In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 29 januari 2020 was gewezen. De verdachte, die op 21 december 2018 te Middenmeer werd aangehouden, was beschuldigd van diefstal van ongeveer 7627 klapkratten, die toebehoorden aan een benadeelde partij. De diefstal vond plaats in vereniging met anderen en werd gepleegd door middel van braak. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien weken, maar de verdediging stelde dat de straf te zwaar was en pleitte voor een lichtere straf, gezien de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en heeft de strafmaat herzien. Gezien de ernst van de feiten, de maatschappelijke impact van de diefstal en de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte, heeft het hof besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen, naast een taakstraf van honderd uren. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. Het hof heeft de beslissing genomen met inachtneming van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op deze zaak.