ECLI:NL:GHAMS:2021:4113

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
BKDH-21/00668
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-beschikking en dwangsom bij de gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot een WOZ-beschikking voor het jaar 2015. Belanghebbende, eigenaar van een woning in Amsterdam, had verzocht om een WOZ-beschikking, maar de Heffingsambtenaar weigerde deze en verklaarde het bezwaar ongegrond. Belanghebbende stelde de Heffingsambtenaar in gebreke en vroeg om een dwangsom voor het niet tijdig beslissen op zijn verzoek. De rechtbank oordeelde dat de Heffingsambtenaar geen dwangsom verschuldigd was, omdat er al een eerdere WOZ-waardebeschikking was afgegeven voor dat jaar. In hoger beroep werd de kwestie van de dwangsom en de hoorplicht opnieuw beoordeeld. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar terecht had geweigerd een dwangsom toe te kennen, omdat de voorwaarden van de eerdere afspraak tussen partijen niet waren geschonden. Het Hof bevestigde dat belanghebbende recht had op de WOZ-beschikking, maar dat de hoorplicht niet was geschonden, aangezien de feiten duidelijk waren en ter zitting waren besproken. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de Heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende, die op € 2.401 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 174 moest worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BKDH-21/00668

Uitspraak van 9 november 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: A. Bakker)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam (de Rechtbank) van 28 augustus 2019, nummer AMS 18/7691.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een WOZ-beschikking voor het jaar 2015 (de WOZ-beschikking).
1.2.
Belanghebbende heeft de Heffingsambtenaar op 30 januari 2018 in gebreke gesteld voor het niet beslissen op het verzoek.
1.3.
De Heffingsambtenaar heeft op 27 augustus 2018 geweigerd een dwangsom toe te kennen (de dwangsombeschikking). Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 november 2018 het bezwaar tegen de dwangsombeschikking ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. Van belanghebbende is € 46 griffierecht geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende is € 128 griffierecht geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 18 september 2021 een nader stuk ingediend.
1.7.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken belastingen van het gerechtshof Amsterdam (Stcrt. 2021, 30632) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof Amsterdam. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgehad via videoverbinding (Skype) met het gerechtshof Den Haag op 28 september 2021. Partijen zijn verschenen, waarbij sprake was van een directe beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] . De woning staat op grond, die in erfpacht is uitgegeven. De erfverpachter is de gemeente Amsterdam.
2.2.
Op 7 februari 2018 heeft [A] , medewerker van de Dienst Belastingen Amsterdam, per e-mail het volgende aan de gemachtigde bericht:
“Tijdens de hoorzitting is afgesproken dat voor onderstaande biljetnummers waarvoor u ingebrekestellingen heeft verstuurd de dwangsom stopt met lopen met ingang van vandaag en niet verder oploopt. Dit in verband met ’t aanleveren van nadere stukken door de heer [B] en de heer [C] .
Graag uw bevestiging van deze afspraak.”
2.3.
De gemachtigde heeft per e-mail van 7 februari 2018 het volgende bevestigd:
“Dank voor uw bericht. Akkoord. Besproken is ook dat binnen een redelijke termijn nadat e.e.a. duidelijk is, gemotiveerd uitspraak wordt gedaan.”

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft het volgende over wogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres:

Is een dwangsom verschuldigd?
3. Vast staat dat de heffingsambtenaar voor belastingjaar 2015 al eerder een WOZ-waardebeschikking heeft gegeven aan eiseres. Die waardebeschikking stond ten tijde van de indiening van het verzoek in deze zaak al onherroepelijk vast.
4. Het gerechtshof Amsterdam heeft recentelijk uitspraak1 gedaan in soortgelijke zaken als deze. In navolging van het gerechtshof overweegt de rechtbank in deze zaak als volgt.
5. De heffingsambtenaar heeft terecht het standpunt ingenomen dat de systematiek van de Wet WOZ slechts voorziet in de afgifte van één waardebeschikking voor een desbetreffend jaar. Aangezien vast staat dat aan eiseres een dergelijke waardebeschikking voor belastingjaar 2015 al is gegeven, kan op grond van artikel 22, eerste lid, Wet WOZ niet nogmaals een waardebeschikking worden gegeven door de heffingsambtenaar. Gelet hierop is de heffingsambtenaar op grond van artikel 4:17, zesde lid, van de Awb dan ook geen dwangsom verschuldigd aan eiseres in verband met het niet tijdig beslissen op haar aanvraag.
Hoorplicht
6. Over de vraag of verweerder eiseres in bezwaar had moeten horen, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:3 van de Awb kan van het horen worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Een bezwaar is kennelijk ongegrond indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Dat was in deze zaak het geval.
7. Zoals het gerechtshof Amsterdam in zijn uitspraken1 van 11 juli 2019 heeft overwogen, geschiedt het niet-afgeven van een op grond van artikel 22, dan wel 28, van de Wet WOZ verzochte waardebeschikking, bij een niet voor bezwaar vatbare beschikking. Om die reden kon er redelijkerwijs geen twijfel bestaan over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Daarom heeft de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk geacht en kon hij op grond van artikel 7:3 van de Awb ervan afzien om (de gemachtigde van) eiseres in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 11 juli 2019 in de zaak met nummer ECLI:NL:GHAMS:2019:2442.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de Heffingsambtenaar terecht heeft geweigerd een dwangsom toe te kennen en of de Heffingsambtenaar terecht heeft geweigerd belanghebbende te horen. Niet langer in geschil is dat belanghebbende recht heeft op de gevraagde WOZ-beschikking.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot toekenning van de maximale dwangsom. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de proceskosten.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Ter zitting is vastgesteld dat partijen, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:597, eensgezind van oordeel zijn dat belanghebbende recht heeft op de gevraagde WOZ-beschikking. Het Hof ziet geen aanleiding partijen hierin niet te volgen.
5.2.
Over de afwijzing van het verzoek om een dwangsom voor het niet tijdig afgeven van de WOZ-beschikking oordeelt het Hof als volgt. Uit de onder 2.2. en 2.3. geciteerde emails is slechts af te leiden dat partijen hebben afgesproken dat de dwangsom zou stoppen met lopen en dat de door belanghebbende ingeschakelde deskundigen, de heren [C] en [B] , nadere stukken zouden indienen. De Heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting bij het Hof onweersproken verklaard dat de erfpachtcorrecties na de indiening van deze stukken tijdens een hoorzitting in juni 2018 zijn besproken, in aanwezigheid van onder anderen de twee deskundigen. Niet is gebleken dat de Heffingsambtenaar de summier geformuleerde voorwaarden van de afspraak heeft geschonden. Partijen waren dan ook aan deze afspraak gebonden, zodat de ingebrekestelling was gestuit (“on hold” gezet). De aan de Heffingsambtenaar toekomende termijn om de WOZ-beschikking af te geven was niet verstreken, zodat belanghebbende voor deze fase geen recht heeft op een dwangsom.
5.3.
Wat de klacht over schending van de hoorplicht betreft, stelt het Hof voorop dat in hoger beroep nog uitsluitend de nasleep van de ingebrekestelling ter beoordeling voorligt. De klachten van belanghebbende zien op de gang van zaken rond de erfpachtcorrectie, die in deze zaak niet speelt. Het Hof ziet aanleiding de zaak af te doen. Belanghebbende wordt hierdoor niet benadeeld, aangezien de feiten en de wederzijdse standpunten duidelijk zijn en uitgebreid ter zitting zijn besproken. Belanghebbende heeft een oordeel van het Hof gekregen over de vraag die partijen in deze procedure verdeeld houdt. Een hoorgesprek hierover is zinloos. Uit het onder 5.1 gegeven oordeel vloeit al voort dat aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toekomt.
5.4.
De slotsom luidt dat het hoger beroep gegrond is.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Er zijn termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten in de bezwaar-, beroeps- en hogerberoepsfase, welke kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, worden de proceskosten vastgesteld op € 2.401 (bezwaar: 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, met een waarde per punt van € 265 en wegingsfactor 1; beroep: 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; hoger beroep: 1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1).
6.2.
Voorts dient de Heffingsambtenaar het door belanghebbende voor de behandeling in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174 te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • draagt de Heffingsambtenaar op aan belanghebbende een WOZ-beschikking voor het jaar 2015 te geven;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende tot een bedrag van € 2.401;
  • gelast de Heffingsambtenaar het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 174 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, P.J.J. Vonk en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 9 november 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.