ECLI:NL:GHAMS:2021:3073

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
23-001532-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van ex-partner door het versturen van beledigende e-mails en voicemails

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1964, werd beschuldigd van belaging van zijn ex-partner door het stelselmatig versturen van beledigende e-mails en het inspreken van dreigende voicemails. De tenlastelegging omvatte het versturen van meerdere berichten met een beledigende, dwingende en dreigende inhoud, evenals het bezoeken van de woning van de benadeelde met het doel haar te dwingen iets te doen of vrees aan te jagen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 oktober 2018 tot en met 13 september 2019 wederrechtelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat zijn handelen niet wederrechtelijk was, omdat hij als schuldeiser handelde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen, en een contactverbod met de benadeelde voor de duur van twee jaar. Daarnaast werd de benadeelde partij in het proces betrokken, met een toegewezen schadevergoeding van €863,80, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof oordeelde dat de verdachte geen blijk had gegeven van inzicht in de ernst van zijn handelen, wat de strafmaat beïnvloedde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001532-20
datum uitspraak: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 2 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-008775-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2021 en 30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 4 oktober 2018 tot en met 13 september 2019 te Alkmaar, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door
- veelvuldig, althans meermalen e-mails en/of een WhatsApp-bericht naar [benadeelde] te sturen, waarvan één of meerdere bericht(en) met een inhoud/tekst van beledigende en/of dwingende en/of dreigende aard en/of strekking en/of;
- meermalen de voicemail van [benadeelde] in te spreken, waarvan één of meerdere bericht(en) met een inhoud van beledigende en/of dwingende en/of dreigende aard en/of strekking en/of;
- langs de woning van [benadeelde] te gaan met het oogmerk die [benadeelde], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverwegingen

De verdachte heeft gesteld dat hij dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu hij niet wederrechtelijk heeft gehandeld. Hij heeft daartoe, voor zover hier van belang, aangevoerd dat in de memorie van toelichting bij de strafbaarstelling van belaging is benadrukt dat de acties van een schuldeiser buiten de wettelijke delictsomschrijving van belaging vallen. Een schuldeiser, in dit geval de verdachte, heeft immers een wettelijk recht om de schuld van zijn schuldenaar, in dit geval mevrouw [benadeelde] (verder: [benadeelde]), te innen.
Daarnaast heeft de verdachte gesteld nooit te zijn gehoord door de politie over zijn positie als schuldeiser. Dit, en het niet uitwerken noch in het strafdossier voegen van de audiovisuele opname van zijn politieverhoor, zijn onherstelbare vormverzuimen in het vooronderzoek.
De verdachte heeft ten slotte voorwaardelijk verzocht een onafhankelijk onderzoek te gelasten naar het lekken van gevoelige informatie van politie en justitie dan wel zijn persoonsgegevens, naar de gemeente Amstelveen.
Het hof overweegt als volgt.
Wederrechtelijkheid
Gelet op de bewijsmiddelen, te weten de inhoud van diverse verzonden e-mailberichten en voicemails aan [benadeelde] is aan de beantwoording van de vraag of de verdachte als schuldeiser van [benadeelde] kon worden aangemerkt, het belang komen te ontvallen. De verdachte is immers in die berichten veelal beledigend, dwingend en bedreigend. Maar ook als de verdachte in de ten laste gelegde periode de status van schuldeiser van [benadeelde] toekwam, zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van het handelen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer zodanig geweest, dat sprake is van het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde]. Dit levert het strafbare feit van belaging op.
Naar het oordeel van het hof ziet de door de verdachte benoemde uitzondering voor schuldeisers in ieder geval niet op de situatie waarin iemand zich schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het verweer wordt verworpen.
Onherstelbaar vormverzuim
Zo al van een audiovisuele opname van het politieverhoor van de verdachte sprake is geweest, leidt het niet uitwerken en het niet in het dossier voegen daarvan, gelet op hetgeen de verdachte daarover heeft aangevoerd, niet tot de conclusie dat sprake is geweest van één of meer vormverzuimen. Niet is gebleken dat in het voorbereidend onderzoek een strafrechtelijk voorschrift of rechtsbeginsel is geschonden. Ook is niet komen vast te staan dat de verdachte hierdoor in zijn belangen is geschaad.
Daarnaast moet, om aan vormverzuimen consequenties zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering te verbinden, sprake zijn van de onherstelbaarheid daarvan, waarvan niet is gebleken.
Naar het oordeel van het hof is bovendien niet komen vast te staan dat de verdachte nadeel heeft ondervonden door de vermeende vormverzuimen, temeer nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring heeft kunnen afleggen en heeft afgelegd. Aan de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep immers alle gelegenheid geboden om zijn zienswijze kenbaar te maken. Van die gelegenheid heeft de verdachte gebruik gemaakt. Het verweer wordt verworpen.
Voorwaardelijk verzoek tot onderzoek
Het voorwaardelijk verzoek tot het (laten) doen van onderzoek naar het lekken van (persoonlijke) gegevens van de onderhavige strafzaak dan wel de verdachte naar de gemeente Amstelveen is naar het oordeel van het hof niet noodzakelijk, nu eventuele resultaten van een dergelijk onderzoek niet van belang zijn voor de beantwoording van een van de vragen als bedoeld in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 4 oktober 2018 tot en met 13 september 2019 in Nederland wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [benadeelde], door
- veelvuldig e-mails naar [benadeelde] te sturen, waarvan meerdere berichten met een inhoud van beledigende en dwingende en dreigende aard en/of strekking en
- meermalen de voicemail van [benadeelde] in te spreken, waarvan meerdere berichten met een inhoud van beledigende en dwingende en dreigende aard en/of strekking,
met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
belaging.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd, met overneming van de opgelegde bijzondere voorwaarde van contactverbod met het [benadeelde].
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in een periode van een klein jaar schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Nadat de verdachte en zijn ex-partner van elkaar zijn gescheiden, heeft de verdachte meerdere e-mailberichten naar haar gestuurd en haar voicemail meermalen ingesproken. Veel van die berichten bevatten beledigende, dwingende en/of dreigende teksten. Door zo te handelen, heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van zijn ex-partner en bij haar angstgevoelens teweeg gebracht. De verdachte heeft er geen blijk van gegeven het kwalijke van zijn handelen in te zien en zich met name gericht op de slachtofferrol, die hij zichzelf heeft aangemeten. Hij heeft weliswaar in het laatste woord ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij spijt heeft van zijn handelen, maar de oprechtheid van zijn spijtbetuiging is op het hof niet invoelbaar overgekomen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
Gelet op de lange duur en het intensieve karakter van het strafbare handelen van de verdachte tot nu toe, moet ernstig rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [benadeelde]. Het hof zal daarom, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opleggen, voor de duur van twee jaren. Deze maatregel houdt in een contactverbod met [benadeelde], zoals hierna in het dictum nader omschreven.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.088,80. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 850,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De gevorderde materiële schade bestaat uit a) reiskosten, b) kosten KPN en c) verhuiskosten en vormt een totaalbedrag van € 2.361,80.
De benadeelde partij heeft voorts een bedrag van € 1.250,00 gevorderd wegens geleden immateriële schade.
Daarnaast heeft de benadeelde partij proceskosten ad € 4.477,00 gevorderd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de post ‘reiskosten’ ad € 113,80 geheel en de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1.000,00 worden toegewezen. De gevorderde proceskosten kunnen conform het liquidatietarief worden toegewezen.
De verdachte heeft verzocht om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft de schadepost a) reiskosten voldoende onderbouwd. Deze schade is het rechtstreekse gevolg van het bewezenverklaarde en komt het hof niet ongegrond of onrechtmatig voor. Dit deel van de vordering ligt voor toewijzing gereed.
Voor het overige, te weten schadeposten b) kosten KPN en c) verhuiskosten, is onvoldoende gebleken dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering ten aanzien van voornoemde schadeposten, aangezien nader onderzoek naar deze posten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Immateriële schade
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat de benadeelde partij zich angstig en onveilig heeft gevoeld, zoals ook naar voren is gekomen in de (slachtoffer)verklaring die zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft voorgedragen. Naar het oordeel van het hof is aldus sprake van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Naar de maatstaf van billijkheid wordt de immateriële schade geschat op € 750,00.
Gelet op het voorgaande is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van
€ 863,80. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige wordt dit deel van de vordering afgewezen.
Proceskosten
Omtrent de gevorderde proceskosten stelt het hof voorop dat een redelijke uitleg van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering in beginsel meebrengt dat bij de begroting van de daar bedoelde kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. Het hof ziet in deze zaak geen aanleiding daarvan af te wijken.
Uitgaande van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven (geldend vanaf 1 februari 2021) en het daarin genoemde tarief I (behorend bij een gevorderde hoofdsom beneden € 10.000,00), begroot het hof de kosten in eerste aanleg op € 956,00 en in hoger beroep op € 478,00. Dit komt neer op een totaalbedrag van € 1.434,00. Het bedrag is als volgt opgebouwd: € 478,00 per punt x 3 punten (1 punt voor het indienen van de vordering, 1 punt voor het bijwonen van de inhoudelijke behandeling in eerste aanleg en 1 punt voor bijwonen van de inhoudelijke behandeling in hoger beroep). De verdachte zal in zoverre in de proceskosten van de benadeelde partij worden veroordeeld. Voor het overige zal de vordering met betrekking tot de proceskosten worden afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jarenop geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
2 wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 863,80 (achthonderddrieënzestig euro en tachtig cent) bestaande uit € 113,80 (honderddertien euro en tachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 1.434,00 (duizend vierhonderdvierendertig euro). Wijst af het meer of anders gevorderde met betrekking tot de proceskosten.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 863,80 (achthonderddrieënzestig euro en tachtig cent) bestaande uit € 113,80 (honderddertien euro en tachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 17 (zeventien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 13 september 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. H.A. van Eijk en mr. R. Oude Breuil, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2021.
mr. R. Oude Breuil is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]