ECLI:NL:GHAMS:2021:2435
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om vergoeding rechtsbijstand na sepot strafzaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand werd afgewezen. De appellant, geboren in 1975, had het verzoek ingediend na een sepot van zijn strafzaak, waarin hij betrokken was bij een verkeersongeval onder invloed van alcohol. Het hof heeft op 8 juni 2021 de zaak behandeld en de advocaat-generaal en de advocaat van de appellant gehoord. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de vergoeding, gezien de omstandigheden van de zaak.
Het hof heeft de motivering van de rechtbank gevolgd en benadrukt dat de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 6 van het EVRM, in acht moet worden genomen. Het hof oordeelt dat de omstandigheden van de zaak, waaronder de verklaring van de appellant dat hij alcohol had gedronken, voldoende zijn om de afwijzing van het verzoek te rechtvaardigen. De stelling van de appellant dat hij niet uit eigen beweging wilde rijden, maar door een portier zou zijn gedwongen, werd niet als voldoende argument gezien om de afwijzing te herzien.
Desondanks heeft het hof wel gronden van billijkheid gevonden voor het toekennen van een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in de verzoekschriftprocedure in twee instanties, en kent het een bedrag van € 830,00 toe. De beslissing van het hof is op 8 juni 2021 uitgesproken in een openbare zitting.