ECLI:NL:GHAMS:2021:4095

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
20/00626
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake douanerechten en indeling van steenpapier

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 november 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 17 september 2020. De zaak betreft de indeling van 'steenpapier' voor douanedoeleinden. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had op 24 oktober 2017 een uitnodiging tot betaling van douanerechten van € 1.371,40 aan belanghebbende uitgereikt, welke door de rechtbank werd vernietigd. De rechtbank oordeelde dat het steenpapier niet correct was ingedeeld onder GN-code 3920 10 28, maar dat het moest worden ingedeeld onder GN-code 3921 90 90. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 9 november 2021 heeft het Hof de samenstelling van het steenpapier bekeken en vastgesteld dat het voor 80% uit calciumcarbonaat en voor 18% uit HDPE bestaat. Het Hof oordeelde dat het wezenlijke karakter van het steenpapier aan de kunststof (HDPE) ontleend wordt, en niet aan het steenpoeder. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat de indeling in GN-code 3920 10 28 niet correct was, maar dat de indeling in GN-code 3921 90 90 ook geen gevolgen had voor het verschuldigde douanerecht, aangezien beide codes hetzelfde tarief van 6,5% hebben. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 20/00626
30 november 2021
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.gevestigd te [Z] , belanghebbende,
tegen de uitspraak van 17 september 2020 in de zaak met kenmerk HAA 18/2055 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft op 24 oktober 2017 aan belanghebbende een uitnodiging tot
betaling (hierna: utb) van € 1.371,40 aan douanerechten uitgereikt.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 april 2018 de utb gehandhaafd. Belanghebbende heeft beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.3.
De rechtbank heeft bij de uitspraak van 17 september 2020 als volgt beslist (belanghebbende en de inspecteur zijn in de uitspraak aangeduid als ‘eiseres’ en ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.311;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank op 26 oktober 2020 hoger beroep bij het Hof ingesteld. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2021. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft in haar uitspraak de navolgende feiten vastgesteld:
“1. Eiseres drijft een groothandel in papier- en kartonwaren, waaronder ook begrepen zogenoemd steenpapier. Op 24 oktober 2017 heeft [xxx] B.V. in naam en voor rekening van eiseres aangifte gedaan voor het brengen in het vrije verkeer van een partij steenpapier. In de aangifte is het product omschreven als “foliën van kunststof” met vermelding van GN-code 3920 10 28. Dit heeft geleid tot de utb.
2. Op 2 november 2017 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de utb, omdat zij van mening is dat het steenpapier moet worden ingedeeld onder hetzij GN-code 6815 99 00 (als “werken van steen”), hetzij GN-code 4823 90 40 (als “werken van papier”). Voor beide GN-codes geldt een tarief aan douanerechten van 0%. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het steenpapier moet worden ingedeeld onder GN-code 3920 10 28 en het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Op basis van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank van het volgende uit. Het steenpapier bestaat voor ongeveer 80% uit calciumcarbonaat in de vorm van kalksteenpoeder, voor 18% HDPE (High Density Polyethyleen, hierna ook: de kunststof) en voor 2% uit een coating met een bij partijen onbekende samenstelling. In de productiefase wordt een mengsel van kalksteenpoeder en HDPE verhit en gevormd tot korrels. Deze korrels worden door extrusie gevormd tot dunne vellen. De vellen worden vervolgens voorzien van een coating en op de gewenste maat gesneden. Wanneer het steenpapier wordt beschreven of bedrukt, trekt de inkt alleen in de coating, het onderliggende calciumcarbonaat/HDPE mengsel is waterafstotend. Verder heeft steenpapier een hogere treksterkte dan papier dat van houtpulp is gemaakt.
4. Aan de hand van het ter zitting overgelegde steenpapier heeft de rechtbank vastgesteld dat het steenpapier eenvoudig kan worden gevouwen, verkreukeld en verscheurd. Anders dan bij het scheuren van gewoon papier zijn bij het steenpapier gescheurde randen even scherp als gesneden randen. Wanneer aan het steenpapier wordt getrokken rekt het enigszins uit waardoor het in enige mate vervormt. Het boek van steenpapier dat eiseres heeft getoond, laat zich gebruiken als ware het van gewoon papier gemaakt, zij het dat de bladzijden steviger aanvoelen. Van het kalksteenpoeder dat eiseres heeft getoond heeft de rechtbank vastgesteld dat het een zeer fijn poeder betreft dat zacht aanvoelt.”
2.2.
Nu tegen deze feitenvaststelling geen bezwaren zijn ingebracht, zal ook het Hof van die feiten uitgaan. Evenals op de zitting bij de rechtbank (zie onderdeel 4) heeft het Hof op de zitting van 9 november 2021 door belanghebbende meegenomen artikelen van steenpapier bekeken. Het Hof heeft twee artikelen (een landkaart en een visitekaartje) aan het dossier toegevoegd.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de bestreden utb terecht aan belanghebbende is uitgereikt. Meer in het bijzonder houdt partijen verdeeld of het steenpapier moet worden ingedeeld onder GN-code 3920 10 28 (standpunt inspecteur), dan wel onder GN-code 6815 99 00 of post 4901 (standpunten belanghebbende).

4.Relevante wet- en regelgeving

4.1.
Post 2515 luidt, voor zover hier van belang:
4.2.
Post 2517 luidt, voor zover hier van belang:
4.3.
Post 3920 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
De GS-toelichting op deze post luidt, voor zover hier van belang:
“This heading does not cover products which have been reinforced, laminated, supported or similarly combined with materials other than plastics (heading 39.21). For this purpose “similarly combined” must be combinations of plastics with materials, other than plastics, which enhance the strength of the plastic material (e.g., embedded metal mesh and woven glass fabric, as well as mineral fibres, whiskers and filaments).
However, products made out of plastics compounded with fillers in the form of powders, granules, spheres or flakes are classified in this heading. Further, minor surface treatments such as coloration, printing (subject to Note 2 to Section VII), vacuum deposition of metal are not to be regarded as reinforcements or similar combinations for the purposes of this heading.”
De GN-toelichting op deze post luidt, voor zover hier van belang:
“Deze post omvat ‘steenpapier’ bestaande uit steenpoeder (ongeveer 80 gewichtspercenten calciumcarbonaat) en kunststof (ongeveer 20 gewichtspercenten kunsthars) waarbij de kunststof het product zijn wezenlijk karakter verleent vanwege de flexibiliteit, terwijl het steenpoeder slechts als vulmateriaal dient. Steenpapier is een papierachtig materiaal dat kan worden bewerkt zoals papier (d.w.z. bedrukt, gevouwen, versneden en verkleefd), omdat de dichtheid ervan vergelijkbaar is met de dichtheid van uit cellulose vervaardigd papier. Het is onder meer geschikt voor briefpapier, zakken, verpakkingen, kleefmiddelen, vetvrij papier, pakpapier en houders.”
4.4.
Post 3921 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
(…)
4.5.
Post 6802 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
4.6.
Post 6810 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
De GS-toelichting op deze post luidt, voor zover hier van belang:
“Artificial stone is an imitation of natural stone obtained by agglomerating pieces of natural stone or crushed or powdered natural stone (limestone, marble, granite, porphyry, serpentine, etc.) with lime or cement or other binders (e.g., plastics). Articles of artificial stone include those of “terrazzo”, “granito”, etc.”
De GN-toelichting op postonderverdeling 6810 99 00 luidt:
“Deze onderverdeling omvat niet:
1. “steenpapier” (zie de toelichting op post 3920);
(…).”
4.7.
Post 6815 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
(…)
4.8.
De GS-toelichting op indelingsregel 3 b) luidt, voor zover hier van belang:
“(VIII) The factor which determines essential character will vary as between different kinds of goods. It may, for example, be determined by the nature of the material or component, its bulk, quantity, weight or value, or by the role of a constituent material in relation to the use of the goods.”

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist:
“15. Voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de postonderverdelingen, de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken en de algemene indelingsregels. Het is vaste jurisprudentie van het HvJ, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle, het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de GN-posten en in de aantekeningen op de afdelingen en de hoofdstukken zijn omschreven. Hierbij vormen de GS- en de GN-toelichtingen nuttige aanwijzingen voor de tariefindeling, ook al zijn deze toelichtingen slechts uitleggingen en rechtens niet bindend (zie onder meer HvJ 26 april 2017, C-51/16 (Stryker EMEA Supply Chain Services BV), r.o. 39 en 45). De inhoud van GS- en GN- toelichtingen moet in overeenstemming zijn met de GN-bepalingen en mag de strekking daarvan niet wijzigen. Toelichtingen moeten, indien zij in strijd blijken met de tekst van de GN-posten en de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken, terzijde worden geschoven (zie onder meer HvJ 26 november 2015, C-44/15 (Duval GmbH & Co, KG.), r.o. 24).
16. Het steenpapier bestaat uit steenpoeder, kunststof en een coating en is dus samengesteld uit verschillende stoffen, welke samenstelling als zodanig niet in een van de GS-posten is genoemd. De vervolgens in aanmerking komende GS-posten hebben elk afzonderlijk slechts betrekking op een gedeelte van de stoffen waaruit het steenpapier is samengesteld, zodat indelingsregel 3a toepassing mist. Het steenpapier moet dan op grond van indelingsregel 3b worden ingedeeld naar de stof of het bestanddeel waaraan het zijn wezenlijk karakter ontleent, indien dit kan worden bepaald.
17. Dat het steenpapier voor 80% uit steenpoeder bestaat, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat het al hierdoor zijn wezenlijk karakter ontleent aan het steenpoeder. Het steenpapier, bestaande uit dunne, vouwbare en soepele vellen, ontleent zijn verschijningsvorm naar het oordeel van de rechtbank aan de kunststof. Dat dit bestanddeel slechts 18% van het totaal van het steenpapier uitmaakt, maakt dit niet anders.
De mogelijkheid om het steenpapier op een functioneel nuttige manier te kunnen bedrukken of beschrijven ontleent het aan de coating. Het steenpoeder verleent het steenpapier weliswaar massa, maar dat is in vergelijking met de eigenschappen die het aan de kunststof en de coating ontleent onvoldoende om het wezenlijk karakter aan het steenpoeder toe te kennen. Het steenpoeder dient in deze samenstelling slechts als vulmiddel. De coating is weliswaar essentieel voor het bedrukken van het steenpapier, maar zonder de coating kan het steenpapier nog steeds worden gebruikt als bijvoorbeeld verpakkingsmateriaal. Gelet op de belangrijkheid van de samenstellende stoffen ten opzichte van het gebruik dat van het steenpapier wordt gemaakt, verleent de kunststof het wezenlijk karakter aan het steenpapier.
18. Nu het steenpapier zijn wezenlijk karakter ontleent aan de kunststof, vindt indeling plaats met toepassing van indelingsregel 3b. Anders dan verweerder stelt, is indeling in GS-post 3920 niet mogelijk, omdat daar slechts worden ingedeeld vellen van kunststof die niet zijn versterkt, gelaagd of op dergelijke wijze gecombineerd met andere stoffen. Het steenpapier moet worden ingedeeld in GS-post 3921, als ‘andere vellen van kunststof’, in GN-code 3921 90 90.
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard, en dient de uitspraak op bezwaar te worden vernietigd, omdat verweerder daarin het steenpapier ten onrechte heeft ingedeeld in GN-code 3920 10 28. Dit heeft evenwel geen gevolgen voor het bedrag aan verschuldigde douanerechten dat in de utb is opgenomen, omdat het tarief behorende bij GN-code 3921 90 90 ook 6,5% bedraagt. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar.”

6.Beoordeling van het geschil

6.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het onderwerpelijke product (steenpapier) bestaat uit drie componenten: circa 80% marmerpoeder (een restproduct van de marmerwinning), circa 18% high density polyethyleen en circa 2% coating. De samenstelling van deze coating is onbekend, omdat dit een bedrijfsgeheim van de producent betreft. Bij de productie van het steenpapier worden marmerpoeder en polyethyleen vermengd en gevormd tot korrels. Deze korrels worden vervolgens door extrusie gevormd tot dunne vellen. Deze vellen worden voorzien van voornoemde coating om ze (beter) te kunnen bedrukken en beschrijven. Het product wordt door de afnemers (drukkerijen) gebruikt als alternatief voor ‘normaal’ papier, dat van houtpulp is gemaakt.
6.2.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep primair dat indeling dient plaats te vinden in post 6815 als “werken van steen (…), elders genoemd noch elders onder begrepen” en subsidiair dat indeling met toepassing van indelingsregel 4 dient plaats te vinden onder post 4901 als “boeken, brochures, en dergelijk drukwerk, ook indien in losse vellen”.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de door de rechtbank toegepaste indeling in post 3921 niet juist is en dat indeling dient plaats te vinden in post 3920, zoals is vermeld in de GN-toelichting (zie 4.3).
Indelingsregel 1
6.3.
Post 6815 betreft werken van steen of van andere minerale stoffen (koolstofvezels, werken van koolstofvezels en werken van turf daaronder begrepen), elders genoemd noch elders onder begrepen. Nu werken van marmer met name worden genoemd in post 6802, onderverdeling 6802 91 00, mist post 6815 reeds daarom toepassing.
Indeling onder post 6802, met toepassing van indelingsregel 1, is naar ’s Hofs oordeel echter evenmin mogelijk, omdat steenpapier niet kwalificeert als “werk van steen”. Uit de GS-toelichting volgt dat post 6802 betrekking heeft op natuursteen (met uitzondering van leisteen) die een bewerking heeft ondergaan uitgaande boven die, welke de producten bedoeld bij hoofdstuk 25 gewoonlijk ondergaan in de steengroeven. Van een dergelijk werk van natuursteen is in casu geen sprake, reeds omdat steenpapier voor 20% uit andere stoffen bestaat dan natuursteen.
6.4.
Evenmin is sprake van “kunststeen” in de zin van post 6810. Uit de GS-toelichting op deze post volgt dat met kunststeen worden bedoeld imitaties van natuursteen die worden verkregen door stukken, korrels, gruis of poeder van natuursteen (marmer en andere kalksteensoorten, graniet, porfier, serpentijn, enz.) samen te kitten met behulp van cement, kalk of andere bindmiddelen (bijvoorbeeld kunststof). In casu is weliswaar sprake van vermenging van marmerpoeder met een kunststof, maar niet in een zodanige verhouding en op een zodanige wijze dat sprake is van een imitatie van natuursteen.
Indelingsregel 2 b)
6.5.
Nu indeling van het product met toepassing van indelingsregel 1 niet mogelijk is, dient indelingsregel 2 b) in beschouwing te worden genomen. Deze regel bepaalt dat onder een in een post vermelde stof niet alleen wordt verstaan die stof in zuivere staat, maar ook vermengd of verbonden met andere stoffen. De toepassing van deze regel betekent dat de draagwijdte van posten waarin een bepaalde stof is genoemd zodanig wordt verruimd dat daaronder ook die stof vermengd of verbonden met andere stoffen kan worden ingedeeld. Het onderwerpelijke product bestaat – afgezien van een geringe hoeveelheid coating – uit polyethyleen en marmerpoeder. Het marmerpoeder verschaft het product onder meer zijn witte kleur. Belanghebbende heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat voor de vervaardiging van steenpapier in plaats van marmer ook andere steensoorten kunnen worden gebruikt, mits wit van kleur. Voor het onderwerpelijke product is marmerpoeder gebruikt dat een restproduct van de marmerwinning is, welk restproduct op deze wijze een nuttige bestemming kan worden gegeven.
6.6.
Polymeren van ethyleen, in primaire vormen, worden ingedeeld in post 3901 (6,5%). In casu is evenwel geen sprake van polyethyleen in een primaire vorm, maar van polyethyleen in vellen als vermeld in post 3920 (eveneens 6,5%).
Marmer wordt met name genoemd in de bewoordingen van post 2515. Poeder van de steensoorten bedoeld bij de posten 2515 en 2516 wordt genoemd in de bewoordingen van post 2517. Meer specifiek dient marmerpoeder te worden ingedeeld in postonderverdeling 2517 41 00 (vrij; zie 4.1 en 4.2).
Indelingsregel 3 a) en b)
6.7.
Nu het product met toepassing van indelingsregel 2 b) vatbaar is voor indeling onder twee posten dient de (verdere) indeling te geschieden met toepassing van indelingsregel 3.
Regel 3 a) biedt geen uitkomst, omdat de twee onder 6.6 genoemde posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen waaruit het product is samengesteld, zodat beide posten worden aangemerkt als even specifiek.
Regel 3 b) bepaalt dat mengsels en werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen worden ingedeeld naar het goed waaraan het mengsel of de werken hun wezenlijke karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het wezenlijke karakter van het product door het marmerpoeder wordt bepaald, omdat het product voor 80% uit marmerpoeder bestaat en het marmerpoeder een grotere waarde vertegenwoordigt dan het polyethyleen. De inspecteur betoogt dat het wezenlijke karakter door het polyethyleen wordt bepaald, omdat het marmerpoeder slechts als vulmiddel wordt gebruikt en de kenmerkende eigenschappen van het product alle zijn toe te rekenen aan het polyethyleen: de waterbestendigheid, de hogere scheurweerstand (dan normaal papier), de flexibiliteit en de rol- en vouwbaarheid.
6.8.
In de GS-toelichting op regel 3 b) is onder meer vermeld dat de factor die doorslaggevend is bij het bepalen van het wezenlijke karakter kan verschillen van de ene soort goederen tot de andere, maar dat “de belangrijkheid van de samenstellende stoffen ten opzichte van het gebruik dat van de goederen zal worden gemaakt” een criterium kan vormen om het wezenlijke karakter te bepalen (zie 4.8). In het licht van deze toelichting heeft de rechtbank naar ’s Hofs oordeel met juistheid geoordeeld dat, gelet op het gebruik dat door de afnemende drukkerijen van de goederen zal worden gemaakt (het drukken van boeken, kaarten en brochures), het polyethyleen belangrijker is dan het marmerpoeder. Van polyethyleen kunnen immers ook zonder vulmiddel vellen worden vervaardigd, welke – na het aanbrengen van meergenoemde coating – bedrukt zouden kunnen worden. Het polyethyleen verleent het steenpapier bovendien haar kenmerkende eigenschappen, namelijk dat het waterbestendig is, dat het een hogere scheurweerstand heeft dan gewoon papier en flexibel en rol- en vouwbaar is. Marmerpoeder daarentegen is ongeschikt om vellen mee te vervaardigen en kan daarom niet worden bedrukt, is niet flexibel en is niet waterbestendig. Het product ontleent naar ’s Hofs oordeel zijn wezenlijke karakter aan het polyethyleen en dient daarom met toepassing van regel 3 b) te worden ingedeeld in post 3920, meer in het bijzonder in postonderverdeling 3920 10 28. Steun voor dit oordeel vindt het Hof in de GN-toelichting op post 3920 (zie 4.3). De omstandigheid dat het product voor 80% uit marmerpoeder bestaat en slechts voor 18% uit polyethyleen staat niet aan dit oordeel in de weg (vgl. HvJ EU 3 juni 2021, zaak C-76/20, BalevBio EOOD, punt 66).
6.9.
Ten overvloede merkt het Hof nog op dat toepassing van indelingsregel 3 c) eveneens tot indeling in post 3920 leidt en dat – nu indeling met toepassing van indelingsregel 3 mogelijk is – niet wordt toegekomen aan toepassing van indelingsregel 4.
6.10.
Het Hof ziet geen grond om, in afwijking van de GN-toelichting op post 3920, de goederen in te delen in post 3921. Anders dan de rechtbank in overweging 18 van haar uitspraak lijkt te veronderstellen, zijn de onderwerpelijke vellen steenpapier niet “versterkt, gelaagd of op dergelijke wijze gecombineerd met andere stoffen”. Uit de GS-toelichting op post 3920 (zie 4.3) volgt dat onder “op dergelijke wijze gecombineerd” wordt verstaan samenstellingen van kunststof met materialen, andere dan kunststof, die de kunststof versterken (bijvoorbeeld ingebedde metalen mazen, geweven glasvezels, minerale vezels en filamenten). Van dergelijke versterkingen is geen sprake: aan het polyethyleen is enkel marmerpoeder toegevoegd. In voornoemde GS-toelichting op post 3920 is uitdrukkelijk vermeld dat producten vervaardigd uit kunststof, vermengd met vulstoffen in de vorm van poeders, korrels, bolletjes of vlokken onder deze post worden ingedeeld.
Voor zover de rechtbank met haar overweging 18 doelt op de aangebrachte coating, volgt het Hof haar daarin evenmin. Kleine oppervlaktebehandelingen zoals bijvoorbeeld kleuren, drukken en het onder vacuüm afzetten van metaal, worden voor de doeleinden van deze post niet beschouwd als verstevigingen of dergelijke samenstellingen, zo volgt eveneens uit meergenoemde GS-toelichting (zie 4.3). Het aanbrengen van meergenoemde coating op het steenpapier beschouwt het Hof als een dergelijke ‘kleine oppervlaktebehandeling’.
6.11.
De omstandigheid dat het Hof tot een andere indeling komt dat de rechtbank leidt niet tot gegrondverklaring van het hoger beroep, omdat voor de posten 3920 en 3921 hetzelfde tarief (6,5%) van toepassing is.
Slotsom
6.12.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

7.Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, C.J. Hummel en W.J. Blokland, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Lambeck als griffier. De beslissing is op 30 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen.
Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte.
Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.