ECLI:NL:GHAMS:2021:2315

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
6 augustus 2021
Zaaknummer
200.280.409/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering in incident m.b.t. hoedanigheid geïntimeerde

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een hoger beroep van appellanten tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben op 28 februari 2020, hersteld op 4 juni 2020, aan de gezamenlijke erven van wijlen [erflater] aangezegd dat zij in hoger beroep zijn gekomen van een vonnis van 4 december 2019. Dit vonnis was gewezen tussen de besloten vennootschap [geïntimeerde 3] en [X] B.V. als eiseres in conventie, en de appellanten als gedaagden in conventie. De zaak is gecompliceerd door de hoedanigheid van [geïntimeerde 1], die als erfgename van wijlen [erflater] betrokken is in het geding.

Bij rolbeslissing van 6 augustus 2020 werd vastgesteld dat de appeldagvaarding en het herstelexploot niet op de juiste wijze zijn betekend. De appellanten kregen de gelegenheid om de erfgenamen zelf in het geding te roepen. Op 11 augustus 2020 hebben zij [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] opgeroepen in hun hoedanigheid van erfgenamen. De zaak werd geschorst op grond van artikel 225 Rv, en er volgden verschillende processtukken en beslissingen.

In het incident werd de vraag behandeld in welke hoedanigheid [geïntimeerde 1] partij is in de procedure. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde 1] niet in haar hoedanigheid van erfgenaam betrokken kan worden in de procedure, wat leidde tot de beslissing om appellanten niet-ontvankelijk te verklaren in hun hoger beroep ten aanzien van [geïntimeerde 1]. De proceskosten werden gecompenseerd, en de zaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord op 7 september 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.280.409/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/636493/HAZA 17-1026
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 27 juli 2021
inzake

1.[appellant 1] ,

wonende te [plaats A] ,
2. [appellant 2] ,
wonende te [plaats B] ,
appellanten,
tevens verweerders in het incident,
advocaat: mr. J.P. Koets te Haarlem,
tegen

1.[geïntimeerde 1] , erfgename van wijlen [erflater] ,

wonende te [plaats C] ,
advocaat: mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar,
geïntimeerde, tevens eiseres in het incident,

2. [geïntimeerde 2] , erfgenaam van wijlen [erflater] ,

wonende te [plaats D] ,
advocaat: mr. M. Hees te ‘s-Hertogenbosch,

3. [geïntimeerde 3] , vereffenaar in de nalatenschap van wijlen [erflater] ,

wonende te [plaats C] ,
niet verschenen,
geïntimeerden.

1.Het geding in hoger beroep

Geïntimeerde sub 1 wordt hierna ook [geïntimeerde 1] genoemd.
Appellanten hebben bij dagvaarding van 28 februari 2020, hersteld bij exploot van 4 juni 2020, aan de gezamenlijke erven van wijlen [erflater] aangezegd dat zij in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2019, onder bovenvermeld nummer gewezen tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [geïntimeerde 3] en [X] B.V. als eiseres in conventie, verweerster in reconventie, [appellant 1] als gedaagde in conventie en [appellant 2] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.
Bij rolbeslissing van 6 augustus 2020 is vastgesteld dat de appeldagvaarding en het herstelexploot niet op de juiste wijze zijn betekend en is appellanten op grond van artikel 121 lid 2 Rv de gelegenheid geboden de erfgenamen zelf in het geding te roepen bij exploot van de rolzitting van 25 augustus 2020.
Bij exploten van 11 augustus 2020 hebben appellanten onder meer [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] , in hun hoedanigheid van (gezamenlijke) erfgenamen van wijlen [erflater] en in hun hoedanigheid van (gezamenlijke) vereffenaars van de nalatenschap van wijlen [erflater] , aangezegd dat zij in hoger beroep zijn gekomen van voormeld vonnis en hen opgeroepen op 25 augustus 2020 te verschijnen.
Vervolgens zijn onder meer de volgende stukken ingediend:
  • incidentele akte tot schorsing ex artikel 225 Rv,
  • conclusie van antwoord in het incident tot schorsing ex 225 Rv,
  • conclusie van antwoord in het incident tot schorsing tevens houdende incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkverklaring van [geïntimeerde 1] .
Bij rolbeslissing van 1 december 2020 is vastgesteld dat de zaak is geschorst op grond van artikel 225 Rv.
Vervolgens zijn de volgende stukken ingediend:
  • verzoek hervatting van het geding, met oproeping van [geïntimeerde 3] als vereffenaar,
  • memorie van grieven.
Bij rolbeslissing van 5 juli 2021 heeft de rolraadsheer de zaak verwezen naar de rol voor arrest in het incident tot niet-ontvankelijkverklaring.
[geïntimeerde 1] heeft in dat incident geconcludeerd dat het hof appellanten niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen tegen haar pro se, met veroordeling van appellanten in de kosten van het incident, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

2.Beoordeling

2.1
Het incident betreft de vraag in welke hoedanigheid [geïntimeerde 1] partij is in de procedure. Het hof stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat [geïntimeerde 1] niet in haar hoedanigheid van erfgenaam in de procedure kan worden betrokken.
Appellanten stellen zich op het standpunt dat het ook niet de bedoeling is geweest [geïntimeerde 1] in die hoedanigheid op te roepen in de procedure. [geïntimeerde 1] heeft het exploot van 11 augustus 2020 echter wel zo begrepen en ook mogen begrijpen, nu dat exploot onder meer gericht is aan “de (gezamenlijke) erfgenamen”. Dit betekent dat de incidentele vordering slaagt en appellanten in zoverre niet-ontvankelijk zullen worden verklaard in hun hoger beroep.
2.2
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal het hof de proceskosten van het incident compenseren.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
- verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep ten aanzien van [geïntimeerde 1] in haar hoedanigheid van erfgenaam,
- compenseert de proceskosten tussen appellanten en [geïntimeerde 1] in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak:
- verwijst de zaak naar de rol van 7 september 2021 voor memorie van antwoord.
Dit arrest is gewezen door J.C.W. Rang, J.W. Hoekzema en A.R. Sturhoofd en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2021.