ECLI:NL:GHAMS:2021:2571

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 juli 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
200.285.723/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht van de voormalig echtelijke woning in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende het huurrecht van de voormalig echtelijke woning na de echtscheiding van partijen. De vrouw is op 11 november 2020 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2020, waarin was bepaald dat de man huurder zou zijn van de woning. De man heeft op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juli 2021, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. Vanwege het spoedeisend belang heeft het hof direct na de zitting mondeling uitspraak gedaan, die later schriftelijk is uitgewerkt.

De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen zijn in 2011 gehuwd en hun huwelijk is op 5 februari 2021 ontbonden. De rechtbank had eerder bepaald dat de man het gebruik van de woning zou hebben. In hoger beroep verzoekt de vrouw om het huurrecht van de woning aan haar toe te kennen, terwijl de man verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of haar verzoek af te wijzen.

Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Nederlands recht van toepassing is. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de man als huurder van de woning is aangemerkt. De beslissing over de partneralimentatie is aangehouden tot 5 oktober 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Uitspraak: 30 juli 2021
Zaaknummer: 200.285.723/01
Zaak- en rekestnummer eerste aanleg: C/13/678276 / FA RK 19-8444
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw] ,
verblijvende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N. Rastegar te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellant in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.R. Brouwer te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
De vrouw is op 11 november 2020 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 12 augustus 2020 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), met bovenvermeld kenmerk.
1.2
De man heeft op 17 november 2020 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.3
De vrouw heeft op 3 december 2020 nadere stukken ingediend.
1.4
De vrouw heeft op 13 januari 2021 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de man ingediend.
1.5
De man heeft op 10 maart 2021 nadere stukken ingediend.
1.6
De zaak is op 26 maart 2021 ter terechtzitting behandeld. Van deze behandeling is een proces-verbaal opgesteld dat zich bij de stukken bevindt. Daarin heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden tot 30 juli 2021.
1.7
Bij het hof zijn daarna de volgende stukken ingekomen:
- een brief met bijlagen van de zijde van de man van 8 april 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- een brief met bijlagen van de zijde van de vrouw van 12 april 2021, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- een journaalbericht met bijlagen van de zijde van de man van 14 juli 2021, ingekomen bij het hof op 15 juli 2021;
- een journaalbericht met bijlagen van de zijde van de vrouw van 16 juli 2021, ingekomen bij het hof op 19 juli 2021.
1.8
De mondelinge behandeling van de zaak is op 30 juli 2021 voortgezet. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. N. Rastegar en de heer B. Badouri, tolk Berbers;
- de man, bijgestaan door mr. F.R. Brouwer.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
1.9
Vanwege het spoedeisend belang voor partijen bij een beslissing over het huurrecht van de voormalig echtelijke woning, heeft het hof over het verzoek van de vrouw in principaal hoger beroep, na afloop van de zitting op 30 juli 2021 mondeling uitspraak gedaan, die in deze beschikking schriftelijk is uitgewerkt en vastgelegd.
De beslissing op het verzoek van de man in incidenteel hoger beroep met betrekking tot de partneralimentatie zal (behoudens nadere aanhouding) worden gegeven op 5 oktober 2021.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn [in] 2011 gehuwd. Hun huwelijk is op 5 februari 2021 ontbonden door inschrijving van de (in zoverre niet bestreden) echtscheidingsbeschikking van 12 augustus 2020 in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen hebben de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit.
2.2
Bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 29 januari 2020 heeft de rechtbank bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning aan het adres [adres] te [plaats] (hierna ook: de voormalig echtelijke woning).

3. Het geschil in principaal hoger beroep

3.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, op verzoek van de man bepaald dat de man huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning.
3.2
De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, te bepalen dat zij het huurrecht van de voormalig echtelijke woning krijgt toebedeeld.
3.3
De man verzoekt in principaal hoger beroep, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking in zoverre te bekrachtigen.

4.Beoordeling van het principaal hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is over het inleidend verzoek te oordelen. Dat oordeel is juist, zodat ook het hof daarvan uitgaat. De toepassing van Nederlands recht tussen partijen is niet in geschil, zodat ook het hof dit recht zal toepassen.
4.2
Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de toekenning van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Het hof heeft daarbij net als de rechtbank in aanmerking genomen dat beide partijen een groot belang hebben bij toekenning van het huurrecht van de voormalig echtelijke woning. Het hof onderschrijft gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat berust. Het hof constateert dat in hoger beroep geen (nieuwe of andere) feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die in hoger beroep tot een ander oordeel leiden. Daarbij acht het hof de belangenafweging door de rechtbank juist en de uitkomst van de belangenafweging deugdelijk gemotiveerd. Het hof neemt deze afweging dan ook over en maakt die tot de zijne.
4.3
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.Beslissing

Het hof:
In principaal hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin is bepaald dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] , [plaats] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
In incidenteel hoger beroep:
houdt de beslissing met betrekking tot de partneralimentatie aan tot 5 oktober 2021.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.F.G.H. Beckers, mr. G.W. Brands-Bottema en
mr. J.M. van Baardewijk, in tegenwoordigheid van mr. H. Sapir als griffier, en is op
30 juli 2021 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.
Deze beschikking vormt de uitwerking van de mondelinge uitspraak van 30 juli 2021 en is op 5 augustus 2021 aldus vastgesteld door voornoemde raadsheren en ondertekend door de voorzitter.