriële schade en € 2.157,23 voor kosten van behandelingen door een psycholoog en eigen risico van de zorgverzekering (totaal
€ 17.157,23), te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten overvloede overweegt het hof dat door de vader en de moeder geen beroep is en kan worden gedaan op de wettelijke voorziening betreffende affectieschade, omdat die in werking is getreden na de pleegperiode van het onderhavige feit en geen terugwerkende kracht heeft.
Deze vorderingen tot schadevergoeding zijn in de zaken van ieder van de negen verdachten die in het kader van het 13Oscoda-onderzoek in hoger beroep terecht staan gelijkluidend, zoals hiervoor weergegeven. Het hof verstaat, gelet op de toelichting, de vorderingen zo dat niet negen maal de voornoemde bedragen worden gevorderd, maar dat wordt verzocht in totaal deze bedragen toe te wijzen en deze vervolgens onder de negen verdachten te verdelen. Daarbij moet – zo begrijpt het hof de toelichting van de advocaat van [slachtoffer] in hoger beroep – mede in aanmerking worden genomen dat in de zaken van twee andere verdachten (die thans niet in hoger beroep terecht staan) de schade is afgehandeld, waardoor aan [slachtoffer] inmiddels een bedrag van € 5.600,- (exclusief rente) is betaald.
2.
standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van [slachtoffer] , met uitzondering van het schoolgeld dat feitelijk is betaald door de vader van [slachtoffer] , zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het einde van de bewezen verklaarde periode en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van de vader van [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,00 en dat de materiële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van het strafbare feit en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van de vordering van de moeder van [slachtoffer] gevorderd dat de vordering voor de immateriële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en dat aan materiële schade de behandelkosten zonder het eigen risico worden vergoed tot een bedrag van
€ 1.772,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de ontdekking van het strafbare feit en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de verdeling van de totale schade heeft de advocaat-generaal zich primair op het standpunt gesteld dat de schade moet worden verdeeld over de negen verdachten die in hoger beroep terecht staan, waarbij de breuk en vermenigvuldiging: ‘opgelegde straf gedeeld door het totaal van de in deze zaak opgelegde straffen, maal het totaal aan de benadeelde partijen toegewezen schade’ moet worden toegepast.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat wordt aangesloten bij de verdeelsleutel zoals is gehanteerd door de rechtbank.
3.
standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep laten weten dat de verdachte bereid is het door de rechtbank toegewezen schadevergoedingsbedrag van € 600,00 te betalen. Voorts begrijpt het hof het verweer van de raadsman van de verdachte zo dat dat primair wordt verzocht de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren wegens een onevenredige belasting van het strafgeding, gelet op de complexiteit van de gevorderde schade. Subsidiair heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte inhoudelijk kan leven met de toegekende schadevergoeding en de gehanteerde methode van de rechtbank. Meer subsidiair heeft de raadsman van de verdachte de inhoud van de vorderingen grotendeels betwist, een en ander zoals weergegeven in zijn schriftelijke pleitnotities.
4.
oordeel van het hof
Het hof stelt het volgende voorop.
Het hof ziet het leed en het verdriet dat [slachtoffer] en zijn ouders hebben naar aanleiding van wat er is gebeurd. Het hof onderkent de impact die de gebeurtenissen hebben op [slachtoffer] , en op zijn hele gezin. In deze strafrechtelijke procedure dient het hof te beoordelen of de vorderingen tot schadevergoeding juridisch voor toewijzing vatbaar zijn.
Het belang van [slachtoffer] en zijn ouders om, voor zover hun vorderingen toewijsbaar zijn, schadeloos te kunnen worden gesteld voor de schade die zij door de ten laste gelegde feiten hebben geleden, is groot. Het hof acht de vorderingen tot schadevergoeding niet zodanig complex dat daar slechts met nader onderzoek op zou kunnen worden beslist, zodat het hof de vorderingen, anders dan is bepleit, niet wegens een onevenredige belasting van het strafgeding niet-ontvankelijk zal verklaren.