ECLI:NL:GHAMS:2021:28

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
200.278.474/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing van een voorlopig getuigenverhoor en kostenveroordelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vennootschappen Faraday Limited en Hampton Trading FZE tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat Faraday c.s. misbruik van bevoegdheid maakten door te trachten de volgorde van getuigenverhoren te beïnvloeden. De rechtbank heeft hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van de verweersters Springfield Trading FZE, IT Trader B.V., BKS Retail B.V., en Shiboja Trading B.V. Faraday c.s. hebben in hoger beroep verzocht om vernietiging van deze beschikking en het alsnog gelasten van het getuigenverhoor. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2020 hebben de advocaten van beide partijen hun standpunten toegelicht. Faraday c.s. hebben hun verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingetrokken, wat de zaak verder compliceerde. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank om het verzoek van Faraday c.s. af te wijzen onderschreven, maar heeft de kostenveroordeling ten gunste van BKS en [verweerder sub 4] vernietigd, omdat deze partijen niet in rechte waren betrokken. Het hof heeft de kostenveroordeling ten gunste van Springfield bevestigd en Faraday c.s. veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.278.474/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: C/15/296572/HA RK 19-236
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 januari 2021
inzake

1.de vennootschap naar buitenlands recht FARADAY LIMITED,

gevestigd te Hongkong,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
HAMPTON TRADING FZE,
gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten,
verzoeksters in hoger beroep,
advocaat: mr. P.F. Keuchenius te Hoorn,
tegen

1.de vennootschap naar buitenlands recht SPRINGFIELD TRADING FZE,

gevestigd in de Verenigde Arabische Emiraten,
2.
IT TRADER B.V.,
gevestigd te Hoofddorp,
3.
BKS RETAIL B.V.,
gevestigd te Breda,
4.
[ verweerder sub 4],
wonend in [woonplaats] ,
5.
SHIBOJA TRADING B.V.,
gevestigd te Haarlem,
verweerders in hoger beroep,
advocaat van verweerster sub 1: mr. H.J. Smit te Rotterdam,
advocaat van verweerster sub 2: mr. S.E. de Vries-van der Veldt te Hoofddorp,
advocaat van verweerders sub 3-5: mr. J. Hagers te Amsterdam.

1.Procesverloop

Partijen worden hierna Faraday c.s. en Springfield c.s. genoemd. Springfield c.s. worden afzonderlijk Springfield, ITT, BKS, [ verweerder sub 4] en Shiboja genoemd.
Faraday c.s. zijn bij beroepschrift, ontvangen ter griffie op 18 mei 2020, in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 18 februari 2020, onder voormeld zaaknummer gegeven tussen Faraday c.s. als verzoeksters, Springfield als verweerster en ITT, BKS, [ verweerder sub 4] en Shiboja als belanghebbenden. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof de bestreden beschikking vernietigt en het in eerste aanleg verzochte voorlopig getuigenverhoor alsnog gelast, ‘kosten rechtens’.
Bij op 17 juni 2020 ter griffie ontvangen verweerschrift hebben Springfield c.s. verweer gevoerd en het hof verzocht om, kort gezegd, de bestreden beschikking te bekrachtigen en Faraday c.s. in de proceskosten te veroordelen, waarbij deze kostenveroordeling “met een factor 10” wordt verhoogd.
Op 2 november 2020 zijn nadere stukken van de kant van Springfield c.s. ingediend.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 november 2020. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten bij monde van hun hiervoor genoemde advocaten nader toegelicht, met dien verstande dat mr. Hagers tevens optrad namens mr. Smit, die ziek was. De mrs. Keuchenius en Hagers bedienden zich daarbij van spreekaantekeningen (mr. Hagers slechts voor wat betreft zijn eigen cliënten), die aan het hof zijn overgelegd. Faraday c.s. hebben ter zitting hun verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingetrokken.
Vervolgens is de behandeling van de zaak gesloten en is uitspraak bepaald op heden.

2.Vaststaande feiten

De rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder 2.1 tot en met 2.12 de feiten opgesomd waarvan zij bij de beoordeling is uitgegaan. Omdat deze feiten niet in geschil zijn zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.Beoordeling

3.1.
Partijen zijn verwikkeld in een aantal procedures. Bij beschikking van 9 augustus 2019 heeft de rechtbank Noord-Holland op verzoek van (onder meer) Springfield – met (onder meer) Faraday c.s. als verweersters – een voorlopig getuigenverhoor gelast. Als getuigen wenste Springfield onder anderen [X] , bestuurder en enig aandeelhouder van Faraday c.s., en [ verweerder sub 4] te horen. De rechtbank heeft in die beschikking onder meer overwogen:
“2.6. Ter zitting hebben partijen uitgebreid gedebatteerd over de volgorde van de te horen getuigen (…) Meer specifiek wil mr. Smit de getuige [X] als eerste horen om te voorkomen dat zij kennis kan nemen van de verklaring van de getuige [ verweerder sub 4] terwijl verweerders het juist andersom wensen.
2.7.
Zoals ter zitting besproken zal de rechtbank geen volgorde voor de getuigenverhoren bepalen. Het is in beginsel aan de verzoekende partij om die volgorde te bepalen. Mr. Smit heeft daarbij aangegeven er geen bezwaar tegen te hebben om [ verweerder sub 4] direct aansluitend aan het verhoor van [X] te horen, om zo te voorkomen dat [ verweerder sub 4] kennis heeft kunnen nemen van de verklaring van [X] .”
De rechtbank heeft vervolgens de getuigenverhoren gepland op 19 november en 2 december 2019. Bij faxbericht van 6 november 2019 heeft mr. Smit de rechtbank verzocht de verhoren af te gelasten, kort gezegd omdat [X] – naar tussen partijen op zichzelf niet ter discussie staat – dan niet zou komen getuigen. De rechtbank heeft dit verzoek gehonoreerd. Bij brief van 6 april 2020 – dit is na het geven van de in dit hoger beroep bestreden beschikking – heeft de rechtbank doen weten dat de verhoren “definitief bepaald” zijn op 12 en 13 oktober 2020, op welke data zij ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Onder anderen [X] en [ verweerder sub 4] zijn toen als getuigen gehoord.
3.2.
In de eerste aanleg van het onderhavige geding hebben Faraday c.s. – met Springfield als verweerster – de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten teneinde [ verweerder sub 4] als getuige te doen horen. Zij hebben, samengevat en voor zover thans van belang, aan dat verzoek ten grondslag gelegd dat het getuigenverhoor van [ verweerder sub 4] wordt belemmerd doordat de verhoren in de andere zaak op verzoek van Springfield zijn uitgesteld; Springfield wil niet dat [ verweerder sub 4] als eerste wordt gehoord en houdt zo ten onrechte de regie van dat getuigenverhoor in handen. Springfield heeft, evenals ITT, BKS, [ verweerder sub 4] en Shiboja, die allen als belanghebbenden zijn verschenen, als verweer aangevoerd dat Faraday c.s. met hun verzoek misbruik van bevoegdheid maken omdat hun enige doel is [ verweerder sub 4] (toch) als eerste te horen. De rechtbank heeft dit verweer gegrond geacht en om die reden bij de bestreden beschikking het verzoek van Faraday c.s. afgewezen en hen, voor zover thans van belang, hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van Springfield en (afzonderlijk) in die van BKS en [ verweerder sub 4] . Verder verklaarde de rechtbank laatstgenoemden niet-ontvankelijk in hun (in hoger beroep geen rol spelend) zelfstandig tegenverzoek. De inzet van dit hoger beroep is allereerst of de rechtbank het verzoek van Faraday c.s. terecht heeft afgewezen. Deze vraag behoeft – na de vermindering van eis ter zitting in hoger beroep als gevolg van het feit dat [ verweerder sub 4] op 12 oktober 2020 als getuige is gehoord – uitsluitend beantwoording in verband met de ten laste van Faraday c.s. jegens Springfield uitgesproken kostenveroordeling. Verder is aan de orde de vraag of de rechtbank terecht Faraday c.s. in de kosten van BKS en [ verweerder sub 4] heeft veroordeeld.
3.3.
Anders dan Springfield c.s. menen is het beroepschrift van Faraday c.s. geen obscuur libel en is voldoende duidelijk welke bezwaren Faraday c.s. tegen de bestreden beschikking hebben.
3.4.
Het hof onderschrijft de beslissing van de rechtbank het verzoek van Faraday c.s. af te wijzen, evenals de in de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 vermelde gronden waarop deze beslissing berust. Het hof neemt deze overwegingen over en maakt ze tot de zijne, met dien verstande dat het hof niet relevant acht dat [ verweerder sub 4] – anders dan [X] – bij alle kort geding zittingen en bij de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoek in eerste aanleg aanwezig is geweest. Naar aanleiding van het beroepschrift overweegt het hof voorts het volgende.
3.5.
Het hof laat in het midden of het noodzakelijk was dat [X] eerder dan [ verweerder sub 4] als getuige werd gehoord. Waar het om gaat is dat het, zoals de rechtbank in haar beschikking van 9 augustus 2019 ook heeft overwogen, in beginsel aan Springfield is om, als verzoekende partij in die zaak, de volgorde van de te horen getuigen te bepalen. In dat licht bezien valt het Springfield niet euvel te duiden dat zij op 6 november 2019 de rechtbank vanwege het niet zullen verschijnen van de getuige [X] heeft verzocht de op 19 november en 2 december 2019 geplande verhoren aan te houden, te minder omdat de advocaat van Faraday c.s. in die zaak, mr. C.I.M. Molenaar, bij herhaling geen gehoor had gegeven aan het verzoek van mr. Smit om de verhinderdata van [X] over de maanden september tot en met december 2019 door te geven en de rechtbank als gevolg daarvan met eventuele verhinderingen van [X] geen rekening heeft kunnen houden.
3.6.
Het moge zo zijn dat mr. Molenaar tijdens een kort geding zitting op 22 november 2019 tussen, kort gezegd, partijen heeft gezegd dat [X] de hele maand januari 2020 beschikbaar zou zijn als getuige, hij heeft vervolgens niet gereageerd op per e-mail gedane verzoeken van mr. Smit van 22 en 29 november 2019 om verhinderdata door te geven. Bovendien hebben Faraday c.s. (al) op 28 november 2019 het inleidend verzoekschrift in de onderhavige zaak doen uitgaan. De rechtbank heeft dan ook terecht geconcludeerd dat dit laatste een poging van Faraday c.s. is om de volgorde van de te horen getuigen te veranderen en toch eerst [ verweerder sub 4] als getuige te doen horen. Overigens mist het door Faraday c.s. aan mr. Smit gemaakte verwijt dat deze in de andere zaak de rechtbank – ondanks het niet beantwoorden van zijn voormelde e-mails door mr. Molenaar – om een datumbepaling in januari 2020 had moeten verzoeken, wat er van dat verwijt verder zij, feitelijke grond omdat Springfield onweersproken heeft gesteld dat mr. Smit de rechtbank wel degelijk om een behandeling in die maand heeft verzocht.
3.7.
De conclusie is dat de rechtbank terecht het verzoek van Faraday c.s. heeft afgewezen en hen in de proceskosten van Springfield heeft veroordeeld. In zoverre faalt het hoger beroep dus. Bovendien zullen Faraday c.s., als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in hoger beroep van Springfield worden veroordeeld. Springfield heeft het hof verzocht om in verband met “de proceshouding” van Faraday c.s. de proceskostenveroordeling “met een factor 10 te verhogen”, maar aan dit verzoek gaat het hof voorbij, reeds omdat het slechts in de conclusie van het verweerschrift in hoger beroep is neergelegd en niet (behoorlijk) is toegelicht en/of onderbouwd. Voor zover Springfield heeft verzocht mr. Keuchenius op grond van art. 245 lid 1 Rv persoonlijk in de kosten te veroordelen, wijst het hof dit verzoek van de hand omdat niet is gesteld of gebleken dat zich hier een van de in die wetsbepaling omschreven situaties voordoet.
3.8.
De grief van Faraday c.s. tegen de te hunnen laste en ten gunste van BKS en [ verweerder sub 4] uitgesproken kostenveroordeling slaagt echter wel. BKS en [ verweerder sub 4] zijn in eerste aanleg door Faraday c.s. niet in rechte betrokken maar uit eigen beweging als belanghebbenden verschenen. Vanwege de afwijzing van het door BKS en [ verweerder sub 4] gedane tegenverzoek, zonder dat de rechtbank daaraan een kostenveroordeling ten laste van BKS en [ verweerder sub 4] heeft verbonden, is het hof met Faraday c.s. van oordeel dat voormelde kostenveroordeling ten laste van Faraday c.s. niet aangewezen was. Daarom zal het hof de bestreden beschikking in zoverre vernietigen en tussen deze partijen geen kostenveroordeling opleggen. Het hof ziet evenmin aanleiding om tussen Faraday c.s. enerzijds en BKS en [ verweerder sub 4] anderzijds in hoger beroep een kostenveroordeling uit te spreken. Hetzelfde geldt met betrekking tot de kosten van het hoger beroep tussen Faraday c.s. en ITT. Wat dit laatste betreft wordt nog opgemerkt dat de advocaat van ITT ter zitting in hoger beroep heeft meegedeeld geen aanspraak op een kostenveroordeling te maken.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij ten laste van Faraday c.s. en ten gunste van BKS en [ verweerder sub 4] een kostenveroordeling is uitgesproken en, in zoverre opnieuw rechtdoende, verstaat dat tussen Faraday c.s. enerzijds en BKS en [ verweerder sub 4] anderzijds geen kostenveroordeling wordt opgelegd;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij ten laste van Faraday c.s. een kostenveroordeling ten gunste van Springfield is uitgesproken;
veroordeelt Faraday c.s. in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Springfield gevallen en begroot op € 760,00 wegens verschotten en € 2.148,00 wegens salaris van de advocaat;
wijst het over en weer meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.M. Smit, I.A. Haanappel-van der Burg en A.C.M. Kuypers en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.