ECLI:NL:GHAMS:2021:2549

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
23 augustus 2021
Zaaknummer
23-003356-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep inzake belastingfraude door rechtspersoon

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 augustus 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2018. De zaak betreft een rechtspersoon die beschuldigd werd van het niet doen van belastingaangifte en het doen van valse belastingaangifte. De rechtbank had het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging voor bepaalde tijdvakken, waartegen het openbaar ministerie geen hoger beroep heeft ingesteld. De verdachte is in hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard voor deze tijdvakken, omdat hij geen belang had bij de behandeling ervan.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met toevoeging van overwegingen. Tijdens de zitting op 19 juli 2021 heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen. De wettelijk vertegenwoordiger van de verdachte had eerder onderzoekswensen geuit, maar het hof oordeelde dat deze niet herhaald waren tijdens de zittingen, waardoor het hof niet verplicht was om daarop te beslissen.

Het hof constateerde dat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden, maar besloot enkel deze overschrijding vast te stellen zonder verdere gevolgen. De redelijke termijn was begonnen op 28 juni 2016, en de zaak was in hoger beroep afgerond op 2 augustus 2021. Het hof hield rekening met de vertraging die grotendeels te wijten was aan aanhoudingsverzoeken van de verdediging en het late indienen van stukken. Uiteindelijk bevestigde het hof het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003356-18
datum uitspraak: 2 augustus 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 13 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-993138-16 tegen
[verdachte]
gevestigd te [adres].

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De rechtbank Amsterdam heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde tijdvakken december 2008, januari 2009, februari 2010, maart 2011 en december 2012. Het openbaar ministerie is niet tegen die niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep gekomen en de verdachte heeft geen belang bij de behandeling van dat gedeelte van feit 2. Ten aanzien van de tijdvakken december 2008, januari 2009, februari 2010, maart 2011 en december 2012 zal de verdachte in hoger beroep aldus niet-ontvankelijk worden verklaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit daarom bevestigen met toevoeging van de navolgende overwegingen.
Onderzoekswensen
De wettelijk vertegenwoordiger van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat hij heeft geconstateerd dat in hoger beroep niets met zijn onderzoekswensen is gedaan.
Anders dan de wettelijk vertegenwoordiger van de verdachte heeft gesteld heeft het hof reeds op 20 oktober 2020 een regiezitting gehouden. De verdachte heeft toen de onderzoekswensen niet op de zitting herhaald. In het proces-verbaal van deze zitting is vermeld dat alleen een ter terechtzitting herhaald verzoek, noopt tot een beslissing van het hof. Ook op 19 juli 2021 heeft de verdachte de onderzoekswensen ter terechtzitting niet herhaald. Nu geen onderzoekswensen ter terechtzitting zijn gedaan, behoeft het hof daarop niet te beslissen.
Redelijke termijn
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 28 juni 2016, de dag waarop de wettelijk vertegenwoordiger van de verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 13 september 2018.
Namens de verdachte is op 26 september 2018 hoger beroep ingesteld. Vervolgens hebben vier terechtzittingen plaatsgevonden. Op 22 juli 2019 is de behandeling op verzoek van de verdediging aangehouden. Op 27 november 2019 heeft het hof de zaak aangehouden in verband met onvoldoende voorbereidingstijd ten aanzien van de door de verdediging (voorafgaand aan die zitting) op 26 november 2019 ingediende schriftelijke onderzoekswensen. Op 10 juni 2020 is de zaak op verzoek van de wettelijk vertegenwoordiger van de verdachte aangehouden omdat hij geen advocaat meer kon betalen. Op 20 oktober 2020 heeft een regiezitting plaatsgevonden. De inhoudelijke behandeling van de strafzaak heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 19 juli 2021. De zaak is in hoger beroep afgerond met een eindbeslissing op 2 augustus 2021.
Als uitgangspunt wordt gehanteerd een redelijke termijn van twee jaren voor de procedure bij de rechtbank en twee jaren voor de procedure bij het hof. Deze periode is in hoger beroep met ruim 10 maanden overschreden. Het hof zal echter volstaan met de constatering van deze overschrijding.
Bij dit oordeel heeft het hof de omstandigheden van het geval betrokken, onder meer dat de vertraging grotendeels is te wijten aan de gehonoreerde aanhoudingsverzoeken van de verdediging en het zeer laat indienen van stukken door de verdediging.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde voor zover het betreft de tijdvakken december 2008, januari 2009, februari 2010, maart 2011 en december 2012.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. W.M.C. Tilleman en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. B. van Vliet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 augustus 2021.
Mr. W.M.C. Tilleman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]