ECLI:NL:GHAMS:2021:2831

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
20/00228
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leges voor omgevingsvergunning en uitleg legestabel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende [X], wonende te [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 13 maart 2020. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarbij het ging om de leges die in rekening waren gebracht voor de behandeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning. De heffingsambtenaar van de gemeente Castricum had leges ter hoogte van € 8.745,90 geheven, welke belanghebbende betwistte. Hij stelde dat de legestabel in de legesverordening onduidelijk was en dat hij geen leges verschuldigd was. De heffingsambtenaar daarentegen was van mening dat de legestabel duidelijk was en dat de leges terecht waren opgelegd.

Het Hof heeft de feiten en overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de leges van € 8.649,30 terecht zijn opgelegd. Het Hof oordeelde dat de uitleg van de legestabel door de heffingsambtenaar in overeenstemming was met de systematiek van de legesverordening. Belanghebbende had aangevoerd dat de legestabel niet duidelijk was en dat er geen leges verschuldigd waren bij een bouwsom tot € 50.000. Het Hof verwierp dit standpunt en bevestigde dat er altijd een basisbedrag van € 8.649,30 verschuldigd was voor de aanvraag van een omgevingsvergunning die strijdig was met het bestemmingsplan.

De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Het Hof achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken op 28 september 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00228
28 september 2021
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
gemachtigde: mr. E.M.M. Eyking
tegen de uitspraak van 13 maart 2020 in de zaak met kenmerk HAA 18/5264 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Castricum,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij nota met dagtekening 4 december 2017 (hierna: de nota) van belanghebbende een bedrag van € 8.745,90 aan leges geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning.
1.2.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 29 oktober 2018 het bezwaar ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft daartegen beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft bij haar uitspraak van 13 maart 2020 het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 25 maart 2020 hoger beroep bij het Hof ingesteld en dat bij brief van 14 mei 2020 aangevuld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Op 29 juli 2021 heeft de heffingsambtenaar een nader stuk ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Het Hof neemt hetgeen de rechtbank onder 1.1 en 1.2 heeft opgenomen over als feiten:
“1.1. Op 1 april 2017 heeft eiser bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het omzetten van zijn agrarische bedrijfswoning naar een plattelandswoning op het perceel [adres] te [Z] . Deze omgevingsvergunning ziet op de activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De vergunning is op 21 februari 2018 verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a en onder 3ᵉ, Wabo (zogenaamde buitenplanse afwijking). De vergunning is voorbereid met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.3 Wabo.
1.2.
De legesnota is ongebouwd uit twee onderdelen: 1. voor de buitenplanse afwijking € 8.649,30 en 2. € 96,60 voor de beoordeling van aanvullende gegevens. Het tweede onderdeel is niet langer in geschil.”
2.2.
Aangezien de door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.
2.3.
In de bij de Legesverordening 2017 behorende Legestabel 2017 (hierna: de legestabel) van de gemeente Castricum is onder meer het volgende opgenomen:
Hoofdstuk 3
Omgevingsvergunning
2.3
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een project: de som van de verschuldigde leges voor de verschillende activiteiten of handelingen waaruit het project geheel of gedeeltelijk bestaat en waarop de aanvraag betrekking heeft en de verschuldigde leges voor de extra toetsen die in verband met de aanvraag moeten worden uitgevoerd, berekend naar de tarieven en overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk en hoofdstuk 4 van deze titel. In afwijking van de vorige volzin kan ook per activiteit, handeling of andere grondslag een legesbedrag worden gevorderd.
(…)
2.3.4
Planologisch strijdig gebruik
2.3.4.1
Indien de aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, bedraagt het tarief:
2.3.4.1.1
indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1º, van de Wabo wordt toegepast (binnenplanse afwijking)
€ 385,20
2.3.4.1.1.1
– met een bouwsom tot 10.000
€ 300,00
2.3.4.1.1.2
– met een bouwsom van 10.000 tot 50.000
€ 600,00
2.3.4.1.1.3
– met een bouwsom van 50.000 tot 500.000
€ 1.200,00
2.3.4.1.1.4
– met een bouwsom van 500.000 en daar boven
€ 2.400,00
2.3.4.1.2
indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo wordt toegepast (buitenplanse kleine afwijking)
€ 385,20
2.3.4.1.2.1
– met een bouwsom tot 10.000
€ 300,00
2.3.4.1.2.2
– met een bouwsom van 10.000 tot 50.000
€ 600,00
2.3.4.1.2.3
– met een bouwsom van 50.000 tot 500.000
€ 1.200,00
2.3.4.1.2.4
– met een bouwsom van 500.000 en daar boven
€ 2.400,00
2.3.4.1.3
indien artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo wordt toegepast (buitenplanse afwijking)
€ 8.649,30
2.3.4.1.3.1
– met een bouwsom tot 50.000
€ 0,00
2.3.4.1.3.2
– met een bouwsom van 50.000 en daar boven
€ 8.923,00
2.4.
Belanghebbende heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor een buitenplanse afwijking (gebruik van een agrarische bedrijfswoning als plattelandswoning), waarvoor artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo is toegepast. Hij heeft voor het van het bestemmingsplan afwijkende gebruik van zijn woning geen bouwkosten gemaakt.

3.Geschil voor het Hof

Evenals bij de rechtbank is voor het Hof in geschil of de nota terecht is opgelegd en voor het juiste bedrag leges in rekening zijn gebracht.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen:
“6. De rechtbank staat voor de vraag of met de bepalingen uit de Legesverordening 2017, zoals eiser stelt, bedoeld is dat bij een bouwsom tot € 50.000 geen leges verschuldigd zijn, of dat in die situatie wel de € 8.649,30 verschuldigd is, zoals verweerder aanvoert. Aan eiser moet worden toegegeven dat de tekst van de legestabel niet letterlijk wijst op de uitleg die verweerder voorstaat. Consequentie van eisers standpunt is echter dat het tarief van 2.3.4.1.3 nooit van toepassing zou zijn: immers, als zijn standpunt wordt gevolgd moet steeds aangesloten worden bij de verwijzingen naar de bouwsom en is bij een bouwsom tot 50.000 geen leges verschuldigd en bij een bouwsom van € 50.000,- of meer een bedrag van € 8.923,00. Die uitleg van 2.3.4.1.3 in combinatie met de subbepalingen 2.3.4.1.3.1 en 2.3.4.1.3.2 ligt niet in de rede. Dat voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik ingevolge artikel 2.3.4.1.3 het tarief tenminste € 8.649 bedraagt en dat artikel 2.3.4.1.3 in combinatie met artikel 2.3.4.1.3.1 en 2.3.4.1.3.2 zo gelezen moet worden dat daarnaast geen extra leges zijn verschuldigd bij een bouwsom tot € 50.000,- en € 8.923,00 extra als de bouwsom meer dan € 50.000,- bedraagt, zoals verweerder stelt, valt weliswaar niet rechtstreeks uit de tekst van de artikelen 2.3.4.1, 2.3.4.1.3, 2.3.4.1.3.1 en de overige bepalingen van dat hoofdstuk af te leiden, maar is wel een redelijke uitleg van genoemde bepalingen. Die uitleg past voorts wel in de systematiek van de bijlage waar blijkens de aanhef bij het hoofdstuk een systeem van een optelsom van activiteiten en handelingen als maatstaf wordt gehanteerd.
7. Verweerder heeft dus wel de juiste maatstaf voor de heffing van leges voor de door eiser aangevraagde omgevingsvergunning gehanteerd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende heeft in hoger beroep zijn door de rechtbank verworpen betoog herhaald dat uit artikel 2.3.4.1.3.1 van de legestabel duidelijk blijkt dat bij een bouwsom tot € 50.000 de verschuldigde leges € 0 bedragen; dit bedrag volgt rechtstreeks uit de tekst van artikel 2.3.4.1.3.1. Belanghebbende stelt zich daarom op het standpunt dat de verschuldigde leges € 0 bedragen, aangezien hij voor het van het bestemmingsplan afwijkende gebruik van zijn woning (waarop de ingediende aanvraag ziet) geen bouwkosten heeft gemaakt en de bouwsom dus nihil is. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat uit de systematiek van de legestabel volgt dat de verschuldigde leges € 8.649,30 bedragen. Hiermee heeft de rechtbank de duidelijke tekst van artikel 2.3.4.1.3.1 van de legestabel miskend en ten onrechte voorrang toegekend aan de door de rechtbank voorgestane “redelijke uitleg” van de legestabel. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat aan het bedrag opgenomen in artikel 2.3.4.1.3 van de legestabel geen functie toekomt. Ook het bedrag van € 385,20 opgenomen in artikel 2.3.4.1.1 (binnenplanse kleine afwijking) heeft volgens belanghebbende geen functie: bij een bouwsom tot € 10.000 is in deze categorie volgens belanghebbende € 300 aan leges verschuldigd en bij een bouwsom van € 10.000 tot € 50.000 bedragen de verschuldigde leges volgens hem € 600. Voorts heeft belanghebbende aangevoerd dat vanaf het jaar 2018 de legestabel is gewijzigd, waarbij is opgenomen dat het ‘basisbedrag’ wordt vermeerderd, waaruit volgt dat dit voorheen kennelijk niet het geval was. Tot slot voert belanghebbende aan dat de door de heffingsambtenaar voorgestane interpretatie van de legestabel niet in overeenstemming is met het rechtszekerheids-, en zorgvuldigheidsbeginsel en in strijd is met het verbod op willekeur.
5.2.
De heffingsambtenaar voert aan dat de leges van € 8.649,30 terecht aan belanghebbende in rekening zijn gebracht. De heffingsambtenaar voert aan dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat de door hem voorgestane uitleg van de legestabel past in de systematiek van een optelsom van activiteiten en handelingen welke als heffingsmaatstaf wordt gehanteerd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar verklaard dat de bedragen opgenomen in 2.3.4.1.3 en 2.3.4.1.3.1 bij elkaar opgeteld dienen te worden. Dat geldt ook voor de bedragen opgenomen in 2.3.4.1.1 en de daarna opgesomde bedragen.
5.3.
Onderdeel 2.3.4.1.3 van de legestabel luidt:
Anders dan belanghebbende betoogt, kan dit deel van de legestabel niet aldus worden uitgelegd dat aan het onder 2.3.4.1.3 genoemde bedrag van € 8.649,30 geen betekenis toekomt en dat daarom uit 2.3.4.1.3.1 volgt dat geen leges verschuldigd zijn indien de buitenplanse afwijking niet gepaard gaat met bouwactiviteiten (of met bouwactiviteiten met een bouwsom lager dan € 50.000). Gelet op de toevoeging van een extra cijfer in de eerste kolom en een liggend streepje in de tweede kolom, kunnen de tweede en derde regel moeilijk anders worden verstaan dan als een aanvulling op het bepaalde in de eerste regel. Uit de tabel volgt dan ook naar het oordeel van de Hof dat voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een activiteit die strijdig is met het bestemmingsplan en waarbij artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de Wabo wordt toegepast, altijd ten minste een legesbedrag van € 8.649,30 verschuldigd is. Deze uitleg vindt ook steun in de context van onderdeel 2.3.4.1. van de legestabel en dan met name de onderdelen 2.3.4.1.1 en 2.3.4.1.2 van de tabel, waarin eveneens telkens een basisbedrag is vermeld, dat dient te worden verhoogd met een in de daarop volgende regels genoemd bedrag dat afhangt van de hoogte van de bouwsom (zie 2.3).
5.4.
Belanghebbende kan worden toegegeven dat de gemeente Castricum de verhouding tussen de basisregel (2.3.4.1.3) en de aanvullende regels (2.3.4.1.3.1 en 2.3.4.1.2) niet alleen in de lay-out, maar ook in de tekst van de tabel tot uitdrukking had kunnen brengen – zoals zij met ingang van het jaar 2018 kennelijk ook heeft gedaan – maar de enkele omstandigheid dat zij daarvan in de legestabel 2017 heeft afgezien brengt, gelet op het overwogene onder 5.3, niet met zich dat sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel of het verbod op willekeur.
Slotsom
5.5.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, M.J. Leijdekker en B.A. van Brummelen, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman als griffier. De beslissing is op 28 september 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.