ECLI:NL:GHAMS:2021:3934

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
23-000709-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal van een groot aantal kratten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 29 januari 2020 was gewezen. De verdachte, die op 21 december 2018 te Middenmeer werd aangehouden, was beschuldigd van diefstal van ongeveer 7627 klapkratten, die toebehoorden aan een benadeelde partij. De diefstal vond plaats in vereniging met anderen en werd gepleegd door middel van braak. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien weken, maar de verdediging stelde dat de straf te zwaar was en pleitte voor een lichtere straf, gezien de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. Het hof oordeelde dat de verdachte strafbaar was en heeft de strafmaat herzien. Gezien de ernst van de feiten, de maatschappelijke impact van de diefstal en de positieve ontwikkeling in het leven van de verdachte, heeft het hof besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op te leggen, naast een taakstraf van honderd uren. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden. Het hof heeft de beslissing genomen met inachtneming van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing zijn op deze zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000709-21
datum uitspraak: 14 december 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-254252-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
30 november 2021.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2018 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ongeveer 7627, althans een grote hoeveelheid, klapkratten, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen klapkratten onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

De verdachte is op 21 december 2018 aangehouden in een vrachtwagen, waarmee even daarvoor een groot aantal plastic kratten was ontvreemd uit het magazijn van [benadeelde]. In de vrachtwagen werden de gestolen kratten aangetroffen. De verdachte is herkend op de beelden van de diefstal, die door de bewakingscamera’s van het bedrijf zijn vastgelegd. Uit de beelden blijkt voorts dat de diefstal door meerdere personen is gepleegd. Uit de aangifte blijkt dat de daders zich de toegang tot het magazijn hebben verschaft door een raam in te slaan.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor, kort gezegd, diefstal in vereniging met braak. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het appel uitsluitend is gericht tegen de door de politierechter opgelegde strafmaat en -modaliteit.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 december 2018 te Middenmeer, gemeente Hollands Kroon tezamen en in vereniging met anderen ongeveer 7627 klapkratten, die toebehoorden aan [benadeelde], heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien weken met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
De verdediging heeft bepleit dat moet worden volstaan met een taakstraf, of in ieder geval een lichtere straf dan die door de advocaat-generaal gevorderd. De verdachte heeft slechts een geringe rol gespeeld bij de bewezenverklaarde feiten. Hij fungeerde als chauffeur en heeft eenmaal geholpen met tillen. Daarnaast dient de verdachte in de onderhavige zaak te worden aangemerkt als first offender. Sinds zijn vrijlating uit detentie woont de verdachte bij zijn moeder en is hij abstinent van drugs. Hij heeft nu tien maanden een nieuwe relatie en mag zijn kind weer zien. Hij werkt in de zomer bij zijn moeder op de camping en buiten het campingseizoen als ZZP’er in de bouw. Van de betalingen voor de door de verdachte verrichtte bouwwerkzaamheden heeft de verdediging ter zitting stukken overgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een brutale diefstal in vereniging van enkele duizenden kratten met een aanzienlijke totale waarde. Inbraken veroorzaken maatschappelijke onrust en brengen een groot gevoel van onveiligheid teweeg. Door zo te handelen heeft de verdachte schade teweeggebracht en overlast veroorzaakt. Het hof rekent dit de verdachte aan. Voor dergelijke feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder meer passend.
Het hof houdt echter rekening met de positieve wending die de verdachte - sinds zijn verblijf in detentie in een latere zaak – aan zijn leven lijkt te hebben gegeven. Om deze ontwikkeling niet te doorkruisen zal worden volstaan met de oplegging van een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 november 2021 is hij voorafgaand aan de onderhavige feiten niet eerder onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. R.D. van Heffen en mr. A.M. Koolen-Zwijnenburg, in tegenwoordigheid van mr. A.S. de Bruin, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2021.
=========================================================================
[benadeelde]
.