ECLI:NL:GHAMS:2021:2232

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
000243-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na onterecht voorarrest met betrekking tot beëindiging dienstverband en inkomstenderving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2021 uitspraak gedaan op een verzoekschrift van verzoekster, die schadevergoeding eiste als gevolg van een onterecht voorarrest. Het verzoekschrift was op 18 maart 2021 ingediend en de advocaat-generaal heeft op 28 april 2021 zijn standpunt kenbaar gemaakt. Tijdens de openbare behandeling op 6 juli 2021 zijn de betrokken partijen gehoord. Verzoekster stelde schade te hebben geleden door haar voorlopige hechtenis, waaronder materiële schade van € 1.820,00 en inkomstenderving van € 3.757,02, alsook kosten voor rechtsbijstand van € 340,00 of € 680,00.

Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding van € 1.820,00 voor de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. Echter, het hof concludeerde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat de beëindiging van haar dienstverband uitsluitend het gevolg was van het voorarrest. De intrekking van haar opsporingsbevoegdheid en de beëindiging van haar dienstverband waren mogelijk ook te wijten aan de verdenkingen tegen haar en het uitblijven van communicatie met haar werkgever. Het hof kende verzoekster een vergoeding toe van € 764,00 voor inkomstenderving over de periode van haar voorarrest en € 680,00 voor de kosten van rechtsbijstand.

De totale vergoeding die aan verzoekster werd toegekend, bedroeg € 2.584,00, terwijl andere verzoeken werden afgewezen. De beschikking werd ondertekend door de voorzitter en griffier en is op 20 juli 2021 uitgesproken in een openbare zitting.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling strafrecht
rekestnummer(s): 000243-21 (530 Sv) en (533 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-004707-19
Beschikking op het verzoekschrift op de voet van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [geboorteplaats 1] 1994 te [geboorteplaats 2],
domicilie kiezende ten kantore van haar advocaat, mr. J.A.J. Brahm,
[adres].

1.Procesverloop

Het verzoekschrift is op 18 maart 2021 ingekomen.
Op 28 april 2021 heeft de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie kenbaar gemaakt.
Het hof heeft kennis genomen van de stukken in de strafzaak met voormeld parketnummer en heeft op 6 juli 2021 de advocaat-generaal, verzoekster en de advocaat van verzoekster ter gelegenheid van de openbare behandeling van het verzoekschrift in raadkamer gehoord.

2. Inhoud van het verzoek

Het verzoek strekt tot het verkrijgen van een vergoeding ter zake van:
schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis in de strafzaak met voormeld parketnummer ten bedrage van € 1.820,00 ;
schade door inkomstenderving ten gevolge van de ondergane voorlopige hechtenis en door een terugbetalingsverplichting van opleidingskosten aan de werkgever ten bedrage van € 3.757,02;
kosten gemaakt in verband met rechtsbijstand ten behoeve van onderhavige verzoekschriftprocedure ten bedrage van € 340,00 of € 680,00.

3.Beoordeling van het verzoek

Bij arrest van dit hof van 23 december 2020 is de strafzaak met voormeld parketnummer geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
Het verzoekschrift is tijdig ter griffie van dit hof ingediend.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 533 Sv
a.
Verzoekster is op 3 oktober 2018 in verzekering gesteld. Vervolgens is op 5 oktober 2018 de voorlopige hechtenis van verzoekster bevolen, waarbij tot aan haar invrijheidstelling zogeheten beperkingen van kracht zijn geweest. Verzoekster is op 16 oktober 2018 in vrijheid gesteld.
Gronden van billijkheid zijn aanwezig tot toekenning van een vergoeding ter zake van de door verzoekster ondergane verzekering en voorlopige hechtenis tot een bedrag van € 1.820,00.
b.
Verzoekster stelt ten gevolge van haar voorarrest en de opgelegde beperkingen haar werkgever en opdrachtgever niet te hebben kunnen informeren dat- en waarom zij niet op haar werk verscheen. Het gevolg daarvan, aldus verzoekster, was dat haar opdrachtgever met ingang van 6 november 2018 haar bevoegdheid als bijzonder opsporingsambtenaar (BOA) introk en dat met ingang van 13 november 2018 haar dienstverband werd beëindigd. Zij stelt over de maand oktober 2018 helemaal geen salaris uitgekeerd te hebben gekregen, en de door haar werkgever betaalde opleidingskosten à € 2.000 te hebben moeten terugbetalen.
De forfaitaire bedragen tot vergoeding van schade als gevolg van rechtmatige, maar achteraf onjuist gebleken voorarrest, zien louter op immateriële schade (vlg. gerechtshof Den Haag, 18 december 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:4159). Daarnaast kunnen ook andere, materiële schade, worden vergoed, mits dit deugdelijk onderbouwd wordt.
Uit de door verzoekster overgelegde stukken blijkt dat zij gedurende haar voorarrest onvindbaar was voor haar werkgever en opdrachtgever. Vanaf haar invrijheidstelling op 16 oktober 2016 had zij contact met hen kunnen opnemen om tekst en uitleg te geven over haar afwezigheid. Kennelijk heeft zij dit niet gedaan. Een afspraak op 9 november 2018 met de werkgever is door verzoekster zelf afgezegd.
Dat intrekking van verzoeksters bijzondere opsporingsbevoegdheid en de beëindiging van haar dienstverband louter het gevolg zijn geweest van het voorarrest, is derhalve niet gebleken. Mogelijk zijn die gestoeld op de verdenkingen tegen en de vervolging van verzoekster, in combinatie met het uitblijven van uitleg door verzoekster. Evenmin heeft verzoekster het hof duidelijk gemaakt dat zij de gehele maand oktober 2016 niet (meer) gewerkt heeft of betaald is
ten gevolge vanhet voorarrest tot en met de 16e van die maand. Wel kan worden vastgesteld dat zij van woensdag 3 tot en met dinsdag 16 oktober niet heeft kunnen werken. Aan de hand van de overgelegde salarisspecificatie over augustus 2018 stelt het hof vast dat zij op die 10 weekdagen 80 uur x € 11,30 = € 904,00, bruto had kunnen verdienen. Haar netto inkomstenderving over die dagen is € 904 x 0,845 = € 764,00, welk laatste bedrag het hof zal toekennen.
Ten aanzien van de terugvordering van de opleidingskosten à € 2.000,00 is niet onderbouwd dat deze daadwerkelijk door verzoekster zijn betaald, zodat deze schade, daargelaten of deze het gevolg is geweest van het ondergane voorarrest, niet is komen vast te staan.
Ten aanzien van het verzoek op de voet van artikel 530 Sv
Gronden van billijkheid zijn aanwezig voor toekenning van een vergoeding ter zake van kosten rechtsbijstand in de onderhavige verzoekschriftprocedure tot een bedrag van € 680,00.

4.Beslissing

Het hof :
Kent op de voet van artikel 533 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 2.584,00 (tweeduizend vijfhonderdvierentachtig euro).
Kent op de voet van artikel 530 Sv aan verzoeker een vergoeding toe van € 680,00 (zeshonderdtachtig euro)
Wijst het anders of meer verzochte af.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan verzoeker.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. A.W.T. Klappe, C.J. van der Wilt en R.D. van Heffen,
in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard als griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 20 juli 2021.
De voorzitter beveelt:
de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van €3.264,00 (drieduizend tweehonderdvierenzestig euro) op bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [tnv] o.v.v. [ovv]
Amsterdam, 20 juli 2021
mr. A.W.T. Klappe, voorzitter.