ECLI:NL:GHAMS:2021:3808
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de inleidende dagvaarding wegens ontbrekende betekeningsstukken
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 februari 2005. De verdachte was bij verstek veroordeeld, maar heeft op 10 juli 2019 hoger beroep ingesteld nadat het vonnis op 9 juli 2019 aan hem was betekend. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep constateerde het hof dat een akte van uitreiking van de inleidende dagvaarding ontbrak in het dossier. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of de dagvaarding in eerste aanleg rechtsgeldig was uitgereikt. Dit gebrek aan bewijs leidde tot de conclusie dat de betekening niet voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering, wat op straffe van nietigheid geldt. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de inleidende dagvaarding nietig verklaard. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden, en werd uitgesproken op de openbare terechtzitting.