ECLI:NL:GHAMS:2021:270

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
23-001953-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake stroperij en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, werd beschuldigd van meerdere overtredingen van de Flora- en faunawet, de Wet wapens en munitie, en de Wet dieren. De zaak betreft het stropen van beschermde diersoorten, het voorhanden hebben van wapens en munitie zonder jachtakte, en het veroorzaken van letsel aan dieren. De verdachte heeft in de periode van 2014 tot 2015 op verschillende data in Driebruggen en Kootwijkerbroek dieren gedood en gevangen, waaronder ganzen, zwanen, en een wild zwijn. Hij heeft ook wapens en munitie voorhanden gehad en deze overgedragen aan anderen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van enkele punten die niet bewezen zijn verklaard. De rechtbank had eerder de dagvaarding ten dele nietig verklaard en de verdachte vrijgesproken van bepaalde feiten. Het hof heeft de straffen bepaald op een gevangenisstraf van veertien weken, waarvan twaalf weken voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast zijn er geldboetes opgelegd voor de overtredingen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd voor zover deze in hoger beroep aan de orde was en heeft de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten strafbaar verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001953-18
datum uitspraak: 2 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 17 mei 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-994042-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1987,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 november 2020, 19 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep
Feit 9 - deelname criminele organisatie
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 9 is ten laste gelegd. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak en heeft gevorderd dat het openbaar ministerie ten aanzien van het hier tenlastegelegde niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep dan wel dat de verdachte voor dit feit ook in hoger beroep wordt vrijgesproken.
Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal en nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek ten aanzien van het hier bedoelde tenlastegelegde feit zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep ten aanzien van dit feit, mede gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, Sv.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal – voor zover in hoger beroep aan de orde – worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
1.
hij, al dan niet opzettelijk, dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en/of heeft verwond en/of heeft gevangen en/of heeft bemachtigd en/of met het oog daarop heeft opgespoord, immers heeft hij:
1. op of omstreeks 6 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, 60, althans 2 , althans één of meer gans/zen en/of één kraai gedood (zaaksdossier 1) en/of
2. op of omstreeks 14 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,12, althans één of meer gans/zen gedood (zaaksdossier 2) en/of
3. op of omstreeks 10 september 2014 te Kootwijk(erbroek) en/of te Voorthuizen, (beide) gemeente Barneveld een wildzwijn heeft gedood (zaaksdossier 3) en/of
4. op of omstreeks 7 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, 5 althans één of meer zwa(a)n(en) en/of 10 althans één of meer meerkoet(en) gedood (zaaksdossier 7) en/of
5. op of omstreeks 21 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,16, althans één of meer gans/zen gedood (zaaksdossier 9) en/of
6. op of omstreeks 10 april 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,10, althans één of meer gans/zen gedood (zaaksdossier 13) en/of
7. op of omstreeks 18 april 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, 9, althans één of meer gans/zen gedood (zaaksdossier 14) en/of
8. in of omstreeks de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Werkhoven, gemeente Bunnik, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, 4, althans één of meer zwa(a)n(en) gedood (zaaksdossier 16)
9. in of omstreeks de periode van 5 mei 2015 tot en met 10 mei 2015 in Duitsland tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een reebok gedood (zaaksdossier 17) en/of
10. op of omstreeks 10 juni 2015 te Kootwijk, gemeente Barneveld, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een wild zwijn en/of een zwijnenbig en/of een vos heeft gedood (zaaksdossier 22) en/of
11. op of omstreeks 8 juni 2015 te Kootwijk, gemeente Barneveld, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een big van een wildzwijn gevangen en/of bemachtigd (zaaksdossier 44), terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij als degene die niet voorzien was van een jachtakte, in het veld een geweer of een gedeelte van een geweer heeft gedragen terwijl hij niet uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd was, immers heeft hij
1. op of omstreeks 6 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, op en/of in de nabijheid van het veld van [medeverdachte 1] , [adres 2] , met een geweer op ganzen geschoten (zaaksdossier 1) en/of
2. op of omstreeks 14 maart 2015 te Driebruggen gemeente Bodegraven-Reeuwijk, op en/of in de nabijheid van het veld van [medeverdachte 1] , [adres 2] met een geweer op ganzen geschoten (zaaksdossier 2) en/of
3. op of omstreeks 7 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, op en/of in de nabijheid van het veld van [medeverdachte 1] , [adres 2] , met een geweer op zwanen en meerkoeten geschoten (zaaksdossier 7)
4. op of omstreeks 21 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, op en/of in de nabijheid van het veld van [medeverdachte 1] , [adres 2] , met een geweer op ganzen geschoten (zaaksdossier 9) en/of
5. op of omstreeks 10 april 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, op en/of in de nabijheid van het veld van [medeverdachte 1] , [adres 2] , met een geweer op ganzen geschoten (zaaksdossier 13) en/of
6. op of omstreeks 18 april 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, op en/of in de nabijheid van het veld van [medeverdachte 1] , [adres 2] , met een geweer op ganzen geschoten (zaaksdossier 14) en/of
7. in of omstreeks de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2016 te Werkhoven, gemeente Bunnik, op en/of in de nabijheid van het veld bij [adres 3] , met een geweer op zwanen geschoten (zaaksdossier 16) en/of
8. in of omstreeks de periode van 5 mei 2015 tot en met 10 mei 2015 in Duitsland in het veld met een geweer op een reebok geschoten (zaaksdossier 17)en/of
9. op of omstreeks 10 juni 2015 te Kootwijk, gemeente Barneveld, in het veld aan of in de nabijheid van de [adres 4] met een geweer op een wild zwijn en/of een zwijnenbig en/of een vos geschoten (zaaksdossier 22) en/of
10. op of omstreeks 18 en/of 19 juni 2015 te Kootwijk, gemeente Barneveld, in het veld aan of in de nabijheid van de [adres 4] met een geweer op een wildzwijn althans een dier geschoten (zaaksdossier 28);
3.
hij, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), al dan niet opzettelijk, dieren en/of eieren en/of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde diersoort te weten
1. op of omstreeks 6 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, twee, althans één of meer gans/zen en/of een kraai (zaaksdossier 1 ) en/of
2. op of omstreeks 14 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, 12, althans één of meer gans/zen (zaaksdossier 2) en/of
3. op of omstreeks 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 te Kootwij(kerbroek) en/of Voorthuizen (beide) in de gemeente Barneveld, en/of elders in Nederland een wildzwijn (zaaksdossier 3) en/of
4. op of omstreeks 24 juni 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, vijf, althans één of meer konijn(en) en/of één of meer duif/ven (zaaksdossier 3) en/of
5. op of omstreeks 14 juli 2015, te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld één of meer konijn(en) en/of één of meer duif/ven (zaaksdossier 3) en/of
6. op of omstreeks 17 mei 2015 te Loosdrecht, gemeente Wijdemeren en/of te Voorthuizen, gemeente Barneveld, 35, althans een of meer eieren van ganzen en/of één of meer eieren van krakeenden en/of één of meer eieren van wilde eenden (zaaksdossier 29) en/of
7. op of omstreeks 8 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld, een big van een wildzwijn (zaakdossier 44) heeft verkocht en/of ten verkoop heeft aangeboden en/of heeft vervoerd, en/of heeft afgeleverd en/of heeft geruild en/of heeft uitgewisseld en/of onder zich heeft gehad, en/of hij, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), al dan niet opzettelijk, dieren en/of eieren en/of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde diersoort te weten:
8. op of omstreeks 7 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, 5 althans één of meer zwa(a)n(en) en/of 10 althans één of meer meerkoet(en) (zaaksdossier 7) en/of
9. op of omstreeks 21 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, 16, althans één of meer gans/zen (zaaksdossier 9) en/of
10. op of omstreeks 10 april 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven - Reeuwijk, 10, althans één of meer gans/zen (zaaksdossier 13) en/of
11. op of omstreeks 18 april 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven - Reeuwijk, 9, althans één of meer gans/zen (zaaksdossier 14) en/of
12. in of omstreeks de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Werkhoven, gemeente Bunnik een aantal zwanen, althans 1 zwaan, althans één of meer zwa(a)n(en) (zaaksdossier 16) en/of
13. op of omstreeks 4 juni 2015 te Wekerom, gemeente Ede in en/of nabij het café [café 1] een wildzwijn (zaaksdossier 20) en/of
14. op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 juni 2015 tot en met 15 juni 2015 (telkens) te Kootwijk(erbroek), gemeente Barneveld een wild zwijn en/of een zwijnenbig (zaaksdossier 22) onder zich heeft gehad;
4.
hij, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), dieren heeft gevangen en/of heeft gedood met (een) ander(e) middel(en) dan de in het eerste of tweede lid van artikel 72 Flora- en faunawet bedoelde middelen of in strijd met de toestemming, bedoeld in het vierde lid van genoemd artikel of de regels, die op grond van het derde lid van genoemd artikel worden gesteld, immers heeft hij
- op of omstreeks 6 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, ganzen gedood met gebruikmaking van een elektrisch lokapparaat (Zaaksdossier 1) en/of
- op of omstreeks 7 maart 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met een geweer dat was voorzien van een geluiddemper op zwanen en meerkoeten geschoten (Zaaksdossier 7) en/of
- op of omstreeks 10 juni 2015 te Kootwijk, gemeente Barneveld, met een geweer dat was voorzien van een geluiddemper op een wild zwijn en/of een wildzwijnenbig en/of een vos geschoten (Zaaksdossier 22);
5.
1. hij op of omstreeks 20 juli 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, munitie van categorie III, te weten een aantal (hagel)patronen (kaliber 12) voorhanden heeft gehad (zaaksdossier 30), en/of
2. hij op of omstreeks 31 maart 2015 te Voorthuizen, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III onder 1, te weten een enkelloops (kogel)geweer (merk Kriegeskorte, type Grendel, kaliber 22), althans (een)wapen(s) van de categorieën II, III en/of IV voorhanden heeft gehad, (zaaksdossier 8A) en/of
3. hij op één of meer tijdstippen in of de periode van 20 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III onder 1, te weten een (dubbelloops) hagelgeweer en/of munitie van categorie III, voorhanden heeft gehad, (zaaksdossier 15), en/of
4. hij op of omstreeks 29 juni 2015, althans in of omstreeks de maand juni 2015, te Kootwijkerbroek gemeente Barneveld en/of Lunteren gemeente Ede, in elk geval in Nederland, één kaliber 12 hagelgeweer en/of één .22 kogelgeweer, althans (een) wapen(s) van Categorie III (onder 1) en/of munitie van categorie III voorhanden heeft gehad, (zaaksdossier 26) en/of
5. hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wapens van categorie III (onder 1), te weten één kogelgeweer (merk Kriegeskorte, typegrendel, kaliber .22) en/of een dubbelloops (hagel)geweer, merk Husqvarna, kaliber .16, serienummer [nummer 1] met twee hagelpatronen van categorie III voorhanden heeft gehad, (zaaksdossier 8B) en/of
6. hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, wapen van categorie II (onder 5) te weten één stroomstootwapen, model zaklamp, voorhanden heeft gehad, (zaaksdossier 8B) en/of
7. hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, munitie van categorie III, te weten 54, althans één of meer, stuks munitie, voorhanden heeft gehad (zaaksdossier 8B);
en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens of munitie een beroep of een gewoonte heeft gemaakt;
6.
hij op of omstreeks 31 maart 2015 te Voorthuizen, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, twee dubbelloops jachtgeweren en/of twee kogelgeweren, althans (een)wapen(s) van de categorieën II, III en/of IV heeft gedragen (zaaksdossier 8A);
7.
1. hij op of omstreeks 20 juli 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, munitie van categorie III, te weten een aantal (hagel)patronen (kaliber 12) heeft overgedragen aan [medeverdachte 2] (zaaksdossier 30), en/of
2. hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, munitie van categorie III, te weten 6 dozen althans een aantal (hagel)patronen (kaliber 12) heeft overgedragen aan [naam 1] (zaaksdossier 4), en/of
3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, (een) wapen(s) van categorie III onder 1, te weten een enkelloops (kogel)geweer (type Grendel, kaliber 8 x 57 Mauser, wapennummer [nummer 2] ) heeft overgedragen aan [medeverdachte 3] (zaaksdossier 8 C), en/of
4. hij op of omstreeks 31 maart 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, bij een dubbelloops jachtgeweer, althans (een)wapen(s) van de categorieën II, III en/of IV munitie van categorie III, heeft overgedragen aan [medeverdachte 4] (zaaksdossier 10), en/of
5. hij op of omstreeks 19 mei 2015 te Harskamp, gemeente Ede, in elk geval in Nederland, munitie van categorie III, te weten vijfentwintig (25) stuks althans een aantal (hagel)patronen heeft overgedragen aan [naam 2] (zaaksdossier 19), en/of
6. hij op of omstreeks 29 juni 2015, althans in of omstreeks de maand juni 2015, te Kootwijkerbroek gemeente Barneveld en/of Lunteren gemeente Ede, in elk geval in Nederland, één .22 kogelgeweer, althans (een) wapen(s) van Categorie III (onder 1) en/of munitie van categorie III bij één kaliber 12 hagelgeweer heeft overgedragen aan [naam 3] (zaaksdossier 26),
en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens of munitie een beroep of een gewoonte heeft gemaakt;
8.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2015 tot 18 mei 2015 te Voorthuizen en/of te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland,
een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen heeft overgedragen aan [naam 4] (zaaksdossier 18), en/of
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad (zaaksdossier 8b), en/of
hij op of omstreeks 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie I, onder 7, te weten een Airsoft pistool, model P99, kaliber 6 mm BB voorhanden heeft gehad (zaaksdossier 8b);
10.
hij zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier pijn en/of letsel heeft veroorzaakt dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier heeft benadeeld, immers heeft hij (zaaksdossier 15):
1. op of omstreeks 18 april 2015 te Driebruggen, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, de ouderdieren van 6, althans één of meer ganzenkuikens doodgeschoten waardoor deze kuikens zonder verzorgende ouder achter zijn gebleven en/of
2. op of omstreeks 20 april 2015 te Lunteren, gemeente Ede en/of elders in Nederland een hond dood geschoten met hagelpatro(o)n(en) en/of
3. op of omstreeks 22 april 2015 te Lunteren, gemeente Ede een kat in een poot geschoten en/of
4. op of omstreeks 28 mei 2015 te Harskamp, gemeente Ede een kat doodgeschoten en/of
5. op of omstreeks 25 april 2015 te Werkhoven, gemeente Bunnik één roofvogel aangeschoten en achtergelaten en/of
6. op of omstreeks 30 april 2015 te Werkhoven, gemeente Bunnik, één of meer gans/zen aangeschoten ('ziek' heeft geschoten);
11.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 21 januari 2015 tot en met 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld en/of elders in Nederland, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd artikel 17 vijfde lid van verordening (EU) Nr. 528/2012, immers heeft hij TOMCAT (Home Blox) en/of PERMAS-D, gebruikt in strijd met de voorwaarden die zijn bepaald bij de toelating (zaaksdossier 12);
12.
hij in of omstreeks de periode van 28 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 te Scherpenzeel, gemeente Gelderse Vallei en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet opzettelijk, als degene die anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, asbest of een asbesthoudend product uit een pand aan de [adres 5] , althans uit een bouwwerk of object heeft verwijderd en of doen verwijderen zonder dat hij, verdachte, met betrekking tot dat bouwwerk over een asbestinventarisatierapport beschikte (zaaksdossier 33).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Geldigheid van de dagvaarding feit 5 en 7
De rechtbank heeft de dagvaarding ten dele nietig verklaard ten aanzien van het ten laste gelegde onder 5 en 7, namelijk wat betreft de navolgende zinsnede “en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens of munitie een beroep of een gewoonte heeft gemaakt”. Volgens de rechtbank is dit deel van de dagvaarding onvoldoende specifiek, waardoor niet is voldaan aan de in artikel 261 Sv gestelde eisen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het oordeel van de rechtbank juist is.
In het ten laste gelegde feit 5 is, onder 1 tot en met 7, telkens met vermelding van plaats en datum, ten laste gelegd het voorhanden hebben van munitie en/of een of meer (vuur)wapens. Deze opsomming wordt gevolgd door de hiervoor geciteerde, door de rechtbank nietig bevonden, zinsnede.
Kennelijk heeft dit “beroep of gewoonte maken” geen betrekking op de handelingen onder 1 tot en met 7, aangezien die alle het voorhanden hebben betreffen en die gedraging nu juist niet in het tweede deel met betrekking tot de strafverzwarende omstandigheid is vermeld. Waaruit dan het “vervaardigen” tot en met “verhandelen” van wapens en munitie heeft bestaan, is niet begrijpelijk, terwijl daarbij voorts geen pleegplaatsen of data zijn vermeld. Om die reden zal het hof, in navolging van de rechtbank en op overigens dezelfde gronden, de dagvaarding ten aanzien van de passage met betrekking tot de strafverzwarende omstandigheid van het “beroep of gewoonte maken” nietig verklaren.
Met betrekking tot het ten laste gelegde onder 7 is dit anders. In feit 7 is onder 1 tot en met 6 steeds, met vermelding van pleegplaats en -datum, het overdragen van wapens en munitie ten laste gelegd, hetgeen als “anderszins ter beschikking stellen” in de zin van de strafverzwarende omstandigheid van het “beroep of gewoonte maken” valt aan te merken. Daarmee is het voor de verdachte en de rechter voldoende duidelijk waarin het in de slotpassage vermelde “beroep of gewoonte maken” volgens de beschuldiging bestaat. De dagvaarding is ten aanzien van het ten laste gelegde onder 7 dan ook in haar geheel geldig.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Feit 1.8 en 2.9 - feiten gepleegd in Duitsland
De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de feiten die zien op de jacht in Duitsland, feit 1.9 en 2.8. Volgens de rechtbank komt de Ffw geen extraterritoriale werking toe en moeten de termen ‘beschermde inheemse diersoort’ in artikel 9 Ffw en ‘jachtakte’ in artikel 16 Ffw worden gezien als typisch nationale bestanddelen. Het openbaar ministerie kan de verdachte daarom niet in Nederland vervolgen op grond van de verdenking dat de verdachte in Duitsland de Ffw heeft overtreden.
De advocaat-generaal heeft gewezen op het bepaalde in artikel 7 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en op basis daarvan gesteld dat aan Nederland rechtsmacht toekomt wat betreft het misdrijf van feit 1.9. Het doodschieten van een reebok (feit 1.9) is in de gehele Europese Unie verboden, omdat in alle landen de EU-richtlijn waarin dit is opgenomen diende te worden geïncorporeerd in nationale wetgeving. Aangezien het onder 2.8 ten laste gelegde een overtreding betreft, is het openbaar ministerie voor dit feit niet-ontvankelijk, aldus de advocaat-generaal.
De verdediging heeft zich aangesloten bij het standpunt van de rechtbank en in aanvulling daarop gesteld – overigens zonder verdere onderbouwing – dat men om in Duitsland te mogen jagen geen Nederlandse jachtakte hoeft te hebben, terwijl de verdachte overigens het hier ten laste gelegde ontkent.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7, eerste lid, Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op een Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Het onder 2.8 ten laste gelegde betreft een overtreding. Ten aanzien daarvan heeft Nederland derhalve geen rechtsmacht, zodat het openbaar ministerie ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk in de vervolging zal worden verklaard.
Het onder 1.9 ten laste gelegde betreft een misdrijf naar Nederlands recht. Onderzocht dient te worden of op dit feit in Duitsland een straf is gesteld.
Bij de vaststelling van artikel 9 van de Ffw heeft onder meer de Europeesrechtelijke Habitatrichtlijn als richtsnoer gediend. De Habitatrichtlijn dateert van 1992. In deze richtlijn is in artikel 12 opgenomen dat de lidstaten – waaronder Duitsland – de nodige maatregelen treffen voor de instelling van een systeem van strikte bescherming van de in bijlage IV vermelde diersoorten in hun natuurlijke verspreidingsgebied, waarbij een verbod wordt ingesteld op het opzettelijk vangen of doden van in het wild levende specimens van de soorten. De reebok behoort tot de familie van de hertachtigen (cervidae). Deze dieren zijn opgenomen in voornoemde bijlagen.
De implementatietermijn van deze richtlijn van twee jaren is reeds geruime tijd verstreken. Het mag er daarom voor gehouden worden dat op het doden van een reebok ook in Duitsland straf is gesteld.
Daar komt bij dat de inhoud van het proces-verbaal in zaaksdossier 17 (dossierpag. 1692) bevestigt dat in Duitsland straffen zijn gesteld op het schieten van wild in het Bundesjagdgesetz en/of Strafgesetzbuch en/of in de Landesjagdgesetze van de verschillende deelstaten (Bundesländer). Volgens artikel 2 van het Bundesjagdgesetz is de ree (capreolus capreolus) wild in de vorm van Haarwild, en als zodanig onderworpen aan het jachtrecht. Tevens volgt uit voornoemd proces-verbaal dat het mogelijk is voor Nederlanders legaal in Duitsland te jagen maar dat daarvoor een Duitse jachtakte noodzakelijk is en dat voor de aanvraag van een jachtakte in Duitsland de Nederlandse aanvrager altijd over een geldige Nederlandse jachtakte moet beschikken. Hier is van de zijde van de verdediging onvoldoende tegenovergesteld op grond waarvan aan de desbetreffende bevindingen zou moeten worden getwijfeld.
In dit verband en mede gelet op het Europeesrechtelijke karakter van de aan het eerder bedoelde verbod ten grondslag liggende richtlijn, volgt het hof de rechtbank niet in het oordeel dat de termen ‘beschermde inheemse diersoort’ in artikel 9 Ffw en ‘jachtakte’ in artikel 16 Ffw zouden moeten gelden als typisch nationale bestanddelen.
Op grond van het vorenstaande is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van het ten laste gelegde onder 1.9.
Verjaring
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis de officier van justitie, (ook) op eigen verzoek, niet- ontvankelijk verklaard in de vervolging van de gedragingen als ten laste gelegd in de feiten 1, 2, 3 en 4 voor zover die zijn gepleegd vóór 22 maart 2015, wegens, kort gezegd, verjaring.
Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal betwist dat deze (deel)feiten verjaard zijn. De verjaring is immers gestuit door de (vordering tot de) doorzoeking die op 17 augustus 2015 heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de desbetreffende feiten zijn verjaard.
Mede onder verwijzing naar hetgeen het hof hierna onder het kopje “Verhouding Flora- en faunawet (Ffw) en de Wet Natuurbescherming (Wnb)” zal overwegen, geldt in deze het volgende.
Voor zover voor deze paragraaf van belang is het volgende aan de verdachte ten laste gelegd:
- onder 1 sub 1 tot en met 4 (pleegdata respectievelijk 6 maart 2015, 14 maart 2015, 10 september 2014 en 7 maart 2015), voor zover het de overtredingsvariant betreft: overtredingen van artikel 9 Ffw;
- onder 2 sub 1 tot en met 4 (pleegdata respectievelijk 6 maart 2015, 14 maart 2015, 7 maart 2015 en 21 maart 2015): overtredingen van artikel 16 Ffw;
- onder 3 sub 1 tot en met 3, 8 en 9 (pleegdata respectievelijk 6 maart 2015, 14 maart 2015, 10 september tot en met 17 september 2014, 7 maart 2015 en 21 maart 2015), voor zover het de overtredingsvariant betreft: overtredingen van artikel 13 Ffw
- onder 4, eerste en tweede gedachtestreepje (pleegdata respectievelijk 6 maart 2015 en 7 maart 2015): overtredingen van artikel 72 Ffw en
- onder 11 (pleegperiode 21 januari tot en met 17 augustus 2015), voor zover het de overtredingsvariant betreft en de periode van 21 januari 2015 tot en met 21 maart 2015: overtreding van artikel 43, eerste lid, van de Wet gewasbescherming.
Deze gedragingen zijn alle als overtreding strafbaar gesteld in de Wet op de Economische Delicten (WED) en bedreigd met een strafmaximum van hechtenis van zes (6) maanden tot één (1) jaar.
Volgens het bepaalde in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bedraagt de vervolgingsverjaring voor overtredingen drie (3) jaren te rekenen vanaf de dag na het begaan van die overtreding (artikel 71 Sr). Dat brengt mee dat het recht op vervolging ten aanzien van de hiervoor genoemde overtredingen zou zijn komen te vervallen vóór de datum van het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg, zijnde 22 maart 2018, tenzij de verjaring in de tussentijd is gestuit.
Op grond van het bepaalde in artikel 72 Sr stuit elke daad van vervolging de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. De vordering van de officier van justitie aan de rechter-commissaris tot het verrichten van een doorzoeking ter inbeslagneming geldt als daad van vervolging (Hoge Raad 4 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2968 en Hoge Raad 13 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8746). Een dergelijke vordering heeft de officier van justitie op 10 augustus 2015 gedaan. Daarmee is de verjaring op die datum – en daarmee voor alle hiervoor genoemde ten laste gelegde overtredingen tijdig – gestuit en is een nieuwe termijn van drie jaren gaan lopen. Deze is op zijn beurt gestuit door de betekening van de inleidende dagvaarding op 22 maart 2018.
Het openbaar ministerie is dus ook ontvankelijk in de vervolging van de ten laste gelegde overtredingen van vóór 22 maart 2015.
Vrijspraak
Feit 1.9 – medeplegen doden reebok in Duitsland
De advocaat-generaal heeft tot bewezenverklaring van dit feit gerekwireerd.
De verdachte ontkent dat hij een reebok heeft gedood in Duitsland. Hij is slechts meegegaan en heeft niet geschoten met een geweer. Dat hem een trofee is opgestuurd impliceert niet dat de verdachte de desbetreffende bok heeft geschoten. Daarvoor ontbreekt elk (steun)bewijs.
De verdachte was met enkele anderen bij de jacht in Duitsland op 18 april 2015 aanwezig. Uit de tapgesprekken kan worden opgemaakt dat de verdachte heeft geschoten en dat ongeveer een maand daarna een dode reebok werd gevonden. Nu uitsluitend uit de verklaringen in de tapgesprekken van de verdachte zelf kan worden afgeleid dat hij heeft geschoten en hij bovendien steeds vertelt dat hij mis heeft geschoten, is dit onvoldoende om het tenlastegelegde bewezen te verklaren. Het feit dat [medeverdachte 5] ongeveer een maand later aan de verdachte bericht dat “die” bok is gevonden maakt dit niet anders. Tussen het jagen en het vinden van de bok zit immers bijna een maand waardoor niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat dit inderdaad de reebok is waarop de verdachte zou hebben geschoten. Ook uit het ontvangen door de verdachte van een jachttrofee kan niet met zekerheid worden geconcludeerd dat de verdachte de ten laste gelegde reebok heeft gedood. Het hof zal de verdachte ter zake dan ook vrijspreken.
Feit 3.5 (gedeeltelijk) – verkopen van duiven
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte op 14 juli 2015 duiven heeft verkocht. In het proces-verbaal van zaaksdossier 3 staat immers alleen dat de verdachte die dag een duif heeft geschoten.
Feit 4 eerste en derde gedachtestreepje (gedeeltelijk) – het gebruik van een lokapparaat en schieten met een geweer met geluiddemper op een vos en een wild zwijnenbig
Niet is bewezen dat de verdachte een lokapparaat heeft gebruikt om ganzen te schieten en met een geweer met geluiddemper op een vos en wild zwijnenbig heeft geschoten. Het hof zal de verdachte ten aanzien van deze dieren voor deze feiten dan ook vrijspreken.
Feit 5.2 – het voorhanden hebben van een Kriegeskorte op 31 maart 2015
Uit het proces-verbaal van observatie van dinsdag 31 maart 2015 (dossierpag. 4201) volgt dat de verdachte op 31 maart 2015 meerdere jachtgeweren voorhanden heeft gehad. Niet kan worden vastgesteld welk type geweer de verdachte voorhanden had en of dit een wapen betreft als bedoeld in artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (WWM). Daar komt bij dat de verdediging heeft betoogd dat het hier om hetzelfde wapen gaat als ten laste gelegd onder 5.5. Het onder 5.2 ten laste gelegde kan dan ook niet bewezen worden verklaard en de verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 5.5 (gedeeltelijk) – het bezit van hagelpatronen
In het desbetreffende wapen zijn twee lege hulzen aangetroffen. Hulzen zijn geen patronen. Voor het voorhanden hebben van twee hagelpatronen op de ten laste gelegde datum ontbreekt het bewijs.
Artikel 1.2.4. van de Circulaire Wapens en Munitie 2019 bepaalt dat de bepalingen betreffende munitie op grond van artikel 3, tweede lid, WWM mede van toepassing zijn op onderdelen van munitie voor zover die geschikt zijn om daarvan munitie te maken. Er is geen aanwijzing dat de aangetroffen lege hulzen hervulbaar zijn en dat hier munitie van kan worden gemaakt.
De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het voorhanden hebben van twee hagelpatronen van categorie III.
Feit 6 - het dragen van wapens
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat dit feit bewezen kan worden verklaard omdat uit de foto’s van de observatie blijkt dat de wapens niet waren verpakt en los in de achterbak lagen en dus voor onmiddellijk gebruik geschikt waren.
De verdediging heeft betoogd dat de rechtbank de verdachte terecht van dit feit heeft vrijgesproken omdat de wapens op zo’n manier werden vervoerd dat ze niet voor onmiddellijk gebruik konden worden aangewend. De verdachte had de wapens immers in een grote plunjezak, die was afgesloten met een bajonetsluiting, in de van de cabine afgesloten laadruimte van de auto gelegd.
Het “dragen” van een wapen als bedoeld in artikel 27 WWM is in artikel 1, aanhef en onder 10° van die wet gedefinieerd als het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen anders dan voor vervoer in de onder artikel 1, aanhef en onder 9° bedoelde zin. Aldaar wordt onder vervoer van een wapen wordt begrepen het op de openbare weg of andere voor het publiek toegankelijke plaatsen bij zich hebben van een wapen dat zodanig is verpakt, dat het niet voor onmiddellijk gebruik kan worden aangewend.
De advocaat-generaal heeft verwezen naar de beelden van de desbetreffende wapens die het observatieteam heeft vastgelegd (zaaksdossier 8A en de daar genoemde ambtshandelingen). Het hof heeft de desbetreffende foto’s (dossierpagina’s 2236 tot en met 2242) bekeken. Op grond daarvan is niet vast te stellen dat de lezing van de verdachte onjuist is. In dat geval is niet voldaan aan de definitie van “dragen”. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 7.3 - overdracht geweer aan [medeverdachte 3]
De verdachte heeft het desbetreffende geweer in de schuur van [medeverdachte 3] gezet. Laatstgenoemde heeft verklaard dat hij niet wist dat de verdachte het geweer bij hem in de schuur had achtergelaten en dit wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte dat het geweer verstopt lag achter een hoge stapel bierkratten. Bij gebreke voorts van ander bewijsmateriaal is niet bewezen dat de verdachte het geweer heeft overgedragen aan [medeverdachte 3] . De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Feit 8, eerste alinea - overdracht geluiddemper aan [naam 4]
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg ontkend dat hij een geluiddemper heeft (verkocht en) overgedragen aan [naam 4] . [naam 4] heeft ontkend dat hij een geluiddemper van verdachte heeft gekocht. Weliswaar heeft de verdachte in zijn zeventiende verhoor bij de politie op dit punt een bekennende verklaring afgelegd, maar op deze verklaring is hij uitdrukkelijk teruggekomen. Dat de verdachte, mede gelet op de veelheid van de beschuldigingen en verhoren, achteraf correcties aanbrengt in een enkele verklaring, komt het hof, net als de rechtbank, niet onbegrijpelijk of chicaneus voor. Enig steunbewijs voor de overdracht van het geweer door de verdachte aan [naam 4] is niet aanwezig. Daartoe kan niet dienen dat [naam 4] in telefoongesprekken met de verdachte over een geluiddemper sprak en dat [naam 4] later zo’n demper bleek te bezitten. Gelet hierop is niet bewezen dat de verdachte een geluidsdemper aan [naam 4] heeft overgedragen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Feit 10.1 - het doodschieten van ouderdieren van ganzenkuikens
De rechtbank heeft de verdachte van het hier ten laste gelegde vrijgesproken. Dit zal het hof, in navolging van het rekwisitoir van de advocaat-generaal, ook doen. De verdachte heeft één ouderdier van ganzenkuikens doodgeschoten. Daarmee is niet komen vast te staan dat de ganzenkuikens zonder verzorgende ouder zijn achtergebleven en dat daardoor hun gezondheid of welzijn is benadeeld. De verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
Feit 10.2 en 10.4 – dierenmishandeling van een hond en een kat
Ten aanzien van de hond (10.2) en de kat (10.4) die door de verdachte zijn doodgeschoten kan niet worden vastgesteld dat daarmee pijn en/of letsel is veroorzaakt dan wel dat de gezondheid of het welzijn van de dieren is benadeeld. Immers kan uit de tapgesprekken worden afgeleid dat de dieren vrijwel direct dood waren. Voor deze feiten zal het hof de verdachte dan ook vrijspreken. Het hof tekent hierbij aan dat, behoudens in het geval van een noodsituatie, het doden van honden en katten aan dierenartsen is voorbehouden, gelet op het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet dieren en het bepaalde in artikel 1.9 van het Besluit houders van dieren, maar schending hiervan is niet ten laste gelegd.
Feit 10.6 - het aanschieten van ganzen
De verbalisant heeft waarnemingen gerelateerd over het geluid dat de ganzen maakten en het veranderen van hun vliegrichting en opgemerkt dat de ganzen “grote kans” lopen om “ziek geschoten” te worden. Dat dit daadwerkelijk is gebeurd, is niet gebleken. Dit leidt tot vrijspraak.
Verhouding Flora- en faunawet (Ffw) en de Wet Natuurbescherming (Wnb)
Opzet
De advocaat-generaal stelt dat – anders dan de rechtbank heeft overwogen – bij de vervanging van de Ffw door de Wnb geen sprake is geweest van een gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van het opzet, zodat de Ffw moet worden toegepast. Volgens haar hoeft op grond van de Wnb ten aanzien van artikel 3.10 en 3.38 Wnb (voorheen de artikelen 9 en 13 Ffw) geen sprake te zijn van “boos opzet” in plaats van “kleurloos opzet”. Wel heeft de wetswijziging tot gevolg dat niet opzettelijke handelingen (overtredingen) niet langer strafbaar zijn onder de Wnb, aldus de advocaat-generaal.
Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de Ffw van toepassing. De strafbaarstelling van de in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw neergelegde verboden was in 2015 als volgt geregeld. Een overtreding van artikel 9 Ffw (doden en vangen van inheemse beschermde diersoorten) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 2° van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Overtreding van artikel 13, eerste lid, Ffw (bezit van en handel in beschermde inheemse en uitheemse diersoorten) en artikel 12 Ffw (rapen van eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse diersoort) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk waren begaan, waren deze economische delicten op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Overtreding van het in artikel 16 Ffw neergelegde verbod (dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was) en overtreding van het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw (vangen/doden van dieren met niet toegelaten middelen) was strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 3° van de WED. Op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED waren die delicten overtredingen.
De Ffw is per 1 januari 2017 vervangen door – voor zover voor deze zaak van belang – de Wnb. Ten aanzien van wat strafbaar was gesteld in de artikelen 9, 12, 13, 16 en 72, vijfde lid, Ffw is het volgende van belang.
De Wnb kent drie beschermingsregimes, te weten:
  • vogels (artikel 3.1-3.4 Wnb),
  • diersoorten, genoemd in bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn (artikel 3.5-3.9 Wnb) en
  • nationale diersoorten opgenomen in bijlage 1, onderdeel A bij de Wnb (artikel 3.10-3.11 Wnb).
Het verbod van doden en vangen van artikel 9 Ffw is ondergebracht in artikel 3.1, eerste lid, Wnb (vogels), 3.5 eerste lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en 3.10, eerste lid, aanhef en onder a Wnb (nationale diersoorten van bijlage 1 van de Wnb). Het verbod op het rapen van eieren van artikel 12 Ffw en het onder zich hebben van eieren van artikel 13 Ffw zijn thans opgenomen in artikel 3.1, derde lid, Wnb. Het verbod van bezit en handel van artikel 13 Ffw (met uitzondering van het verbod op het onder zich hebben van eieren) is ondergebracht in artikel 3.2, eerste en zesde lid, Wnb (vogels), artikel 3.6, eerste en tweede lid, Wnb (diersoorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn) en artikel 3.38 Wnb juncto artikel 3.25 Besluit natuurbescherming (diersoorten opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit).
Het verbod op het dragen van een geweer tenzij degene daartoe gerechtigd was van artikel 16 Ffw is thans opgenomen in artikel 3.27 Wnb. Tot slot is het verbod van artikel 72, vijfde lid, Ffw, juncto artikel 7 Besluit beheer en schadebestrijding dieren, het verbod op het vangen of doden van dieren met andere dan de bedoelde middelen of in strijd met de toestemming of regels, opgenomen in artikel 3.26 Wnb juncto artikel 3.13, vierde lid, Besluit natuurbescherming.
In de artikelen 3.1 (met uitzondering van het derde lid: het verbod op rapen en onder zich hebben van eieren van vogels als bedoeld in het eerste lid van dat artikel), 3.5 en 3.10 van de Wnb, de bepalingen met betrekking tot het doden en vangen van alle voornoemde diersoorten, is “opzettelijk” opgenomen in de delictsomschrijvingen. Deze artikelen zijn thans strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1° WED. Voor zover zij opzettelijk zijn begaan, zijn deze economische delicten op grond van artikel 2, eerste lid, WED misdrijven. Nu opzet in de delictsomschrijvingen is opgenomen, is niet opzettelijk handelen in strijd met deze bepalingen niet langer strafbaar. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting, die inhoudt dat alleen opzettelijke handelingen zijn verboden. Anders gezegd is de overtredingsvariant in de nieuwe wet niet meer strafbaar. Ten aanzien hiervan is dan ook sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever, maar ten aanzien van de misdrijfvariant niet.
In de artikelen 3.1, derde lid, 3.2, eerste en zesde lid, 3.6, eerste en tweede lid, 3.26, 3.27 en 3.38 Wnb en de artikelen 3.13, vierde lid, en 3.25 van het Besluit natuurbescherming, is opzet – net als in de Ffw – niet opgenomen in de delictsomschrijvingen. Schending van deze artikelen is strafbaar gesteld in artikel 1a, aanhef en onder 1°, 2° en 3° WED. Voor de economische delicten onder 1° en 2° geldt op grond van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, WED dat zij misdrijven zijn voor zover zij opzettelijk zijn begaan. Voor de economische delicten onder 3° geldt dat zij overtredingen zijn op grond van het bepaalde in artikel 2, vierde lid, WED. Voor deze feiten blijft zowel de overtredingsvariant als de misdrijfvariant dus strafbaar en is geen sprake van gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van de strafbaarheid.
Vervolgens is de vraag aan de orde of het woord “opzettelijk” in de voornoemde bepalingen de betekenis heeft van “boos opzet”, zoals de rechtbank heeft overwogen, of van “kleurloos opzet”.
De onderhavige delicten zijn economische delicten. Dit brengt mee dat voor het bewijs van opzet “kleurloos opzet” voldoende is. Hieronder wordt verstaan opzet op de ten laste gelegde gedraging. Opzet op de wederrechtelijkheid behoeft slechts te bestaan indien in de tenlastelegging is opgenomen dat de verdachte “opzettelijk wederrechtelijk” heeft gehandeld. Dat is in deze zaak niet ten laste gelegd. Er is geen aanwijzing dat de wetgever heeft beoogd bij de invoering van de Wnb van dit systeem af te wijken. Integendeel, in de memorie van toelichting is opgemerkt dat aansluiting is gezocht bij de internationale wetgeving, dat niet opzettelijke handelingen niet langer strafbaar zijn, maar dat geen sprake is van een breuk met de systematiek van de overige milieudelicten in de WED.
Strafbaarheid “vervoeren” en “onder zich hebben”
De advocaat-generaal stelt voorts dat het enkele “vervoeren” en “onder zich hebben” van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar is. Het oordeel van de rechtbank op dit punt acht zij dan ook onjuist.
Zoals hiervoor overwogen kent de Wnb drie beschermingsregimes. Waar het gaat om vogels en de diersoorten opgenomen in de bijlage IV bij de Habitatrichtlijn is in de artikelen 3.2, zesde lid, en 3.6, tweede lid, Wnb ook het vervoeren en onder zich hebben strafbaar gesteld. Ten aanzien van de andere soorten bedoeld in artikel 3.38 Wnb staat in artikel 3.25 Besluit natuurbescherming dat het verboden is uit het wild afkomstige dieren van de soorten genoemd in bijlage 1 bij dit besluit onder zich te hebben of te verhandelen. In artikel 1.1 van de Wnb wordt een definitie gegeven van “verhandelen”. Hieronder wordt eveneens verstaan het vervoeren. Daarmee is het vervoeren en onder zich hebben van uit het wild afkomstige dieren nog altijd strafbaar. In zoverre is het inzicht van de wetgever dus niet gewijzigd, zodat op deze feiten de Ffw van toepassing is.
Conclusie
De conclusie luidt dat de wetgever met de invoering van de Wnb ten aanzien van het doden en vangen van de verschillende categorieën diersoorten blijk heeft gegeven van een gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid van het niet opzettelijk verrichten van deze handelingen. Overigens is, voor wat in deze zaak aan de orde is, het inzicht niet gewijzigd. Nu het hof, zoals straks zal blijken, de opzet van de verdachte bewezen zal verklaren, dienen de bepalingen van de Ffw te worden toegepast.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gedood en heeft gevangen, immers heeft hij:

1. op 6 maart 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), 60 ganzen en één kraai gedood en
2. op 14 maart 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), 12 ganzen gedood en
3. op 10 september 2014 te Kootwijk(erbroek) een wildzwijn gedood en
4. op 7 maart 2015 te Driebruggen 5 zwanen en 10 meerkoeten gedood en
5. op 21 maart 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), 16 ganzen gedood en
6. op 10 april 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), 10 ganzen gedood en
7. op 18 april 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), 9 ganzen gedood en
8. in de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Werkhoven, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), zwanen gedood en
10. op 10 juni 2015 te Kootwijk, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), een wild zwijn gedood en alleen een zwijnenbig en een vos gedood en
11. op of omstreeks 8 juni 2015 te Kootwijk een big van een wildzwijn gevangen,
terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;

2.hij als degene die niet voorzien was van een jachtakte, in het veld een geweer of een gedeelte van een geweer heeft gedragen terwijl hij niet uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd was, immers heeft hij:

1. op 6 maart 2015 te Driebruggen in het veld van [medeverdachte 1] , met een geweer op ganzen geschoten en
2. op 14 maart 2015 te Driebruggen in het veld van [medeverdachte 1] , met een geweer op ganzen geschoten en
3. op 7 maart 2015 te Driebruggen in het veld van [medeverdachte 1] , met een geweer op zwanen en meerkoeten geschoten en
4. op 21 maart 2015 te Driebruggen in het veld van [medeverdachte 1] , met een geweer op ganzen geschoten en
5. op 10 april 2015 te Driebruggen in het veld van [medeverdachte 1] , met een geweer op ganzen geschoten en
6. op 18 april 2015 te Driebruggen in het veld van [medeverdachte 1] , met een geweer op ganzen geschoten en
7. in de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2016 te Werkhoven, met een geweer op zwanen geschoten en
9. op 10 juni 2015 te Kootwijk, in het veld aan of in de nabijheid van de [adres 4] , met een geweer op een wild zwijn en een zwijnenbig en een vos geschoten en
10. omstreeks 19 juni 2015 te Kootwijk in het veld aan of in de nabijheid van de [adres 4] , met een geweer op een wild zwijn geschoten;

3.hij opzettelijk, dieren en/of eieren en/of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde diersoort te weten

1. op of omstreeks 6 maart 2015, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), te Driebruggen, ganzen en een kraai onder zich heeft gehad en
2. op 14 maart 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met (een) of meer ander(en), 12 ganzen onder zich heeft gehad en
3. in de periode van 10 september 2014 tot en met 17 september 2014 te Kootwij(kerbroek), een wildzwijn onder zich heeft gehad en
4. op 24 juni 2015 te Kootwijkerbroek konijnen heeft verkocht en onder zich gehad en duiven heeft verkocht en/of
5. op of omstreeks 14 juli 2015, te Kootwijkerbroek, konijnen heeft verkocht en
6. op 17 mei 2015 te Loosdrecht en/of te Voorthuizen, tezamen en in vereniging met een ander, eieren van ganzen en eieren van krakeenden en eieren van wilde eenden onder zich heeft gehad en
7. op 8 juni 2015 te Kootwijk, tezamen en in vereniging met een ander, een big van een wildzwijn heeft vervoerd en heeft afgeleverd en onder zich heeft gehad,
en
hij opzettelijk, dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde diersoort te weten:
8. op 7 maart 2015 te Driebruggen, 5 zwanen en 10 meerkoeten en
9. op 21 maart 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), 16 ganzen en
10. op 10 april 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en),10 ganzen en
11. op 18 april 2015 te Driebruggen, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), 9 ganzen en
12. in de periode van 24 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Werkhoven, tezamen en in vereniging met één of meer ander(en), één of meer zwa(a)n(en) en
13. op of omstreeks 4 juni 2015 te Wekerom nabij het café [café 1] , tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), een wildzwijn en
14. in de periode van 10 juni 2015 tot en met 15 juni 2015 te Kootwijk(erbroek), tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) een wild zwijn, en alleen, een zwijnenbig
onder zich heeft gehad;

4.4.hij dieren heeft gedood met een ander middel dan de in het eerste of tweede lid van artikel 72 Flora- en faunawet bedoelde middelen of in strijd met de toestemming, bedoeld in het vierde lid van genoemd artikel of de regels, die op grond van het derde lid van genoemd artikel worden gesteld, immers heeft hij

- op 7 maart 2015 te Driebruggen met een geweer dat was voorzien van een geluiddemper op zwanen en meerkoeten geschoten en
- op 10 juni 2015 te Kootwijk, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), met een geweer dat was voorzien van een geluiddemper op een wild zwijn geschoten;

5.1. hij op 20 juli 2015 te Kootwijkerbroek, munitie van categorie III, te weten een aantal (hagel)patronen (kaliber 12) voorhanden heeft gehad en

3. hij in de periode van 20 april 2015 tot en met 30 april 2015 te Kootwijkerbroek, een wapen van categorie III onder 1, te weten een (dubbelloops) hagelgeweer en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad en
4. hij op 29 juni 2015, te Kootwijkerbroek, één kaliber 12 hagelgeweer en één .22 kogelgeweer en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad en
5. hij op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek wapens van categorie III (onder 1), te weten één kogelgeweer (merk Kriegeskorte, typegrendel, kaliber .22) en een dubbelloops (hagel)geweer, merk Husqvarna, kaliber .16, serienummer [nummer 1] voorhanden heeft gehad en
6. hij op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, één stroomstootwapen, model zaklamp, voorhanden heeft gehad en
7. hij op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, munitie van categorie III, te weten 54 stuks munitie voorhanden heeft gehad;

7.7.1. hij op 20 juli 2015 te Kootwijkerbroek, munitie van categorie III, te weten een aantal (hagel)patronen (kaliber 12) heeft overgedragen aan [medeverdachte 2] en

2. hij op 12 maart 2015 te Kootwijkerbroek, munitie van categorie III, te weten 6 dozen (hagel)patronen (kaliber 12) heeft overgedragen aan [naam 1] en
4. hij op 31 maart 2015 te Kootwijkerbroek, een dubbelloops jachtgeweer van de categorie III en munitie van categorie III, heeft overgedragen aan [medeverdachte 4] en
5. hij op 19 mei 2015 te Harskamp, munitie van categorie III, te weten vijfentwintig (25) stuks (hagel)patronen heeft overgedragen aan [naam 2] en
6. in de maand juni 2015, te Kootwijkerbroek één .22 kogelgeweer, van Categorie III (onder 1) en munitie van categorie III bij één kaliber 12 hagelgeweer heeft overgedragen aan [naam 3] ;

8.8.hij op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, een wapen van categorie I, onder 3, te weten een geluiddemper voor een vuurwapen voorhanden heeft gehad en

hij op 17 augustus 2015 te Kootwijkerbroek, een wapen van categorie I, onder 7, te weten een Airsoft pistool, model P99, kaliber 6 mm BB voorhanden heeft gehad;

10.10.hij zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, bij een dier pijn en/of letsel heeft veroorzaakt immers heeft hij:

3. op 22 april 2015 te Lunteren, een kat in een poot geschoten en
5. op 25 april 2015 te Werkhoven, één roofvogel aangeschoten en achtergelaten;

12.12.hij in de periode van 28 maart 2015 tot en met 10 juli 2015 te Scherpenzeel, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf, asbest of een asbesthoudend product uit een pand aan de [adres 5] heeft verwijderd zonder dat hij, de verdachte, met betrekking tot dat bouwwerk over een asbestinventarisatierapport beschikte.

Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die die zijn vervat in de bewijsmiddelen, opgenomen in de bijlage bij dit arrest. Daarbij volstaat het hof ten aanzien van de feiten die de verdachte heeft bekend en waarbij geen vrijspraak is bepleit, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, Sv.
Bespreking verweren
Feit 1, 2 en 3 - De verklaringen van wijlen de getuige [medeverdachte 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat behoedzaam met de verklaringen van wijlen [medeverdachte 1] over de aantallen door de verdachte geschoten ganzen moet worden omgegaan, omdat de verdediging door diens overlijden niet meer de mogelijkheid heeft om hem te ondervragen.
Dat de verdachte op 6 (ZD1), 7 (ZD 7), 14 (ZD 2) en 21 maart 2015 (ZD 9) en op 10 (ZD 13) en 18 april 2015 (ZD 14) op het terrein van [medeverdachte 1] in Driebruggen zonder jachtakte ganzen en een kraai en meerkoeten heeft doodgeschoten en deze dieren onder zich heeft gehad, volgt niet alleen uit de verklaring van de getuige [medeverdachte 1] . Dit wordt door andere bewijsmiddelen ondersteund, waaronder niet in de laatste plaats de eigen in zoverre bekennende verklaring van de verdachte. Daarbij komt dat de verdachte wordt verweten – en dit wordt ook bewezen verklaard met uitzondering van
7 maart 2015 – dat de verdachte dit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft gedaan. Welk aantal dan precies door de verdachte zelf is geschoten, is niet van doorslaggevend belang.
Er zijn daarom geen beletselen om, zij het met de vereiste behoedzaamheid, de door wijlen [medeverdachte 1] afgelegde verklaringen voor het bewijs te bezigen, ook waar het de aantallen op de desbetreffende dag geschoten ganzen betreft.
Medeplegen doden en onder zich hebben van beschermde dieren - feit 1.1, 1.2, 1.5, 1.6, 1.7 en 1.8 en feit 3.1 tot en met 3.6 en 3.9 tot en met 3.11
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat hetgeen is ten laste gelegd onder 1 en 3 geheel bewezen kan worden verklaard.
De verdediging betwist dat sprake is van medeplegen ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1.1, 1.2, 1.5, 1.6, 1.7 en 1.8 en hetgeen ten laste is gelegd onder feit 3.1 tot en met 3.6 en feit 3.9 tot en met 3.11. Bij deze feiten waren ook jagers aanwezig die legaal op de dieren hebben geschoten en deze legaal hebben gedood. Er is immers geen sprake van het tezamen en in vereniging onrechtmatig doden van de door de rechtbank genoemde voltallige tableaus van wat er op die dagen is geschoten. Ten aanzien van het onder zich hebben van de dieren heeft de verdediging gesteld dat de feiten niet gezamenlijk zijn verricht.
Voor wat betreft het onder zich hebben van eieren wordt het hiervoor weergegeven verweer weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
Wat betreft de dieren geldt het volgende. Betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen bewezen worden verklaard, indien het feit gepleegd is in een voldoende nauwe en bewuste samenwerking en/of ter uitvoering van een gezamenlijk plan. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en in mindere mate op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De verdachte was bij het ten laste gelegde onder 1.1, 1.2, 1.5, 1.6, 1.7 en 1.8 en het ten laste gelegde onder 3.1, 3.2, 3.9 tot en met 3.11 samen met een of meer anderen op jacht, met het doel het doden en onder zich nemen en houden van wild. Van algemene bekendheid is dat bij de jacht sprake is van een georganiseerd verband, waarbij de verschillende jagers/geweren gezamenlijk jacht maken op het wild. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt door wie welk stuk wild is geschoten. Aan het einde van een jacht wordt, zo is ook in deze zaak op foto’s in het dossier te zien, het wild ordentelijk en overzichtelijk in een tableau uitgelegd, waarbij ook geen onderscheid wordt gemaakt tussen welk stuk wild door welke jager is geschoten. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt eveneens dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen wie wat heeft geschoten en steeds wordt gesproken over “we hebben geschoten”.
Gelet op het voorgaande is bewezen dat de verdachte de hiervoor genoemde feiten heeft gepleegd tezamen en in vereniging met de andere deelnemende jagers. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 3.3, 3.4 en 3.5 zal het medeplegen niet bewezen worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte daarbij met andere jagers op pad was. Het vorenstaande geldt ook voor het tenlastegelegde en bewezenverklaarde onder 3.12 (ter zake waarvan geen verweer is gevoerd).
Voor de goede orde wordt hier opgemerkt dat, ten gevolge van de wijze waarop het jagen zonder jachtakte strafbaar is gesteld, het medeplegen geldt met betrekking tot alle geschoten dieren, maar dat bij de strafbaarheid van de feiten aandacht zal worden besteed aan het onderscheid tussen legaal en illegaal geschoten dieren.
Feit 8.2 – het voorhanden hebben van een geluiddemper voor een vuurwapen
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van dit onderdeel van het onder 8 ten laste gelegde omdat het om een geluiddemper voor een luchtbuks ging en die in beginsel is vrijgesteld.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 17 augustus 2015 onder de verdachte een geluiddemper in beslag is genomen. Uit het Wapenrapport [1] volgt dat dit voorwerp een wapen is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 3, van de Wet Wapens en Munitie en gelet op artikel 2, eerste lid, onder f, van de Regeling Wapens en Munitie 2019. Dat niet ten laste gelegd is dat de geluiddemper op de .22 vuurbuks was geschoven en daarop met een schroefje was gemonteerd, doet hier niet aan af. Dat dit om een geluiddemper voor een luchtbuks gaat en daarom sprake zou zijn van een vrijstelling is niet nader onderbouwd en is, gelet op het voorgaande, ook niet aannemelijk.
Feit 10 – verhouding Wet Dieren en Flora- en faunawet
Van de zijde van de verdachte is aangevoerd dat er geen sprake is van opzettelijke dierenmishandeling nu de verdachte het doel had de dieren te doden en niet kan worden vastgesteld dat de dieren niet aanstonds of kort daarop zijn overleden. Het hof begrijpt het gevoerde verweer verder aldus dat wordt betoogd dat het illegaal gebruik van een vuurwapen waarbij een dier wordt gedood, niet automatisch (ook) tot de conclusie moet leiden dat er sprake is van dierenmishandeling. Die bepaling is daarvoor niet geschreven en de Ffw dan wel de Wnb hebben in een dergelijk geval als lex specialis voorrang boven de Wet Dieren.
In de memorie van toelichting bij de Wet Dieren is opgenomen dat de wet een integraal kader biedt voor de regelgeving die met name in het teken staat van het houden van dieren door de mens. De Ffw geeft het kader voor de regels ter bescherming van dieren behorende tot in het wild levende diersoorten. Het kenmerkende verschil tussen gehouden dieren en in het wild levende dieren is de beschikkingsmacht van de mens over het dier. Hoewel de Wet Dieren primair is gericht op gehouden dieren, bevat deze ook bepalingen ter bescherming van het dier die los staan van het houderschap, zoals het verbod op dierenmishandeling. De mens hoort een dier niet te mishandelen, of het nu gaat om een gehouden dier of een wild dier. Artikel 2.1, zevende lid, van de Wet Dieren bepaalt daarom dat het verbod op dierenmishandeling ook ten aanzien van andere dan gehouden dieren geldt. Er is dus geen lex specialis verhouding tussen de Wet Dieren en de Ffw.
De vraag is wel of het onder 10.3 en 10.5 ten laste gelegde zich laat kwalificeren als dierenmishandeling.
Het hof wil de verdachte nageven dat het doden van een dier – al kan gezegd worden dat dit de gezondheid schaadt – niet zonder meer dierenmishandeling oplevert. In de hier aan de orde zijnde gevallen is echter meer aan de hand geweest. De verklaring van de verdachte op de zitting, dat hij de roofvogel dodelijk heeft geraakt en dat hij de vogel vervolgens heeft weggestopt, vindt het hof niet aannemelijk. In een tapgesprek tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 6] zegt de verdachte immers dat hij de vogel nog een keer had kunnen schieten, maar dit niet deed, omdat hij deze dan had moeten opruimen. Het hof acht net als de rechtbank dan ook bewezen dat de verdachte een roofvogel heeft aangeschoten en gewond heeft achtergelaten, waardoor de verdachte onnodig pijn en letsel heeft veroorzaakt. Dit geldt ook wanneer er van uitgegaan moet worden dat de roofvogel, vervolgens of uiteindelijk, aan zijn verwondingen is overleden. Ten aanzien van de kat stelt de verdachte eveneens dat hij de kat dodelijk heeft geraakt. Uit de tapgesprekken blijkt echter dat de verdachte tegen de medeverdachte [medeverdachte 5] heeft gezegd dat hij een kat heeft geschoten en dat de kat op drie poten naar huis moest en dat de kat over het land is weggelopen. Bovendien zegt de verdachte ook dat hij nog een keer geschoten heeft, maar dat hij heeft gemist. Hieruit volgt dat de kat niet zodanig was geraakt dat hij enige ogenblikken later is overleden. De verdachte heeft ook niet gecontroleerd – zo verklaarde hij op zitting – of dit het geval was. Dit brengt mee dat de verdachte ook de kat pijn en/of letsel heeft toegebracht. Het onder 10.3 en 10.5 ten laste gelegde is dan ook bewezen.
Feit 11 – gebruik TOMCAT en/of PERMAS-D
De rechtbank heeft de verdachte van dit feit vrijgesproken omdat de verdachte ontkend heeft Tomcat en Permas-D te hebben gebruikt. Het enkele voorhanden hebben van deze middelen is onvoldoende om te kunnen spreken van “gebruiken”, aldus de rechtbank.
Het openbaar ministerie is in hoger beroep gekomen tegen deze vrijspraak
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit.
In de tenlastelegging is het aan de verdachte verweten handelen in strijd met het bepaalde in artikel 17, vijfde lid van de EU-verordening 528/2012 omschreven als het gebruik van die middelen in strijd met de toelatingsvoorwaarden. Volgens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder k van de voornoemde verordening worden onder gebruik verstaan alle handelingen die met de biocide worden verricht, waaronder de opslag ervan. Artikel 1, tweede lid, van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen bepaalt dat onder “gebruiken” mede wordt verstaan, voor zover hier van belang, de aanwezigheid (het hof begrijpt: het aanwezig hebben) van een werkzame stof, al dan niet in een gewasbeschermingsmiddel of biocide, op of in gebouwen, dan wel plaatsen. Het staat niet ter discussie dat de verdachte de beide pesticiden voorhanden heeft gehad en dat niet aan de toelatingsvoorwaarden is voldaan. Los van de vraag, of de verdachte één middel of beide middelen daadwerkelijk voor bestrijdingsdoeleinden heeft aangewend, is het ten laste gelegde gebruik in de vorm van voorhanden hebben dus bewezen.
Feit 12 – het verwijderen van asbest zonder asbestinventarisatierapport
De verdediging heeft aangevoerd dat geen asbestinventarisatierapport nodig was omdat het oppervlak kleiner was dan 35 m² en het asbest hechtgebonden was en geschroefd.
De uitzonderingsbepaling waarop de verdediging zich beroept, houdt inderdaad in dat naast het maximale aantal van 35 m² tevens sprake dient te zijn van geschroefde, asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, of van asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking. Dat in deze zaak aan al deze vereisten is voldaan, is echter niet aannemelijk geworden. Uit een telefoongesprek van 3 april 2015 [2] blijkt immers dat de verdachte tegen de medeverdachte [medeverdachte 6] zegt dat ze de platen in stukken eruit moesten halen omdat de spijkers er niet uit te krijgen waren. Daar komt nog bij dat de medeverdachte in een telefoongesprek [3] tegen de verdachte zegt dat 60 à 70 m² aan asbest verwijderd moet worden. Later blijkt dat er nog meer asbest ligt en de medeverdachte vraagt dan aan de verdachte om nogmaals langs te komen om ‘een meter/anderhalve meter bij drie’ weg te halen [4] . Aan de eisen van de uitzonderingsbepaling is dus niet voldaan en het tenlastegelegde is bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Medeplegen doden en onder zich hebben van beschermde dieren - feit 1.1, 1.2, 1.5, 1.6, 1.7 en 1.8 en feit 3.1 tot en met 3.5 en 3.9 tot en met 3.12
De raadsman heeft gelijk dat een gedeelte van het wild legaal geschoten zal zijn, te weten door de andere jagers, die, anders dan de verdachte, wél over een jachtakte beschikten en waarbij voldaan is aan de toepasselijke voorwaarden, gesteld bij of krachtens de Ffw. Het doden van de desbetreffende dieren is terecht bewezen verklaard, maar is niet strafbaar, evenmin als het bezit van deze legaal geschoten dieren. De verdachte zal ter zake worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat de feiten in zoverre niet strafbaar zijn. Ten aanzien van het deel dat door de verdachte zelf geschoten is, is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluit, zodat het strafbaar is.
Feit 4 – het vangen/doden van dieren met niet toegestane middelen
De verdediging heeft gesteld dat geen sprake is van strafbaar handelen omdat de verdachte een beroep kan doen op de gunstigere strafbepalingen van de Wnb. Overal waar sprake is van doden of vangen van beschermde vogels en overige dieren, is alleen de opzettelijke variant als misdrijf strafbaar gesteld onder de Wnb, ongeacht het gehanteerde middel.
Zoals hiervoor is overwogen onder het kopje “
Verandering Flora- en faunawet en de Wet Natuurbescherming” is ten aanzien van het bepaalde in artikel 72, vijfde lid, Ffw, juncto artikel 7 Besluit beheer en schadebestrijding dieren, waar de onderhavige feiten op zien, geen sprake van een gewijzigd inzicht van de wetgever. Het betoog van de verdediging dat door het gewijzigd inzicht van de wetgever ten aanzien van artikel 9 Ffw de feiten onder 4 ten laste gelegd niet strafbaar zijn, treft daarom geen doel.
Feit 5.3, 5.4, 5.5, 7.4, en 7.6 – vrijgestelde wapens
De verdachte heeft een dubbelloops hagelgeweer en munitie (tenlastelegging 5.3), een kaliber .12 hagelgeweer en één kogelgeweer (5.4), een kogelgeweer (merk Kriegeskorte) en een dubbelloops hagelgeweer, merk Husqvarna, kaliber .16 (5.5) voorhanden gehad. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vanwege de vrijstelling voor wapens de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 5.3 t/m 5.5. Daarnaast heeft de verdediging gesteld dat zij zich kan vinden in de beslissing van de rechtbank ten aanzien van feit 7, nu de rechtbank de verdachte heeft ontslagen van alle rechtsvervolging ter zake van feit 7.4 en 7.6, aangezien niet kan worden uitgesloten dat het hier vrijgestelde wapens betrof.
Op 17 augustus 2015 zijn onder de verdachte wapens en munitie aangetroffen, die zijn beschreven in een wapenrapport (hierna: het rapport). [5] Uit dit rapport blijkt dat de aangetroffen Husqvarna een vrijgesteld wapen betreft (p. 2119) op grond van artikel 18 Regeling wapens en munitie 2019. Dit geldt niet voor het kogelgeweer (merk Kriegeskorte), zo blijkt eveneens uit het rapport. Ten aanzien van de wapens en munitie die de verdachte voorhanden had in april en juni 2015 (5.3 en 5.4) en de wapens die aan [medeverdachte 4] (7.4) en [naam 3] (7.6) zijn overgedragen, heeft de verdachte onvoldoende gemotiveerd gesteld dat deze wapens en munitie zijn vrijgesteld. Ook uit het rapport is niet af te leiden dat de wapens vallen onder een vrijstelling. De munitie die de verdachte voorhanden had in april 2015 (5.3) valt bovendien niet onder de vrijstelling van artikel 18 Regeling wapens en munitie 2019, aangezien munitie niet is opgenomen in deze bepaling.
Het hof zal de verdachte daarom alleen van alle rechtsvervolging ontslaan ter zake van feit 5.5 voor zover het het Husqvarna dubbelloops hagelgeweer betreft.
Feit 12 – het verwijderen van asbest zonder asbestinventarisatierapport
De verdediging heeft gesteld dat, voor zover het onder 12 ten laste gelegde al bewezen kan worden verklaard, dit niet strafbaar is nu op grond van artikel 3 onder 2 van het Asbestverwijderingsbesluit alleen de medeverdachte over een asbestinventarisatierapport behoefde te beschikken. Die liet immers het asbest verwijderen. Deze verplichting rust op grond van artikel 3 van het besluit op degene die de handeling doet verrichten en die persoon is verplicht het rapport ter beschikking te stellen aan degene die de handeling verricht (artikel 5 van het besluit).
Op grond van artikel 3 van het besluit dient degene die anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf asbest verwijdert of doet verwijderen te beschikken over een asbestinventarisatierapport. Artikel 5 bepaalt daarnaast dat degene die een handeling doet verrichten in de zin van artikel 3, voordat de handeling wordt verricht een afschrift van het asbestinventarisatierapport dient te verstrekken aan degene die de handeling verricht. In de nota van toelichting van dit besluit staat hierover het volgende. “Een afschrift van het inventarisatierapport dient door de eigenaar van het bouwwerk, object of ander product ten aanzien waarvan de handelingen plaatsvinden, overhandigd te worden aan degene die de daadwerkelijke asbestverwijdering uitvoert (artikel 5). Dit bedrijf is het niet toegestaan om een bouwwerk of object af te breken of uit elkaar te nemen of asbest te verwijderen, indien het niet beschikt over het asbestinventarisatierapport (artikel 12, onderdeel G (artikel 4.54d, vijfde lid))”. Kortom, ook indien het asbest wordt verwijderd in opdracht van een ander, dient degene die de verwijdering uitvoert te beschikken over een asbestinventarisatierapport. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.
Voor het overige is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, 5 (met uitzondering van het onder 5.5 bewezenverklaarde ten aanzien van de Husqvarna), 7, 8, 10, 11 en 12 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, terwijl hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
en
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, terwijl hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 16, eerste lid, Flora- en faunawet, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
en
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 72, vijfde lid, van de Flora- en faunawet, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezenverklaarde (met uitzondering van het onder 5.5 bewezenverklaarde voorhanden hebben van een Husqvarna) levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het onder 7 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Het onder 10 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd.
Het onder 11 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 43, eerste lid, van de Wet gewasbescherming, meermalen gepleegd.
Het onder 12 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan.
Strafbaarheid van de verdachte
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen- en strafbaar verklaarde onder 1, 3, 5, 7, 8, 10 en 12 veroordeeld tot:
  • een gevangenisstraf voor de duur van veertien weken waarvan twaalf weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest;
  • een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair vier maanden hechtenis; en
  • een geldboete ter hoogte van € 6.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 65 dagen.
Voor het onder 2 en 4 bewezenverklaarde feit, voor elk van de overtredingen, heeft de rechtbank geen straf of maatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 3, 5 (met uitzondering van artikel 5.3 en 5.5), 6, 7 (met uitzondering van 7.4 en 7.6 deels), 8 (deels), 10 (met uitzondering van 10.1 en 10.6), 11 en 12 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, voor het onder 2 tenlastegelegde tot een geldboete ter hoogte van € 700,00 per overtreding en het onder 4 tenlastegelegde tot een geldboete ter hoogte van € 100,00 per overtreding.
De raadsman heeft bepleit in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf eventueel een hogere geldboete op te leggen of een voorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Daartoe is het volgende aangevoerd. Het betreft hier de meest uitgebreide variant van een tenlastelegging. Meegenomen moet worden dat de wapenfeiten te relateren zijn aan de jacht en dat de verdachte geen criminele achtergrond heeft. Hij heeft ook de afgelopen vijfenhalf jaar geen strafbare feiten meer gepleegd en heeft zich goed gedragen ten opzichte van het gedrag waarvan sprake was ten tijde van de gepleegde feiten. De verdachte jaagt niet meer, houdt zich aan de wet en heeft een baan. Het voegt dan ook niets toe de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waardoor hij terug zou moeten naar de gevangenis. Daar komt bij dat de periode dat de verdachte in voorarrest verbleef een zeer grote impact op hem heeft gehad.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, al dan niet met anderen, in vier maanden tijd, namelijk van maart tot en met juni 2015, met regelmaat gestroopt, waarbij een grote hoeveelheid dieren werd gedood, aangeschoten of gevangen. Hij heeft ook gestroopte konijnen en duiven verhandeld, en eieren van ganzen, krakeenden en wilde eenden geraapt. De verdachte heeft door zo te handelen weinig respect voor de natuur getoond, en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij een zekere stand van beschermde inheemse diersoorten. Sterker nog, hij vond bepaalde dieren zelf overlast geven of ongewenst en schoot ze daarom als hij ze tegenkwam, hoewel hij al langere tijd geen jachtakte meer had, eigenhandig af. Om te kunnen stropen zorgde de verdachte er ook steeds voor dat hij jachtwapens en munitie voorhanden had. Een aantal keer heeft hij ook een geluiddemper voorhanden gehad en met een wapen met een geluiddemper geschoten. De verdachte heeft zich niet alleen beperkt tot het voorhanden hebben van wapens om te stropen, maar hij heeft ook jachtwapens en munitie overgedragen aan anderen. Tot slot lagen er nog een stroomstootwapen en een airsoft-pistool in zijn woning. Het zonder vergunning voorhanden hebben van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en kan een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Die gevaarzetting geldt buiten het stedelijk gebied net zo goed als daarbinnen.
Naast deze jachtgerelateerde feiten heeft de verdachte verboden pesticiden voorhanden gehad en heeft hij zich schuldig gemaakt aan het verwijderen van asbest uit de woning van een medeverdachte zonder dat hij over een asbestinventarisatierapport beschikte. Het is een feit van algemene bekendheid dat asbest een gevaarlijke afvalstof is die onder bepaalde omstandigheden zeer schadelijk is voor het milieu en voor de menselijke gezondheid zelfs levensbedreigend kan zijn. Juist om die reden dient uiterste zorgvuldigheid te worden betracht bij het slopen van een bouwwerk waarin asbest is verwerkt. Het hof is van oordeel dat de verdachte op deze wijze onzorgvuldig te werk is gegaan en lak heeft gehad aan het milieu.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 11 november 2020 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor een stroperij-feit, hetgeen in zijn nadeel weegt.
In beginsel rechtvaardigen de veelheid aan bewezen- en strafbaar verklaarde feiten en de ernst daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van substantiële duur.
Daar staat wel wat tegenover. Een niet precies te kwantificeren, maar substantieel gedeelte van het bewezenverklaarde doden van dieren is niet strafbaar verklaard. Verder is niet gebleken dat de verdachte sinds deze feiten nog voor enig ander strafbaar feit met justitie in aanraking is geweest. Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de overtuiging gekregen dat de verdachte het foute van zijn gedrag in volle omvang inziet, dit betreurt en zich voortaan ver daarvan zal houden. Hij heeft een baan in een geheel andere branche waarin hij goed functioneert.
Daarnaast is nog het volgende van belang.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 24 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en aftrek van voorarrest, alsmede een geldboete van zeven keer € 100,00, subsidiair twee dagen hechtenis.
De rechtbank heeft voor het bewezen- en strafbaar verklaarde straf opgelegd als hierboven weergegeven.
In de appelschriftuur heeft de officier van justitie over de strafmaat het volgende aangevoerd:
Het Openbaar Ministerie acht het voorwaardelijk opgelegde strafdeel te laag en niet passend bij de door de rechtbank bewezenverklaarde strafbare feiten. Het Openbaar ministerie gelooft verdachte wel dat hij op dit moment inziet dat wat hij heeft gedaan niet kon, maar gezien het totale gebrek aan inzicht bij verdachte ten tijde van het onderzoek, ziet het Openbaar Ministerie toch redenen om een lange voorwaardelijke straf op te leggen als waarschuwing voor de toekomst.
(…)
Op basis van deze conclusies en rekening houdend met de vrijspraken en het tijdsverloop vordert het Openbaar Ministerie:
- een gevangenisstraf gelijk aan de tijd dat de verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht
- een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van 3 jaar
- een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uur bij niet voldoen te vervangen door 120 dagen hechtenis
- een geldboete van € 6.000, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 65 dagen
- geen straf of maatregel voor de overtreding van de feiten 2 en 4.
In hoger beroep is het openbaar ministerie in beginsel vrij om de straf te eisen die de advocaat-generaal, gelet op alle omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte, juist acht. Dat staat voorop.
Anderzijds heeft het openbaar ministerie in deze zaak de inzet van het appel, wat de strafmaat betreft, heel nadrukkelijk toegespitst op een langere voorwaardelijke gevangenisstraf dan de rechtbank heeft opgelegd en is het klaarblijkelijk afgestapt van de oorspronkelijke eis, die zag op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijk langere duur dan het voorarrest. In een dergelijk geval mag van het openbaar ministerie in hoger beroep worden verwacht dat het in het bijzonder motiveert waarom in weerwil van de appelschriftuur een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt geëist, die meebrengt dat de verdachte voor langere tijd terug de cel in moet. Een dergelijke bijzondere motivering is in hoger beroep niet gegeven.
Gelet daarop, en mede in aanmerking genomen het ruime tijdsverloop sinds het begaan van de feiten, de ter terechtzitting in hoger beroep gebleken persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis hem zwaar gevallen is en een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten, zal het hof afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het reeds door de verdachte ondergane voorarrest. Wel zal het hof, naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf van de maximale duur opleggen.
In beginsel is voor de onder 1, 3, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 bewezen- en strafbaar verklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 26 weken, waarvan 24 weken voorwaardelijk, en een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden en daarnaast een geldboete ter hoogte van € 100,00, subsidiair 2 dagen hechtenis voor het bewezenverklaarde onder 2 en 4 per overtreding. Voor het daarnaast nog opleggen van een hoge geldboete voor de strafbaar verklaarde misdrijven bestaat geen goede reden.
Het hof moet ook rekening houden met de omstandigheid dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Op 17 augustus 2015, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld, is voornoemde termijn gaan lopen. Dit betekent dat, uitgaande van een termijn van twee jaren per instantie, de redelijke termijn met ruim anderhalf jaar is overschreden. Gelet op deze overschrijding zal het hof de op te leggen gevangenisstraf matigen met twaalf weken.
Beslag
Onder de verdachte zijn voorwerpen in beslag genomen die staan vermeld op de beslaglijst.
Onttrekking aan het verkeer
Nu met betrekking tot de voorwerpen met de nummers 3, 4, 5, 6, 8, 12 en 13 de bewezen geachte feiten zijn begaan en/of zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De in beslag genomen goederen met de nummers 1, 2, 7, 9, 10 en 11 kunnen worden teruggegeven aan de verdachte. Een relatie met de door de verdachte gepleegde strafbare feiten kan niet worden vastgesteld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36b, 36c, 47, 57, 62 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 9, 13, 16 en 72 van de Flora- en faunawet (oud), artikel 7, vijfde en zesde lid, van het Besluit beheer en schadebestrijding dieren (oud) en artikel 2.1, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren, artikel 43 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biocide, artikel 15 Verordening (EU) nr. 528/2012, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, artikel 3 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 en de artikelen 1a, 2 en 2 van de Wet op de economische delicten.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 9 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding ten dele nietig, namelijk voor zover in feit 5 is tenlastegelegd “en van het in strijd met de wet vervaardigen, transformeren, uitwisselen, verhuren of anderszins ter beschikking stellen, herstellen, beproeven of verhandelen van wapens of munitie een beroep of gewoonte heeft gemaakt”.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ter zake van het onder 2.8 ten laste gelegde.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1.1, 1.2, 1.5, 1.6, 1.7, 1.8, 3.1, 3.2, 3.9, 3.10, 3.11 en 3.12 bewezenverklaarde niet strafbaar voor zover de in de bewezenverklaring genoemde dieren legaal zijn geschoten als in dit arrest overwogen en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 5.5 bewezenverklaarde voorhanden hebben van het Husqvarna dubbelloops hagelgeweer niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 overigens bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1, 3, 5, 7, 8, 10, 11 en 12 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde, voor elk van de (negen) overtredingen:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal telkens te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde, voor elk van de (twee) overtredingen:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal telkens te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Voorwerp 3, zijnde vier stuks ingevroren wild, vallende onder goednummer A.05.03.001;
- Voorwerp 4, zijnde een pistool, vallende onder goednummer A.06.02.001;
- Voorwerp 5, zijnde wespenpoeder, vallende onder goednummer A.06.04.001;
- Voorwerp 6, zijnde rattengif, vallende onder goednummer A.07.02.001;
- Voorwerp 8, zijnde documenten en bijlage jachtakte, vallende onder goednummer A.09.01.001;
- Voorwerp 12, zijnde één gifspuit met daarin een wit poeder, vallende onder goednummer Av.01.012;
- Voorwerp 13, zijnde één gifspuit met daarin een wit poeder, vallende onder goednummer Av.02.001.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Voorwerp 1, zijnde vijf mappen administratie vallende onder goednummer A.0.02.001;
- Voorwerp 2, zijnde een persdrukgeweer, vallende onder goednummer A.05.01.001;
- Voorwerp 7, zijnde een trofee reebok, vallende onder goednummer A.09.01.001;
- Voorwerp 9, zijnde 138 enveloppen met tekst ` [uitnodiging] , vallende onder goednummer Av.01.004;
- Voorwerp 10, zijnde een trofee schildje, vallende onder goednummer Av.01.005;
- Voorwerp 11, zijnde een trofee schildje, vallende onder goednummer Av.01.006.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van
mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
2 februari 2021.
Mr. Van Die is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Bijlage
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-001953-18
Verdachte: [verdachte]
De bewijsmiddelen
Ten aanzien van het onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde:
1.
Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik aan de lopende band op dieren heb geschoten zonder dat ik in het bezit was van een jachtakte. Ik heb geen reebok geschoten in Duitsland; dat was grootspraak. Voor de rest klopt wat er onder feit 1 aan mij wordt verweten wel.
Het klopt dat ik op 6 maart, 7 maart, 14 maart, 21 maart, 10 april en 18 april 2015 ganzen heb doodgeschoten op het terrein van [medeverdachte 1] te Driebruggen. Op 6 maart 2015 heb ik naast de ganzen ook een kraai doodgeschoten. Op 7 maart 2015 heb ik ook nog meerkoeten doodgeschoten.
Het klopt dat ik een wild zwijn heb doodgeschoten op 10 september 2014 te Kootwijkerbroek.
Het klopt dat ik zwanen heb doodgeschoten op 25 en 30 april 2015 op het terrein van [medeverdachte 6] te Werkhoven.
Op 10 juni 2015 heb ik inderdaad een wild zwijn geschoten op de [adres 4] te Kootwijk. We waren met vier personen, [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . We waren met twee auto’s. Het wilde zwijn is naar het [café 2] gebracht. Dit wilde zwijn werd verwerkt om op te eten. Het klopt dat ik op 10 juni 2015 te Kootwijk, met een geweer dat was voorzien van een geluiddemper, heb geschoten. Er is ook een keer een zwijnenbig gevangen.
Het klopt dat ik de genoemde dieren op de tenlastelegging onder feit 3 onder mij heb gehad. Ik heb de in Driebruggen geschoten ganzen en zwanen bij de poelier afgeleverd. De konijnen en duiven die ik op 24 juni 2015 heb geschoten, gingen naar [beroep] [naam 5] .
Op 17 mei 2015 heb ik bij de Loosdrechtse plassen eieren van ganzen, krakeenden en wilde eenden geraapt en deze werden afgeleverd aan anderen voor in de broedmachine.

2.Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer PL0900-2015247199-13 van

17 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pagina 564.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
De vragen van de verbalisant worden aangeduid met de letter V.
De antwoorden van de verdachte worden aangeduid met de letter A.
V: In hoeverre weten mensen in jouw omgeving dat je geen jachtakte meer hebt?
a: Iedereen.
3.
Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] met nummer 09RMT14013/ 16.VE.01 van 2 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 1338 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van
[medeverdachte 1] :
De vragen van de verbalisanten worden aangeduid met de letter V.
De antwoorden van [medeverdachte 1] worden aangeduid met de letter A.
V: Hoe kent u [verdachte] ?
A: Ik had een mollenvanger nodig. Mijn neef [naam 6] heeft een dochter, [naam 7] , en zij had verkering met [verdachte] . Ik wist dat [verdachte] in de ongediertebestrijding zat en ik heb toen gevraagd of hij ook mollen kon vangen. Zodoende heb ik [verdachte] hier over de vloer gehad. Van het een kwam het ander en zo ging [verdachte] op een gegeven moment mee met het ganzen schieten. Ik ken [verdachte] nu zo’n 2 a 3 jaar.
V: Wist u dat hij geen jachtakte heeft?
A: Ja ik zal er niet omheen draaien, dat wist ik. [verdachte] heeft mij verteld dat hij zijn wapen kwijt was
geraakt door de drank en ik vond dat sneu voor hem, het was een aardige jongen. Ik liet hem dan
met mijn geweer schieten als we op de ganzen gingen. Dat is nu zo’n 2 jaar dus.
V: Hoe ging dat dan, als hij mee was?
A: Ik gaf hem gewoon mijn geweer, hij wist wat hij deed, kon goed schieten en voor mij was het ook een uitkomst. Ik heb de laatste jaren twee nieuwe heupen gekregen en was erg slecht ter been. Nu loop ik weer wat beter gelukkig. Ik heb ook last van mijn hart dus ik was niet zo vlot meer om achter de ganzen aan te lopen, Als er dan eentje niet goed was geraakt dan kon [verdachte] er beter achteraan rennen om een vangschot te geven.
En hij vond het ook leuk om te doen dus ik gunde hem dat. Ik weet dat het strafbaar is om mijn
geweer aan iemand af te geven zonder jachtakte maar ik had last van mijn gezondheid en [verdachte] was
sneller, zo ging dat.
V: Met welke wapens schoot [verdachte] tijdens het ganzen schieten?
A: Alleen met mijn geweer.
V: Heeft [verdachte] wel eens zelf een wapen meegenomen of is er hier wel eens een geweer van [verdachte] op
het erf geweest?
A: Nee er is nooit een wapen van [verdachte] hier geweest, ik gaf hem mijn geweer om mee te schieten.
A: Hoe ging dat in z’n werk als jullie op de ganzen gingen, wie organiseerde dat?
V: Ik gaf [verdachte] opdracht om het te regelen, hij mocht van mij mensen meenemen, alles ging wel in
overleg met mij.
V: Heeft [verdachte] ook op andere beesten geschoten dan ganzen?
A: Ja ook op kraaien.
V: Dus u heeft in de agenda bijgehouden op welke dagen u ganzen heeft geschoten, wat kunt u
zeggen over 6 maart 2015?
A: Ik heb hier opgeschreven dat we toen 65 ganzen en 1 kraai hebben geschoten. Hiervan zijn 61
ganzen naar [medeverdachte 9] gebracht.
V: En over 14 maart 2015?
A: Toen hebben we 12 ganzen geschoten, die zijn allemaal door [verdachte] meegenomen en als het goed
is naar [medeverdachte 9] gebracht. [verdachte] en zijn maatje [medeverdachte 2] waren bij de jacht aanwezig. Ik weet dat [medeverdachte 2] ook geen jachtakte heeft.
V: En 21 maart 2015?
A: Daar waren [verdachte] bij en [naam 9] en een maat waarvan ik de naam niet weet.
We hebben toen 17 ganzen in totaal geschoten, 3 kolganzen, 9 grauwe ganzen, 1 nijlgans en 4
Canadezen.
V: En 10 april 2015?
A: Daar heb ik staan, [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] en [verdachte] .
We hebben toen 5 brandganzen geschoten, 2 duiven, 3 Canadezen en 17 grauwe ganzen.
[naam 12] heeft de ganzen meegenomen.
Ten aanzien van feit 1.1, 2.1 en 3.1 (ZD 1 – 6 maart 2015)
4.
Een proces-verbaal van zaaksdossier 1 van 6 november 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 1475 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Uit onderstaand zaakdossier is gebleken dat [verdachte] op 6 maart 2015 een wapen heeft
gedragen en daarmee ganzen heeft afgeschoten. Dit bleek uit de hieronder staande Tapgesprekken en observaties. Tijdens deze observaties werd gezien dat [verdachte] zelf een wapen ter hand had en hiermee ganzen schoot. Dit wapen was kennelijk opzettelijk achtergelaten voor [verdachte] in een jachthut door, zoals later bleek, [medeverdachte 1] . Later werd gezien dat [verdachte] dit wapen weer teruggaf aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] wist dat [verdachte] niet in bezit was van een jachtakte. [verdachte] organiseerde zelf deze ganzenafschot die plaats vond op terrein van jachthouder deze genoemde, [medeverdachte 1] , in de weilanden te Driebruggen. Hij regelde personen die met hem mee konden gaan schieten.
[verdachte] , niet in het bezit van een jachtakte, schoot hierbij zelf de ganzen uit de lucht en ook een zwarte kraai. [verdachte] maakte tijdens deze afschot ook gebruik van een niet toegelaten middel, een elektrisch lokapparaat.
Op 6 maart 2015 waren de volgende personen aanwezig:
[naam 10] , [adres 6] ,
[naam 13] , [adres 7] ,
[naam 11] , [adres 8] ,
[medeverdachte 1] , [adres 2] .
[naam 14] , [adres 9] .
Op 6 maart 2015 te 14.55 werd er door gebruiker [telefoonnummer 1] , [verdachte] , een WhatsApp mail verstuurd met een foto van een Tableau geschoten ganzen en zwarte kraai.
5.
Een schriftelijk stuk, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen de verdachte en [medeverdachte 1] op 4 maart 2015 om 14:48:29 uur, doorgenummerde pagina’s 1482 e.v.
Dit stuk houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Beller: [telefoonnummer 2]
Naam:
Tnv: [medeverdachte 1]
[adres 2]
Gebelde: [telefoonnummer 1]
Naam:
Tnv: [verdachte]
[adres 1]
Datum: 04-03-2015 14:48:29
Duur: 00:03:09
Sessienr: 7294
Aard: SPRAAK
K:Weet je al wat?
M:Vrijdag kan dat?
K:He?
M:Vrijdag?
K:Ja.
M:Ja. Das goed. Vrijdag.
K:Hoe laat ben je dan hier?
M:Zeg het maar. Kwart over zes ofzo?
K:Ja. Da hoef nie eens zo vroeg volgens mij. Volgens mij heb je 's middags nog net zo veel kans als 's ochtends.
M:Okee.
K:Met hoeveel kom je?
M:Ja zeg het maar. Ja mooi. [naam 12] en [naam 15] en [medeverdachte 9] natuurlijk.
K:Ja maar he je die nog nie gevraagd nog
M:Jawel die konden.
K:He?
M:Die konden wel. Maar [naam 15] dioe kon elke dag wel vrie nemen dus da kwam nie zo krek en [naam 12] die zit wel een beetje moeilijk
die hond zit te zeuren maar die mot gewoon mee. Die eikel.
K:Maar [naam 15] kon wel?
M:Ja en [medeverdachte 9] kon ook.
K:Ja. Je kunt er nog wel twee hebben natuurlijk.
M:Ja. Das goed. Dan heb je vier, vijf geweren met jou d’r bij dan zeg maar.
K: Ja, vijf.
M:Ja. Dan kunnen we ook een keer met z'n tweeën bij elkaar staan. Das ook nog wel mooi.
K:He.
M:Als we nog eens met z'n tweeen bij elkaar staan is ook nog wel mooi.
K:Oh. Da (onverstaanbaar) gerust. Maar ik heb vijf hut ook.
M:Ja. Ja.
K:En uh. In die bos (onverstaanbaar) ken je ook nog gaan zitten dan. Kijk. Die bos...(onverstaanbaar) leggen ze ook aan
natuurlijk. Daar strijken ze ook neer natuurlijk.
M:Ja. Dat hej je goed. Da hej je goed.
K:Onverstaanbaar.
M:Beter. Ik heb er goed zin an.
Ten aanzien van feit 1.2, 2.2, en 3.2 (ZD 2 – 14 maart 2015)
6.
Een proces-verbaal van bevindingen afschot ganzen 14 maart 2015 met nummer 09RMT14013/01.AMB.10 van 4 augustus 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pag. 2322 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
Ontbreken jachtakte
Ik, verbalisant [verbalisant 4] , zag in het registratiesysteem VERONA dat [verdachte] en [medeverdachte 2]
beide niet in het bezit zijn van een geldige jachtakte. Beide personen hebben een
ingetrokken jachtakte. Beide personen zijn niet gerechtigd om een vuurwapen te dragen/gebruiken
Afschot ganzen 14 maart 2015
- gespreksnummer 16806, om 19:38:34 uur vrijdag 13 maart 2015; verdachte [verdachte] belt
het nummer [telefoonnummer 2] met de tenaamgestelde [medeverdachte 1] , [adres 2] ,
Driebruggen. Uit politiesysteem BVI-IB blijkt dat nummer [telefoonnummer 2] gekoppeld is aan [medeverdachte 1]
, geboren [geboortedag 2] 1948, ingeschreven in de Gemeentelijke
Basisadministratie op de [adres 2] .
Samenvatting: Gesprek over morgen er moet wat aan de ganzen gedaan worden. [medeverdachte 2] gaat
mee. [medeverdachte 1] zegt dat hij ook nog twee geweren mee moet nemen.
- gespreksnummer 19183, om 16:05:58 uur maandag 16 maart 2015; verdachte [verdachte]
( [telefoonnummer 1] ) belt het nummer [telefoonnummer 3] met tenaamgestelde [naam 4] (NN0092),
[adres 10] .
NNman8465 bun NNman0092
Letterlijk:
NN0092 [verdachte] , hoe is het?
[telefoonnummer 1] [naam 4] !
NN0092 Ja goed! En met jou?
[telefoonnummer 1] Best!
NN0092 Ja?
[telefoonnummer 1] Arm maar gezond.
NN0092ja, eh.... dat eh ben ik ook, he, he, he....maar wel blieven lachen [verdachte] he?
[telefoonnummer 1] ja dat he je goed, da's belangrijk.
NN0092 Ja. Maar ha je zaterdag nog wat?
[telefoonnummer 1] we zijn eh..Jn een jachthuis geweest...omdat we ....eigenlijk een bietje te weinig volk
hadden om het te verstoren. Da's zund.
NN0092ja
[telefoonnummer 1] dus hebben we alleen op de [plek 1] gezeten en eh ...met een geweer.
NN0092ja
[telefoonnummer 1] En [medeverdachte 2] was mee en (fonetisch) die heeft bijna de hele tiet geschoten op
(onverstaanbaar) zeg maar.....
NN0092ja
[telefoonnummer 1] En eh, de andere twaalf....slecht geschoten. D'r hadden er makkelijk twintig kunnen
wezen. Makkelijk......makkelijk!
NN0092ja
[telefoonnummer 1] , makkelijk
NN0092je hebt er naast gezeten ook...
[telefoonnummer 1] wat zei je?
NN0092je hebt de hele tiet naast gezeten....
[telefoonnummer 1] nog een keer?
NN0092je hebt de hele tiet naast gezeten? Je hebt helemaal niet eh geschoten?
[telefoonnummer 1] Ja, ik heb er ook wel twee of drie geschoten, maar eh....
Resume
Uit bovengenoemde gesprekken kan worden vastgesteld dat op 14 maart 2015, elf of twaalf ganzen zijn afgeschoten. Daarvan heeft [medeverdachte 2] de meeste geschoten en zijn twee of drie door [verdachte] geschoten.
Ten aanzien van feit 1.3, 3.3, 3.4 en 3.5 (ZD 3 – 10 september 2014, 24 juni 2015 en 14 juli 2015)
7.
Een proces-verbaal van zaaksdossier 3 met nummer 00.ZD.03 van 18 november 2015, inclusief bijlages tapgesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 1514 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Whatsapp gesprekken over [uitnodiging] en zelf wild schieten hiervoor.
Op 10 september 2014 had [verdachte] een gesprek in de Whatsappgroep door hem [uitnodiging] genoemd. Hij stuurde foto’s van een zojuist geschoten wild zwijn. Ook [verdachte] staat hier zelf op. Tevens werden foto’s verzonden van het gewicht met weegschaal en het dier gehangen in een schuur. [verdachte] geeft hierbij aan het is een kleintje maar het is er een.
Iedereen uit de Whatsapp groep reageerde: “Top jonge, Ben trots op je, super, Wmh, wmh topper, Nog 1tje dan is het Top.
[verdachte] gaat “rondje rijden” voor bestelling aan [BV 1] .
Op 24 juni 2015 te 15.28 uur belde [verdachte] met een NN-man, gesprek 114959, mogelijk van
het bedrijf [BV 1] , [adres 11] .
Deze NN-man besteld bij [verdachte] vlees. [verdachte] gaat nog “”een rondje doen”.
De geschoten beesten hoeven niet geslacht te worden dat doet de NN-man zelf.
De NN-man gaat ook aan anderen vragen wat ze moeten hebben. [verdachte] zorgt dat hij het vanavond
heeft en gaat zo even een rondje doen.
Op 24 juni 2015 te 15.30 uur belde [verdachte] de NN-man opnieuw op, gesprek 114961. [verdachte]
verteld de man dat hij vorige week al “een rondje” gemaakt te hebben. Deze zijn met huid en haar
de diepvriezer in gegaan. Als de man deze wil hebben kan hij ze komen halen op de [adres 12]
.
NN man zegt het met [verdachte] wel te verrekenen.
Op 24 juni 2015 te 15.55 uur belde [verdachte] wederom met NN-man, gesprek 114965. [verdachte]
zegt dat het opgehaald is en hij heeft een paar zakjes meegegeven en 5 konijnen en een paar
duiven.
Uit de voorgaande gesprekken is duidelijk dat [verdachte] wild schiet en dit in de vriezer
bewaard. De NN-man komt dit ophalen en zegt er voor te betalen. [verdachte] heeft konijnen en
duiven en wild in zakjes meegegeven.
Later werd duidelijk dat de genoemde NN man bleek te zijn de nader te noemen getuige [getuige]
, eigenaar van de [zaak]
.
Uit de getuige verklaring van deze [getuige] bleek dat dit afgegeven wild van [verdachte]
voor een school was met moeilijk opvoedbare kinderen
[verdachte] en [medeverdachte 3] leveren wild aan [naam 5] .
Op 14 juli 2015, gesprek 127945, belde [naam 5] naar [verdachte] en [verdachte]
vraagt aan hem of hij nog een beetje wild nodig heeft. [naam 5] heeft heel veel wild nodig omdat zijn
vriezer bijna leeg was.
Op 14 juli 2015, gesprek 128109, belde [verdachte] naar [medeverdachte 3] en geeft aan hem aan
dat hij een “rondje gaat rijden” omdat [naam 5] konijnen moet hebben.
Op 14 juli 2015, gesprek 128135, belde [verdachte] met [naam 12] . Hierin geeft [verdachte] aan dat
de [beroep] wild nodig hebben. In september 2015 hebben zij wel 150 eenden nodig.
Op 14 juli 2015 gesprek 128330, belde [verdachte] met [medeverdachte 3] . [verdachte] geeft aan dat hij
zojuist rondje aan rijden was en al een duif en een konijn had geschoten.
Verder geeft [verdachte] aan dat die [naam 5] langs komt om wild te halen. Ze bespreken wat
er allemaal in de vriezer ligt. Ze komen uit op 25 konijnen en 3 a 4 hazen. Ze spreken af een paar
konijnen en duiven te laten liggen.
[naam 5] geeft er “poelierprijzen” voor.
Observatie 14 juli 2015.
Op 14 juli 2015 te 19.46 uur werd gezien door [verbalisant 5] , buitengewoon opsporingsambtenaar
Milieu van de Omgevingsdienst, dat een Volkswagen, Caddy, kleur rood geparkeerd stond op het erf van perceel [adres 1] , de woning van [verdachte] .
Even hierna zag [verbalisant 5] dat [verdachte] contact maakte met de bestuurder van deze auto.
[verbalisant 5] zag verder dat de kofferbak van de Volkswagen geopend was.
Uit een RDW bevraging bleek dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] op naam stond van [naam 5]
, geboren op [geboortedag 3] 1957, wonende te [adres 13] .
[verbalisant 5] herkende de bestuurder van de auto, die het wild bij [verdachte] ophaalde aan de
hand van een foto staande op de internetsite “ [website] ”. Een foto van [naam 5]
was weergegeven met als onderschrift: “ [beroep] .’
Uit het verhoor van de wildafnemer [naam 5] bleek dat hij inderdaad wild had afgenomen ten
behoeve van zijn [beroep] en dat hij daar 100 euro voor had betaald.
Ten aanzien van feit 1.4, 2.3, 3.8 en 4.2 (ZD 7 – 7 maart 2015)
8.
Een proces-verbaal van verhoor van de verdachte van 18 augustus 2015 met nummer 09RMT14013/01.VE.10, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , doorgenummerde

pagina 587.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
De vragen van de verbalisanten worden aangeduid met de letter V.
De antwoorden van de verdachte worden aangeduid met de letter A.
Schieten met demper met [medeverdachte 2]
O: Je hebt op 7 maart 2015 geschoten met een stille willie. Jullie hebben samen vijf zwanen, tien meerkoeten en een langnek geschoten. Dat was bij [medeverdachte 1] in de buurt.
V: Klopt dat?
A: Ja. Het klopt.
9.
Een proces-verbaal van bevindingen afschot zwanen 7 maart 2015 met nummer 09RMT14013/05.AMB.02 van 4 augustus 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 3609 e.v.
10.
Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 19 augustus 2015 met nummer 09RMT14013/01.VE.27 inclusief fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 680 e.v.
Ten aanzien van feit 1.5, 2.4 en feit 3.9 (ZD 9 – 21 maart 2015)
11.
Een proces-verbaal van bevindingen afschot ganzen 21 maart 2015 met nummer 09RMT14013 / 01.AMB.11 van 4 augustus 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 2335 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Afschot ganzen
Uit onder meer de onderstaande gevoerde gesprekken blijkt, dat op zaterdag 21 maart 2015
kennelijk afschot heeft plaats gevonden van ganzen.
Dit afschot van ganzen vond volgens de tapgesprekken plaats op gronden nabij perceel [adres 2] . Waar in dit proces-verbaal gesproken wordt over NN-man8465, wordt de verdachte [verdachte] bedoeld.
- gespreksnummer 23195, om 19:49:00 uur vrijdag 20 maart 2015; verdachte [verdachte]
( [telefoonnummer 1] ) belt uit naar het nummer [telefoonnummer 4] ( [telefoonnummer 4] ) met tenaamgestelde [naam 9] ,
[adres 14] . Uit 04 AMB.01 blijkt dat nummer [telefoonnummer 4] hoort
bij [naam 9] , geboren [geboortedag 4] 1954 te [geboorteplaats 2] .
[telefoonnummer 1] bun [telefoonnummer 4] .
Letterlijk:
[telefoonnummer 4] ja
[telefoonnummer 1] yo. hoe laat ben je morgen bie mie?
[telefoonnummer 4] ja weet ik veel. Ik kan toch nie. Ik heb net afgesproken met iemand.
[telefoonnummer 1] daag!
[telefoonnummer 4] wat dan? Wat is er dan?
[telefoonnummer 1] , ik blief niet aan het vragen denk ik, of wel?
[telefoonnummer 4] gaat het door?
[telefoonnummer 1] Ja, bie [medeverdachte 1] , ganzen schieten.
[telefoonnummer 4] ok
[telefoonnummer 1] he?
[telefoonnummer 4] goed, ja hoe laat ga je?
[telefoonnummer 1] oh eh... ben maar om eh....zou 'kzeggen.... kwart over vijf bie mien...... wat, vijf uur denk ik, beter...
[telefoonnummer 4] ok, en eh...wie gaat er nog meer mee?
De persoon die ' [medeverdachte 1] ' genoemd wordt, is vermoedelijk [medeverdachte 1] waar op
14 maart 2015 ook door, onder meer, [verdachte] is gejaagd op ganzen. [medeverdachte 1] staat volgens de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven op [adres 2] .
- gespreksnummer 23653, om 08:31:23 uur zaterdag 21 maart 2015; verdachte [verdachte]
( [telefoonnummer 1] ) wordt gebeld door nummer [telefoonnummer 5] ( [telefoonnummer 5] ) met tenaamgestelde [tenaamgestelde]
.
Samenvatting:
nnman [telefoonnummer 1] wgd nnman [telefoonnummer 5] .
letterlijk
[telefoonnummer 5] - gaat het een beetje
[telefoonnummer 1] . nee.
[telefoonnummer 5] - waar zitje
[telefoonnummer 1] - achter het huis.
[telefoonnummer 5] - enhe, brandjes, kollen. ?
[telefoonnummer 1] - 3 Canadese, een grauwe en twee kollen.
[telefoonnummer 5] - op de lokkers doen ze het nie? met hoeveel man zit je.
[telefoonnummer 1] - 3 geweren
[telefoonnummer 5] - drie geweren? wie heb je erbij ?
[telefoonnummer 1] - [naam 9] , en [naam 16] (fon), maar die ken je niet.
[telefoonnummer 5] - nee, nee, maar jullie zaten al vroeg, kwart over zes/ half zeven
[telefoonnummer 1] - ja, maar het is niks.
[telefoonnummer 5] - ja, ik begrijp het maar dat is de realiteit he.
- gespreksnummer 23698, om 11:26:49 uur zaterdag 21 maart 2015; verdachte [verdachte]
( [telefoonnummer 1] ) wordt gebeld door nummer [telefoonnummer 5] ( [telefoonnummer 5] ) met tenaamgestelde
[tenaamgestelde] .
[telefoonnummer 1] bun [verdachte] .
[telefoonnummer 1] : Goedemorgen. Hei je nog wat?
: eh ..17
[telefoonnummer 1] : 17..oke
: dat eh ding had ik niet...dat scheelt een vracht.
[telefoonnummer 1] : Wat zeg je?
: Dat ding heb ik er anders niet bij. Dat scheelt een stuk.
[telefoonnummer 1] : Ja
: Dat scheelt gewoon de helft.
[telefoonnummer 1] : Ja. Ja . Hoezo ben je bang dat er te veel mensen kijken?
: Nee, nee, nee, nee (onverstaanbaar) dat ding wel meegenomen.. .(onverstaanbaar) maar
nog thuis laten liggen. Ik had het niet compleet
- gespreksnummer 23734, om 21:01:08 uur zaterdag 21 maart 2015; verdachte [verdachte]
( [telefoonnummer 1] ) belt nummer [telefoonnummer 6] ( [telefoonnummer 6] ) met tenaamgestelde [tenaamgestelde]
Nnman [telefoonnummer 6] zegt - [verdachte] .
Nnman [telefoonnummer 1] zegt: [naam 15]
Nnman [telefoonnummer 6] - top, helemaal super, hoeveel ganzen hadden jullie.
[telefoonnummer 1] - zeventien.
[telefoonnummer 6] - oh, dat is best dan.
[telefoonnummer 1] - oh.ja. op het eind wel ja
[telefoonnummer 6] - nou, gebeurd.
[telefoonnummer 1] - daarom, 4 Canadese hadden we, 9 grauwes en een paar kollen en een nijlgans.
[telefoonnummer 6] - oke dan mag je niet klagen, en wie waren erbij.
[telefoonnummer 1] - [naam 9] en die had iemand meegenomen , [naam 16] .maar die ken jij niet.
[telefoonnummer 6] - nee, die ken ik niet.
[telefoonnummer 1] - [naam 9] had veel geschoten maar hij had er geen een.
Ten aanzien van feit 1.6, feit 2.5 en feit 3.10 (ZD 13 – 10 april 2015)
12.
Een proces-verbaal van observatie ganzenafschot 10 april 2015 met nummer 09RMT14013/01.OBS.03 van 10 april 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 4205 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisanten:
Waarnemingen verdachte [verdachte]
Vanaf omstreeks 08.30 uur die ochtend kregen wij, verbalisanten, door de oplossende mist een
redelijk zicht op het veld. Wij zagen in ieder geval twee jachthutjes met daarin elk een persoon. Wij zagen dat bij die hutjes lokganzen waren opgesteld. Aan de zuidelijke zijde van het veld zagen wij twee personen lopen bij een hek, dat grensde aan een bosje in het land. Wij zagen dat het een langere man was, die iets krom gebogen liep. Wij zagen tevens dat de tweede man [verdachte] was. Omstreeks 08.37 uur zag ik, [verbalisant 1] , dat verdachte [verdachte] een geweer uit het gras opraapte. Vervolgens zagen wij, verbalisanten, dat de verdachte [verdachte] twee maal met een geweer schoot op overvliegende ganzen. Wij zagen vervolgens tenminste een gans op de grond vallen na deze schoten. Wij zagen dat de verdachte [verdachte] vervolgens met zijn geweer en een zwarte hond het veld verder in liep om de geschoten gans op te halen. Op het moment dat ik, [verbalisant 6] , de fotocamera pakte, zag ik, [verbalisant 1] , dat de verdachte naar een, na het schot, uit de lucht neerdalende gans in de polder keek en daar in richting van liep. Ik zag hierna dat [verdachte] stopte in het weiland en op zijn hurken ging zitten, kijkend in de richting van deze neergestreken gans. Ik, [verbalisant 1] zag dat zowel de langere krom lopende man als verdachte [verdachte] elk een eigen geweer droeg.
13.
Een proces-verbaal van bevindingen afschot ganzen 10 april 2015 met nummer 09RMT14013/01.AMB.12 van 21 april 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 2344 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Resume
Uit bovengenoemde gesprekken
(het hof begrijpt de tapgesprekken op doorgenummerde pagina’s 2344-2346)kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 10 april 2015 een
wapen heeft gedragen en daarmee tien of elf brandganzen heeft afgeschoten. Daarbij waren
vermoedelijk drie andere personen aanwezig; ‘ [medeverdachte 3] ’, ' [naam 12] ' (fon) en ‘ [naam 10] ’, die ook brandganzen
hebben afgeschoten op 10 april 2015. [naam 10] betreft vermoedelijk [naam 10]
, geboren [geboortedag 5] 1953.
Ten aanzien van feit 1.7, feit 2.6 en feit 3.11 (ZD 14 – 18 april 2015)
14.
Een proces-verbaal van bevindingen afschot ganzen 18 april 2015 met nummer 09RMT14013/01.AMB.13 van 5 augustus 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 2355 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Resume
Uit bovengenoemde gesprekken
(het hof begrijpt de tapgesprekken op doorgenummerde pagina’s 2355-2357)kan worden vastgesteld dat op 18 april 2015, verdachte [verdachte]
een nijlgans en negen grauwe ganzen heeft afgeschoten nabij de woning van [medeverdachte 1]
. Naast [verdachte] hebben geschoten: [medeverdachte 3] , [naam 15] en [naam 12] . [medeverdachte 3] , betreft
waarschijnlijk [medeverdachte 3] , geboren [geboortedag 6] 1991. [naam 12] betreft waarschijnlijk [naam 12] , geboren [geboortedag 7] 1969. [naam 15] betreft vermoedelijk [naam 15] , geboren [geboortedag 8] 1969.
Ten aanzien van feit 1.8, 2.7 en 3.12 (ZD 16 – 24 april 2015 tot en met 30 april 2015)
15.
Een proces-verbaal van zaaksdossier 16 met nummer 00.ZD.16 van december 2015, inclusief bijlages tapgesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 1664 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van voornoemde verbalisant:
Uit onderstaand zaakdossier (
het hof begrijpt: zaaksdossier 16) is gebleken dat [verdachte] op 25 april en 30 april 2015 een wapen heeft gedragen en daarmee onder andere zwanen heeft afgeschoten. Dit bleek uit de hieronder staande Tap gesprekken en observaties. Tijdens deze observaties werd gezien dat [verdachte] zelf een wapen ter hand had en hiermee op zwanen en ganzen schoot.
Bij deze zwanenafschot op 25 april 2015 en 30 april 2015 waren onder andere de volgende
personen aanwezig te weten:
Op 25 april 2015:
[medeverdachte 3]
[naam 4]
Op 30 april 2015:
[medeverdachte 3]
[naam 17]
NN man, Ouwe grijze man
[medeverdachte 6] .
Deze personen zijn allen in bezit van een jachtakte met dien verstande dat van de NN man, ouwe
grijze man, geen nadere gegevens bekend werden.
Gesprek 58749: 24 aprilt 2015 te 11:24:11 uur
[telefoonnummer 1] wordt gebeld door NNman [telefoonnummer 3] . (Ciot: [naam 4] , [adres 10]
.)
Samenvatting:
[verdachte] nodigt [naam 4] uit om zwanen te komen schieten in Werkhoven. Hij
vraagt aan [naam 4] of hij dit wel eerder had gedaan. Ze spreken af dat er met hagel geschoten gaat
worden.
Zwanenafschot op 30 april 2015
[verdachte] organiseert een zwanenafschot. Hij regelde personen die met hem mee kunnen gaan schieten. Het schieten gebeurde op 30 april 2015, in de weilanden gelegen tussen [adres 15] te Werkhoven [verdachte] niet in het bezit van een jachtakte, schiet hierbij zelf ook de zwanen en op ganzen.
Observatie tijdens de afschot 30 april 2015.
Op 30 april 2015 werd observatie genomen in de weilanden, gelegen tussen het [adres 15]
te Werkhoven.
Een proces-verbaal van observatie 01.OBS.05 is bij dit zaaksdossier gevoegd.
Er werd gezien dat [verdachte] in de percelen weiland te Werkhoven zich bevond met een
vuurwapen en hiermee schoot op zwanen en ganzen. Tevens werd gezien dat [verdachte] de
geschoten zwanen in de weilanden ophaalde en deze even later op een kar plaatste.
Er waren vier jagers in het weiland aanwezig. Al deze jagers, inclusief, [verdachte] , hadden een eigen wapen in hun handen.
Gesprek 65127: 30 april 2015 te 07:02:40 uur
[telefoonnummer 1] belde naar [medeverdachte 5] [telefoonnummer 7] . (Ciot: [BV 2] , [adres 16] .)
[medeverdachte 5] vraagt aan [verdachte] of hij al wat geschoten heeft. [verdachte] geeft aan 4 zwanen en twee Nijlganzen.
Ten aanzien van feit 1.10, 2.9, 3.14 en het derde gedachtestreepje van feit 4 (ZD 22 – 10 juni 2015)
16.
Een proces-verbaal van bevindingen stropen van een wild zwijn op 10 juni 2015 met nummer 09RMT14013/01.AMB.07 van 23 juli 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 4] , doorgenummerde pag. 2247 e.v.
Ten aanzien van feit 1.11 en 3.7 (ZD 44 – 8 juni 2015)
17.
Een proces-verbaal van verhoor van [verdachte] van 19 augustus 2015 met nummer 09RMT14013/01.VE.27 inclusief fotobijlage, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , doorgenummerde pagina’s 680 e.v.
18.
Een proces-verbaal van bevindingen over tapgesprekken het vangen van een big van een wild zwijn met nummer 09RMT14013 / 02.AMB.05 van 25 september 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pag. 3541 e.v.
Ten aanzien van feit 2.10 (ZD 28 – 19 juni 2015)
19.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 09RMT14013/01.VE.23 van 19 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] en S. [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 624 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
De vragen van de verbalisanten worden aangeduid met de letter V en opmerkingen met de letter O.
De antwoorden van de verdachte worden aangeduid met de letter A.
Jagen op de ‘ [adres 4] ’
O: In de nacht van 18 op 19 juni, zo blijkt uit ons onderzoek, dat [naam 18] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] en jij wild gaan schieten op de [adres 4] te Kootwijkerbroek. Jullie noemen het de ‘ [adres 4] ’.
V: Klopt dit?
A: Nee, [naam 18] was er niet bij, wel met waterscooteren die avond
V: Wie waren er bij met stropen die avond?
A: Zoals jullie weten, waren hierbij aanwezig: [medeverdachte 7] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en ik.
V: Wat kun je erover vertellen?
A: We waren daar met de auto van [medeverdachte 4] . Ik weet niet meer wie reed, ik denk [medeverdachte 4] zelf, maar weet het niet zeker. Ik zat voorin, ik weet niet meer zeker wie waar zat. We zaten in ieder geval in de auto en ik heb vanuit de auto tweemal geschoten.
V: Wie hadden er allemaal een wapen bij zich?
A: Eentje.
V: Wie hebben allemaal dat wapen ter hand genomen?
A: Ik denk ook eentje. Ik heb geschoten in ieder geval
V: Waarop heb je geschoten?
A: Op een wild zwijn.
V: Wat voor zwijn?
A: Volgens mij was het een keiler, ik denk een jaar oud. Ik schoot mis, eroverheen
V: En het tweede schot?
A: Volgens mij was de eerste een ketser, dan gaat het vuurwapen niet af. De tweede keer was mis, toen schoot ik over hem heen.
20.
Een proces-verbaal van bevindingen stropen op [adres 4] met nummer 09RMT14013 / 01.AMB.08 van 23 juni 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 2279 e.v.
Ten aanzien van feit 3.6 (ZD 29 – 14 juli 2015)
21.
Een proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 10] met nummer 09RMT14013/10.VE.04 van 19 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 7] , doorgenummerde pag. 1123 e.v.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [medeverdachte 10] :
De vragen van de verbalisanten worden aangeduid met de letter V en opmerkingen met de letter O.
De antwoorden van de verdachte worden aangeduid met de letter A.
O: Wij lieten de verdachte een gesprek lezen:
Gesprek 75526: 16 mei 2015 te 17:54:58 uur
[verdachte] werd gebeld door [medeverdachte 10] [telefoonnummer 8] . (Ciot: [medeverdachte 10] , [adres 17] .)
NNman: Jo kerel...
[verdachte] : Wil het?
NNman: JazekersJk weet het niet [verdachte] .je valt weg..Hallo..Ben je ernog?
[verdachte] : Ja ik hoor jou..
NNman: Oke.ja.je viel helemaal weg..
[verdachte] : O..ik zeg ben je morgen nog druk?
NNman: Morgen?
[verdachte] : Ja..
NNman: Geen idee...is er wat spannenst morgen?
[verdachte] : Nou ik wou effetjest...de Loosdrechtse plassen effe op..
NNman: Ja
[verdachte] : Ik moet nog van die van die..eitjes hebben..zeg maar..
NNman:
[verdachte] : Ja...Kan ik jou een beetje de wilde eenden soorten leren kennen..als je zin heb en het leuk vindt
NNman: .O dat vind ik wel heel erg leuk..
[verdachte] : Huren we even een bootje..
NNman: Hoe laat was je dat van plan..
[verdachte] : O eh .lekker 's morgensvroegJk weet niet hoe laat dat is..moet ik effe kieken dan....een uur of 9 daar wezen..
NNman: Dat vind ik wel heel grappig..
[verdachte] : Wordt niet zo laat he..
V: Uit onderzoek bleek dat u samen met [verdachte] eieren van beschermde inheemse diersoorten heeft geraapt op en rond de Loosdrechtseplassen te Loosdrecht op 17 mei 2015.
Waar zijn deze eieren heen gegaan?
A: Adres, weet ik niet. Ze zijn afgegeven in Voorthuizen.
V: Waar dan?
A: Het was een [plek 2] .
V: Hoeveel eieren heeft u daar geraapt?
A: stuk of 35.
V: Eieren van welke soorten dieren waren dat?
A: ganzeneieren, krakeenden, wilde eenden zou ook kunnen. Ik heb ze niet meegenomen. Het was voor anderen, [verdachte] heeft deze afgegeven in een koelbox op voornoemde plaats in Voorthuizen.
Ten aanzien van feit 3.13 (ZD 20 – 15 mei 2015)
22.
Een proces-verbaal van schieten en verwerken wild varken met nummer 09RMT14013/10.AMB.02 van 24 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daarote bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pagina’s 3747 e.v.
Ten aanzien van het onder 5, 7 en 8 bewezen verklaarde:
23.
Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik de wapens en munitie genoemd in feit 5 en 7 op de tenlastelegging voorhanden heb gehad.
Ik wist ook dat een stroomstootwapen in de vorm van een zaklamp op mijn kamer lag en dat ik dat niet voorhanden mocht hebben.
Het klopt dat ik een geluiddemper voorhanden had en dat deze op een wapen zat.
Ik wist dat er een airsoftpistool bij mij thuis lag.
Het klopt dat ik op 12 maart 2015 zes dozen patronen aan [naam 1] heb overgedragen en dat ik op 20 juli 2015 patronen aan [medeverdachte 2] heb overgedragen.
Het klopt dat ik op 31 maart 2015 een jachtgeweer en munitie aan [medeverdachte 4] heb verkocht. De hagelpatronen heb ik inderdaad op 19 mei 2015 aan [naam 2] overgedragen.
Het klopt ook dat ik een kogelgeweer, hagelgeweer en munitie in juni 2015 aan [naam 3] heb overgedragen.
Ten aanzien van feit 5.1 en feit 7.1 – ZD 30
24.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 09RMT14013 / 05.AMB.03 van 31 juli 2015, inclusief bijlage tapgesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pag. 3624 e.v.
Ten aanzien van feit 5.3 – ZD 15
25.
Een proces-verbaal van observatie ganzenafschot 30 april 2015 met nummer 09RMT14013/01.OBS.05 van 4 mei 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 7] en [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 4212 e.v.
Ten aanzien van feit 5.4 en feit 7.6 – ZD 26
26.
Een proces-verbaal van zaaksdossier 26 met nummer 00.ZD.26 van 12 november 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] , doorgenummerde pag. 1770 e.v.
Ten aanzien van feit 5.5, 5.6, 5.7, 8.2 en 8.3
27.
Een proces-verbaal van bevindingen tijdens de doorzoeking van perceel [adres 1] met nummer 09RMT14013/01.AMB.18 van 18 augustus 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s 300 e.v.
28.
Een proces-verbaal van zaaksdossier 8 met nummer 00.ZD.08 van 24 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pagina’s 1584 e.v.
29.
Een proces-verbaal van onderzoek wapens met nummer PL0600-2015406895-4/00.AMB.06 van 23 september 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pag. 2119 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, ben als vuurwapenrechercheur opgeleid en bevoegd tot het juridisch beschrijven en herkennen van wapens en munitie op basis van wat mijn wetenschap mij leert.
Voorwerpen inbeslaggenomen op 17 augustus 2015 op de [adres 1] .
Voorwerp 5 (A06.01.001), Zie foto 9 & 10:
Het inbeslaggenomen voorwerp is een enkelloops kogelgeweer van het merk Kriegeskorte, type grendel, kaliber.22. Het voorwerp, waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie, is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. Dit voorwerp is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III, onder l van de Wet Wapens en Munitie.
Het inbeslaggenomen voorwerp is voorzien van een geluiddemper. Het voorwerp is niet in een vuurwapen geïntegreerd, aan de loopmond daarvan bevestigd en geschikt om te bewerkstelligen dat het geluid van het afgaan van een schot wordt gedempt. Het voorwerp heeft een lengte van ongeveer 18 cm en kan doormiddel van een schroef op de voorzijde van een loop van een vuurwapen worden bevestigd. Derhalve is dit voorwerp een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I, onder 3 van de Wet Wapens en Munitie gelet op artikel 2 lid 1 onder f van de regeling Wapens en Munitie.
Voorwerp 48 ( A08.01.003), Zie foto 103 & 104
Het inbeslaggenomen voorwerp is een stroomstootwapen van een onbekend merk, model
zaklamp Dit voorwerp is een wapen, waarmee door een elektrische stroomstoot personen
weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht. Dit voorwerp is geen
medisch hulpmiddel. Na indrukken van de schakelaar wordt onder luid geluid een
stroomschoot afgegeven. Het wapen werkt na behoren.
Derhalve is dit stroomstootwapen een wapen als bedoeld in artikel 2, lidl, categorie
II, onder 5e van de Wet Wapens en Munitie.
De vrijstelling als bedoeld in artikel 21 van de Regeling Wapens en Munitie, met
betrekking tot personen die zich bezig houden met de beroepsmatige uitoefening van de
veehouderij, het transport van vee of de medische behandeling daarvan is niet van toepassing.
Voorwerp 49 ( A06.02.001), Zie foto 105 & 106:
Het aangetroffen en in beslag genomen voorwerp betreft een airsoft pistool, model P99
kaliber 6mm BB
Het voorwerp betreft een wapen dat wat betreft vorm en afmeting een sprekende
gelijkenis vertoont met een vuurwapen, namelijk een Walther, model P99, kaliber 9 x
19mm. Het voorwerp is door de minister van Justitie aangewezen als een voorwerp dat
een ernstige bedreiging van personen kan vormen of dat zodanig op een wapen gelijkt
dat het voor bedreiging of afdreiging geschikt is.
Derhalve is dit voorwerp een wapen als bedoeld in artikel 2, lid 1, categorie I,
onder 7e van de Wet Wapens en Munitie gelet op artikel 3 onder a van de Regeling
Wapens en Munitie.
In genoemd pand/ voertuig aangetroffen munitie:
(zie foto-overzicht in dit onderzoek aangetroffen munitie foto 83 t/m 102):
Bij de hierboven aangetroffen (vuur) wapens werden in genoemd pand/voertuig 54. Stuks
munitie aangetroffen, geregistreerd onder de beslagnummers :
COl.01.001, C02.01.002 en C03.01.001.
Genoemde munitie is bestemd en geschikt om te worden afgevuurd met een vuurwapen.
Alle in dit pand/voertuig aangetroffen munitie betreft munitie als bedoeld in artikel
1, lid 1, onder 4e en artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Ten aanzien van feit 7.2 – ZD 4
30.
Een proces-verbaal van bevindingen verkoop munitie aan [naam 1] met nummer 09RMT14013 / 03.AMB.02 van 15 mei 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 7] , doorgenummerde pag. 3558 e.v.
Ten aanzien van feit 7.4 – ZD 10
31.
Een proces-verbaal van bevindingen verkoop m.b.t. kopen en voorhanden hebben van vuurwapens door [medeverdachte 4] met nummer 09RMT14013 / 06.AMB.02 van 8 april 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pag. 3655 e.v.
Ten aanzien van feit 7.5 – ZD 19
32.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 09RMT14013 / 09.AMB.02 van 27 mei 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , doorgenummerde pag. 3735 e.v.
Ten aanzien van het onder 10 bewezen verklaarde:
33.
Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg bij de rechtbank Amsterdam van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 22 april 2015 en een kat in de poot heb geschoten.
Op 25 april 2015 heb ik op een roofvogel geschoten.
34.
Een proces-verbaal van zaaksdossier 15 met nummer 00.ZD.15 van 16 december 2015, inclusief bijlages tapgesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 1638 e.v.
Ten aanzien van het onder 10.5 bewezen verklaarde:
35.
Een proces-verbaal van zaaksdossier 15 met nummer 00.ZD.15 van 16 december 2015, inclusief bijlages tapgesprekken, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , doorgenummerde pag. 1638 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Gesprek 56192: 23 april 2015 te 07:10:33 uur
[telefoonnummer 1] belde naar [medeverdachte 5] , [telefoonnummer 7] . (Ciot: [BV 2] , [adres 16]
)
[verdachte] geeft aan [medeverdachte 5] aan dat hij gisteren nog konijnen was gaan schieten. Hij had er drie geschoten.
[verdachte] gaat dan verder met het vertellen van het schieten van een kat. Hij weet de kleur van de kat
niet precies meer zwart wit of rood wit. Hij geeft aan dat de kat op drie poten naar huis moest. Hij
beschrijft precies hoe hij de kat had geschoten. Hij wist ongeveer waar de kat zat en schoot op dit
beest en hoorde zelfs de inslag. De kat was hierna dwars over het land weggelopen maar ging niet
zo hard meer. [verdachte] had nog een keer geschoten maar had gemist.
[verdachte] schiet een roofvogel en laat deze aangeschoten verder vliegen.
Op 25 april 2015 is [verdachte] aan het schieten in Werkhoven op verzoek van [medeverdachte 6] . Tijdens de jacht schoot [verdachte] een roofvogel en hij belt direct [medeverdachte 6] op.
Gesprek 59399 25 april 2015 te 07:17:09 uur
[telefoonnummer 1] belde naar [medeverdachte 6] , [telefoonnummer 9] (Ciot: [bedrijf] bv, [adres 18] ).
NNman is [medeverdachte 6] .
Gesprek:
[verdachte] ; ik heb een snelle kromme, dinge
Nnman ; prima, wegwerken, opruimen dat ding
[verdachte] ; ik zal precies zeggen hoe het ging. Ik klots hem naar beneden. Hij kwam zo een klein half metertje voor mee heen maar ik heb hem mooi laten gaan met hangpoten. Hij ging eerst in de eerste boom zitten en vloog ie een eindje verder naar de andere boom. Daar hoef ik niks mee, dat komt vanzelf goed.
Nnman ; denk je dat ie naar beneden komt.
[verdachte] ; ja dat weet ik zeker.
Nnman ; waar is ie naar toe gevlogen, naar de weg toe of nie.
[verdachte] ; maisland over, daar ging ie in de 1e boom zitten, zo'n wilgje, toen naar een volgend wilgje, daar kwam ie amper in. Toen zag ik hem nog een keer. Toen dacht ik nou is het goed. Ik had het nog een 2e keer kunnen doen, maar dan had ik hem zelf op moeten ruimen.
Nnman ; nee, dat is beter. Laat maar lekker daar liggen. Hij is niet van jou nou.
[verdachte] ; nee.
Ten aanzien van het onder 11 bewezenverklaarde:
36.
De verklaring van de verdachte zoals afgelegd tijdens de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2018 – voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven –:
Bij mij zijn bestrijdingsmiddelen aangetroffen, Permas–D en Tomcat.
37.
Een proces-verbaal van zaaksdossier 12 met nummer 00.ZD.12 van 30 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , doorgenummerde pag. 1618 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Tapgesprekken
In proces-verbaal 01.AMB.15 zijn relevante tapgesprekken behandeld. Hieruit blijkt dat [verdachte]
nadat zijn vakbekwaamheidsbewijs is verlopen is op 15 mei 2013, gif in de vorm van biociden (Tomcat en PERMAS-D) voorhanden heeft. . Hij weet, zo blijkt uit de gesprekken, dat hij dit middel niet mag hebben.
Verloop vakbekwaamheidbewijs
Uit contact met [verbalisant 9] , senior inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport, blijkt dat [verdachte] tot 15 mei 2013 een vakbekwaamheidbewijs had en deze toen verlopen is. Dit heeft [verbalisant 9] vastgelegd in proces-verbaal 01.AMB.32,
Aantreffen PERMAS-D en Tomcat
Twee zakken PERMAS-D zijn aangetroffen door mij, verbalisant [verbalisant 3] , bij de doorzoeking aan de [adres 1] op 17 augustus 2015, welke is vastgelegd in 01.AMB.18. Ze stonden beide in de schuur welke vastzit aan de woning. Eén zak lag vanaf de deur gezien links tussen allerlei andere goederen, waaronder een aangebroken zak diervoeder. De zak PERMAS-D lag hier naast. De andere zak, lag in een kast, vanaf de deur links gezien, naast onder meer lokeenden. Beide zakken waren voor ongeveer de helft gevuld. Bij het oppakken van één van de zakken kwam een wolk wit poeder uit de zak omhoog.
De Tomcat is bij dezelfde doorzoeking aangetroffen in een houten schuur achter de koeienstal, vanaf de [adres 1] gezien. De emmers Tomcat zaten in dozen die op elkaar gestapeld in de schuur stonden. Zes volle en één lege doos werden aangetroffen. Twee emmer van 4 kilogram zitten in één doos. Dat maakt in totaal 6*8 = 48 kilogram Tomcat, waarbij 8 kilogram ontbreekt uit de lege doos. Op de emmers valt de tekst te lezen: Uitsluitend bestemd voor professioneel gebruik. Verder staat er op de emmers Tomcat: ‘DOM: 20/01/15’, wat hoogstwaarschijnlijk staat voor: Date of manufacture. Daarnaast wordt met 'LOT', het lotnummer vermeldt: [lotnummer] .
Onderzoek biociden en hoeveelheid
Buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 9] van ILenT, heeft in verbaal 01.AMB.32 het onderzoek naar de aangetroffen biociden vastgelegd. Hij concludeert dat de Tomcat (rodenticide) enkel voor professioneel gebruik is bestemd net als de PERMAS-D. Daarbij geeft hij aan dat de aangetroffen hoeveelheid er eentje betreft die normaliter enkel wordt aangetroffen in de biocidenopslagruimte van een professioneel plaagdiermanagementbedrijf en niet als een werkvoorraad bij bestrijdingstechnicus of een agrarisch ondernemer. Op het moment van aantreffen was het ook voor een agrarisch ondernemer die biociden voor eigen gebruik hanteert, bovendien verplicht geweest een diploma Knaagdierbeheersing Agrarische bedrijven, in bezit te hebben. De beide zakken PERMAS-D van vijf kilogram, bevatten gezamenlijk nog zo’n vier kilogram poeder.
Ten aanzien van het onder 12 bewezenverklaarde:
38.
Een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 17 en 18 april 2015.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van de verdachte:
Ik heb een paar m² asbest weggehaald als vriendendienst voor [medeverdachte 6] . Het klopt dat het asbest is verwijderd zonder rapport.
39.
Een proces-verbaal van zaaksdossier 33 met nummer 00.ZD.33 van 4 december 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10] , doorgenummerde pag. 1852 e.v.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als mededeling van verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
Uit de tapgesprekken, bleek dat verdachte [verdachte] , in opdracht van verdachte [medeverdachte 6] , in een te verbouwen woning van [medeverdachte 6] in Scherpenzeel, asbest had verwijderd. [verdachte] is niet gecertificeerd om asbest te verwijderen, Uit de gesprekken bleek, dat hij het asbest verwijderde, zonder inachtneming van de asbestregelgeving. Verdachte [medeverdachte 6] gaf opdracht tot verwijdering, zonder dat hij in het bezit was van een asbestinventarisatie, terwijl hij ook geen sloopmelding had gedaan.
Aantreffen asbest in auto van verdachte [verdachte] .
Bij onderzoek in het voertuig van verdachte [verdachte] , kenteken [kenteken 2] , werden in de laadruimte van het voertuig diverse stukken gebroken asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Deze werden geanalyseerd bij de firma Fibrecount Inspection & Testing. Uit deze analyse bleek, dat het plaatmateriaal asbesthoudend was en bestond uit 2 - 5% chrysotiel, zijnde een hecht gebonden asbestmateriaal. Een analyserapport van Fibrecount en enkele foto’s van het aangetroffen plaatmateriaal zijn bij dit dossier gevoegd. 00.BIJ.69 en 00.BIJ.70.
PAND [adres 5]
Het pand [adres 5] is in eigendom bij verdachte [medeverdachte 6] . Een uittreksel uit het kadaster is bij dit dossier gevoegd. 00.BIJ.71.
ONDERZOEK ASCERT
Bij onderzoek in het persoonsregister op de website van de Stichting Certificatie Asbest, zijn door mij geen inschrijvingen gevonden van de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 6] , waaruit zou blijken dat zij gecertificeerd waren om asbest te mogen verwijderen.
ONDERZOEK INSPECTIE SZW
Bij onderzoek bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, is mij gebleken, dat, in het
meldingensysteem van het asbestinspectieteam, geen melding aanwezig was van een asbestsanering op het adres [adres 5] . Een selectie uit een mail van SZW, zijnde een selectie uit het meldingensysteem van SZW, is bij dit dossier gevoegd. 00.BIJ.72.
ONDERZOEK OMGEVINGSDIENST DE VALLEI
Bij onderzoek bij de Omgevingsdienst De Vallei, de heer [naam 19] , deelde deze mij mede, dat voor het pand [adres 5] , geen sloopmelding was gedaan en tevens niet een asbestinventarisatierapport was ingediend. Door de omgevingsdienst was wel een bouwvergunning aan [medeverdachte 6] verleend. In de bouwvergunning staat nergens iets vermeld over asbest.
ONDERZOEK CKI’S
Asbestinventarisatiebedrijven dienen aangesloten te zijn bij één van de twee in Nederland gevestigde certificerende instellingen, zogenaamde CKI’s (Certificerings- en Keurings Instellingen). Asbestinventarisatiebedrijven zijn verplicht, de door hen uitgevoerde asbestinventarisaties te registreren bij de instelling waarbij zij zijn aangesloten. Bij onderzoek bij deze instellingen, [BV 3] en [BV 4] , werd mij medegedeeld, dat zij, van de bij hen aangesloten asbestinventarisatiebedrijven, géén registratie hadden ontvangen van een uitgevoerde asbestinventarisatie op het adres [adres 5] .
40.
Een geschrift, zijnde een analyserapport met nummer 2015.031812.1 / 00.BIJ.69 van 8 september 2015, inclusief fotobijlage, opgemaakt door [verbalisant 11] , doorgenummerde pag. 4710 e.v.
Dit rapport houdt onder meer in, zakelijk weergegeven:
Locatie monstername : Auto met kenteken [kenteken 2]
Resultaten

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van onderzoek wapens met nummer PL0600-2015406895-4 / 00.AMB.06 van 23 september 2015, inclusief bijlages, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pag. 2120.
2.Tapgesprek 38688, pag. 1853.
3.Tapgesprek 37306, pag. 1863.
4.Tapgesprek 118307, pag. 1880 en 121842, pag. 1883.
5.Een proces-verbaal wapenonderzoek met nummer PL0600-2015406895-4 van 23 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] , doorgenummerde pagina 2119 e.v. [00.AMB.06].