In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoekster, die schadevergoeding eiste als gevolg van een onterecht voorarrest. Het verzoekschrift was op 18 maart 2021 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 28 april 2021 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 6 juli 2021 zijn de betrokken partijen gehoord. Verzoekster stelde schade te hebben geleden door haar voorlopige hechtenis, waaronder materiële schade van € 1.820,00 en inkomstenderving van € 3.757,02, alsook kosten voor rechtsbijstand van € 340,00 of € 680,00.
Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding van € 1.820,00 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Echter, het hof concludeerde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat de beëindiging van haar dienstverband uitsluitend het gevolg was van het voorarrest. De intrekking van haar opsporingsbevoegdheid en de beëindiging van haar dienstverband waren mogelijk ook te wijten aan de verdenkingen tegen haar en het uitblijven van communicatie met haar werkgever. Het hof kende verzoekster een vergoeding toe van € 764,00 voor inkomstenderving over de periode van haar voorarrest en € 680,00 voor de kosten van rechtsbijstand.
De totale vergoeding die aan verzoekster werd toegekend, bedroeg € 2.584,00, terwijl andere verzoeken werden afgewezen. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en griffier en is op 20 juli 2021 uitgesproken in een openbare zitting.