ECLI:NL:GHAMS:2021:2929

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
23-000726-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met aanpassing van strafmaat in zaak van illegale wapenhandel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 21 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2021. De verdachte, geboren in 1985 en thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad, was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld, gericht op de strafmaat voor de feiten 1, 2 en 3. De verdachte heeft gedurende een periode van één jaar en vier maanden een groot aantal gaspistolen en peppersprays zonder toestemming vanuit Tsjechië naar Nederland gebracht, voorhanden gehad en overgedragen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een gevaarlijke situatie heeft gecreëerd door het ongecontroleerde bezit van deze wapens, wat een negatieve impact heeft op de veiligheid van de samenleving.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van vijf jaren eiste, afgewezen en in plaats daarvan een gevangenisstraf van twee jaren opgelegd. Het hof oordeelde dat de door de rechtbank opgelegde straf van 14 maanden niet in verhouding stond tot de ernst van de feiten. De verdachte had eerder al veroordelingen voor soortgelijke delicten, wat in zijn nadeel weegt. Het hof heeft geen aanleiding gezien om een voorwaardelijke straf op te leggen, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. De beslissing van het hof houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar de ernst van de feiten weegt zwaarder.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-000726-21
Datum uitspraak: 21 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-159404-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteland] op [geboortedag] 1985,
adres: [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de officier van justitie onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Uit zowel de appelschriftuur van de officier van justitie als het requisitoir ter terechtzitting in hoger beroep van de advocaat-generaal volgt echter dat het hoger beroep enkel is gericht tegen de strafmaat ten aanzien van feiten 1, 2 en 3.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de zaak, het openbaar ministerie overeenkomstig en op grond van artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet ontvangen dient te worden in het hoger beroep

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafmotivering en de opgelegde gevangenisstraf. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder feiten 1, 2 en 3 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder feiten 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf geen recht doet aan de ernst van de feiten en heeft daarbij gewezen op de richtlijnen van het openbaar ministerie waarbij, in geval van recidive, twee maanden gevangenisstraf als strafeis voor het voorhanden hebben van een gaspistool wordt vermeld.
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het vonnis bevestigd dient te worden. De verdachte is in de vijf jaren voorafgaand aan de onderhavige tenlastegelegde feiten niet veroordeeld. Daarnaast is de verdachte in deze zaak slechts een katvanger. Dit wordt onderschreven door de reclassering die aangeeft dat de verdachte een eenmalige foute keuze heeft gemaakt en dat het gevaar voor herhaling als matig wordt ingeschat. In detentie heeft de verdachte voorts actief meegewerkt aan zijn re-integratie. Indien het hof van oordeel is dat de straf die door de rechtbank is opgelegd niet toereikend is, dan verzoekt de raadsvrouw een eventueel aanvullende straf in voorwaardelijke vorm op te leggen of een werkstraf te laten zijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft gedurende een lange periode, te weten één jaar en vier maanden, een groot aantal gaspistolen en peppersprays zonder consent doen binnenkomen vanuit Tsjechië in Nederland, deze voorhanden gehad en overgedragen. Door het in Nederland in te voeren van grote aantallen van dergelijke wapens is hier te lande een potentieel gevaarlijke situatie geschapen, waarbij de kans zonder meer aanwezig was dat van deze wapens op gevaarzettende wijze gebruik zou worden gemaakt. De hoeveelheid wapens doet ook de betrokkenheid van een achterliggend georganiseerd en professioneel verband vermoeden.
De verdachte heeft bijgedragen aan het gevaar van het ongecontroleerde bezit van voornoemde wapens voor onze samenleving. Het gevolg hiervan is dat de Nederlandse samenleving onveiliger is geworden. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Niet gebleken is dat de verdachte enige verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor de mogelijke gevolgen.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 16 juni 2021 is de verdachte eerder, hoewel al wat langer geleden, ter zake van delicten uit de Wet wapens en munitie, onherroepelijk veroordeeld. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden zich wederom aan soortgelijke misdrijven schuldig te maken, hetgeen in zijn nadeel weegt.
De door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf doet onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. Anderzijds acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf te fors.
In het voorgaande ligt besloten dat het hof van oordeel is dat niet kan worden volstaan met een andere dan een vrijheidsbenemende straf. Het hof ziet in hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen aanleiding tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof zal naast de gevangenisstraf geen taakstraf opleggen, reeds omdat het een hogere gevangenisstraf dan zes maanden oplegt.
Het hof zal voorts rekening houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafmotivering en de opgelegde gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. M.L.M. van der Voet en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. J.M. van Riel, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 juli 2021.
mrs. A. Dantuma-Hieronymus en J.M. van Riel zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.