4.Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank heeft omtrent het geschil als volgt overwogen en beslist.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) in samenhang gezien met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WvW) en artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement moet voor voertuigen die gebruik maken van de weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet MRB en behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven een handelaarskenteken worden gebruikt. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Regeling handelaarskentekens en kentekenbewijzen dient bij een motorrijtuig voorzien van een handelaarskentekenplaat het bijbehorende kentekenbewijs aanwezig te zijn.
11. Partijen zijn het er over eens dat met de auto gebruik is gemaakt van de weg als bedoeld in artikel 5 van de Wet MRB. Op dat moment was de auto voorzien van handelaarskentekenplaten van het autobedrijf. Tevens is niet in geschil dat op de dag van de controle de auto niet was opgenomen in de bedrijfsvoorraad van het autobedrijf. Partijen zijn het er voorts over eens dat het kentekenbewijs ten tijde van de controle niet aanwezig was en de auto ten tijde van de controle geparkeerd is aangetroffen op een plek buiten de nabijheid van het autobedrijf.
12. Eiser heeft gesteld dat voor het gebruik van het handelaarskenteken van het autobedrijf de voorwaarde niet geldt dat deze tot de bedrijfsvoorraad van het autobedrijf hoort. De rechtbank wijst dit standpunt af. Ter motivering dient het volgende.
13. Eisers standpunt is in strijd met eerder genoemd artikel 37, derde lid, van de Wvw. Uit deze bepaling volgt dat voor motorrijtuigen die (1) behoren tot de bedrijfsvoorraad van, kort gezegd, een van overheidswege erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon of (2) die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, het vereiste dat een kenteken dient te zijn opgegeven niet geldt. Er moet dan volgens de bepaling wel gebruik worden gemaakt van een handelaarskenteken. Uit de bepaling volgt duidelijk dat (als geen sprake is van een auto die voor herstel of bewerking wordt gehouden) het een auto moet zijn die tot de bedrijfsvoorraad van een erkend natuurlijk of rechtspersoon behoort. Met het aan dat bedrijf afgegeven handelaarskenteken mag dan worden gereden op de openbare weg.
14. Eisers standpunt is ook in strijd met het Kentekenreglement. Daarin zijn in artikel 3 en in hoofdstuk 5 regels voor het handelaarskenteken opgenomen. De voorschriften opgenomen in artikel 44 zien op het gebruik. Het derde lid van dat artikel schrijft voor dat het handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die zijn opgenomen in de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het handelaarskenteken is afgegeven.
15. Eiser heeft zich voorts ter onderbouwing van zijn standpunt beroepen op artikel 9, achtste lid, van de Regeling erkenning bedrijfsvoorraad. Artikel 9 heeft betrekking op algemene voorschriften voor de erkenning. Lid 8 betreft een voorwaarde die als volgt luidt:
“Het erkende bedrijf draagt er zorg voor dat met voertuigen die nog niet zijn ingeschreven in het kentekenregister, alsmede met voertuigen die in de bedrijfsvoorraad van het erkende bedrijf zijn opgenomen, geen gebruik wordt gemaakt van de openbare weg zonder dat zij zijn voorzien van een aan het bedrijf opgegeven handelaarskenteken.”
Eiser leidt hieruit af, zo begrijpt de rechtbank, dat gebruik van de openbare weg mag worden gemaakt met een aan het bedrijf opgegeven handelaarskenteken, in twee situaties:
1. voertuigen die nog niet zijn ingeschreven in het kentekenregister, en
2. voertuigen die in de bedrijfsvoorraad van het erkende bedrijf zijn opgenomen.
Omdat sprake is van een voertuig dat nog niet is ingeschreven in het kentekenregister mag daarmee gebruik van de openbare weg worden gemaakt met handelaarskentekenplaten, aldus eiser. De eis van bedrijfsvoorraad geldt in die situatie volgens eiser niet.
16. De uitleg van eiser gaat echter niet op. De uitleg is allereerst in strijd met eerder genoemde (hogere) bepaling in artikel 37, derde lid, de Wvw. Verder beschrijft de bepaling de situatie dat géén gebruik van de openbare weg mag worden gemaakt. Als daaraan niet wordt voldaan, kan dat gevolgen hebben voor de erkenning van het bedrijf. De Regeling erkenning bedrijfsvoorraad geeft immers, zo blijkt uit de aanhef, uitvoering aan de artikelen 62, 63 en 64 van de Wvw en artikel 47, eerste lid, onderdeel c, van het Kentekenreglement. Daaruit blijkt dat het regels geeft voor het verkrijgen van overheidswege van een ‘erkenning bedrijfsvoorraad’. Dit is dezelfde erkenningsregeling als waar artikel 37, derde lid, van de Wvw naar verwijst. Door deze erkenning wordt een bedrijf gerechtigd motorrijtuigen en dergelijke in zijn bedrijfsvoorraad op te nemen. De bepaling is dus niet geschreven als voorwaarde voor het gebruik van het handelaarskenteken. Eiser past die bepaling ten onrechte toe in dat kader.
17. Daar komt bij dat eiser een zogenoemde a-contrario redenering toepast. Een dergelijke omkering is in beginsel niet juist. Zoals gezegd beschrijft het de situatie dat géén gebruik mag worden gemaakt van de openbare weg. Er valt niet af te leiden dat, indien geen sprake is van die situatie, in alle gevallen gebruik mag worden gemaakt van de openbare weg.
18. Eiser heeft zich verder beroepen op de volgende tekst op de website ondernemersplein.nl van de Kamer van Koophandel:
“Handelaarskenteken aanvragen
Wilt u met voertuigen uit uw bedrijfsvoorraad gebruik maken van de openbare weg? Dan heeft u een handelaarskenteken nodig. Dit geldt ook voor voertuigen die u herstelt of bewerkt, of die geen kenteken hebben. U kunt het handelaarskenteken aanvragen bij de RDW.”
19. Los van de vraag of de website op zich in redelijkheid te honoreren vertrouwen kan wekken (algemeen bekend is dat een dergelijke site een disclaimer voert), is de tekst dusdanig in strijd met de hierboven genoemde bepalingen in de Wvw en het Kentekenreglement dat het niet het eerstgenoemde gevolg kan hebben.
20. In dit kader heeft eiser ook gesteld dat een auto met een Duits kenteken, net als een auto zonder kenteken, niet in de bedrijfsvoorraad kán worden opgenomen. Deze grief kan sowieso niet slagen omdat de auto (zo heeft eiser ter zitting gesteld) ten tijde van de controle eigendom was van [B B.V.]. Alleen al hierdoor kon de auto niet tot de bedrijfsvoorraad van het autobedrijf horen en had eiser de handelaarskentekenplaten niet kunnen gebruiken.
21. Uit het wettelijk systeem volgt immers dat, omdat de auto ten tijde van de controle eigendom was van [B B.V.], gebruik had moeten worden gemaakt van het handelaarskenteken van [B B.V.]. En dus niet van het autobedrijf. Artikel 37, derde lid, Wvw en artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement wijzen hier beide op. En ook staat in artikel 62 van de Wvw dat in de bedrijfsvoorraad alleen motorrijtuigen kunnen worden opgenomen waarvan het bedrijf de eigendom heeft verkregen. Anders dan eiser ter zitting nog heeft gesteld, is bij koop van auto's niet onduidelijk wanneer sprake is van eigendomsoverdracht. Verwezen wordt naar het Burgerlijk Wetboek. Dat (ver)koop- en leveringsmoment uiteen kunnen lopen, maakt dit niet anders.
22. Verweerder heeft dus terecht als voorwaarde gesteld voor het gebruik van het handelaarskenteken van het autobedrijf dat deze tot de bedrijfsvoorraad van het autobedrijf hoort. Aangezien niet in geschil is dat dit niet het geval was, is de regeling voor het handelaarskenteken niet van toepassing. Omdat geen (Nederlands) kenteken is opgegeven voor de auto terwijl daarmee gebruik is gemaakt van de openbare weg, kan de belasting op grond van artikel 34, eerste lid, van de Wet MRB worden nageheven.
23. De naheffingsaanslag is ook overigens terecht opgelegd omdat eiser heeft gehandeld in strijd met de voorwaarde dat indien handelaarskentekenplaten worden gevoerd een handelaarskentekenbewijs aanwezig moet zijn. Dit staat in artikel 2, derde lid, van de Regeling handelaarskentekens en kentekenbewijzen. Partijen zijn het er over eens dat op het moment van controle het kentekenbewijs niet aanwezig was. Gelet hierop heeft eiser, ook indien de auto wel was opgenomen in de bedrijfsvoorraad van het autobedrijf en er van wordt uitgegaan dat eiser namens het autobedrijf handelde, in strijd gehandeld met de voorwaarden voor motorrijtuigen die zijn opgenomen in de bedrijfsvoorraad.
24. In 6.1.3 van bijlage 1 onderdeel i , Bedrijfsvoorraad & Handelaarskentekenbewijzen 2016 van de Toezichtbeleidsbrief erkenningshouders RDW, ten tijde hier van belang, staat onder andere vermeld:
“De RDW heeft de mogelijke overtredingen ondergebracht in vier categorieën zoals beschreven in het Algemeen deel onder 4.5. Hieronder volgen ten aanzien van de handelaarskentekenbewijzen voorbeelden van mogelijke overtredingen per categorie.
(…)
Categorie II
(…)
- een voertuig voorzien van handelaarskentekenplaten is geparkeerd op de openbare weg.
25. Gelet op het bovenstaande is parkeren op de weg met handelaarskentekenplaten niet toegestaan, tenzij sprake is van tijdelijk parkeren in de nabijheid van het bedrijfsterrein van het bedrijf waar de auto in de bedrijfsvoorraad verkeert, wegens ruimtegebrek op dat terrein.
26. Niet in geschil is dat de auto stond geparkeerd op de weg niet in de nabijheid van het autobedrijf. Eiser heeft aldus, voor zover er al van wordt uitgegaan dat hij namens het autobedrijf handelde, in strijd gehandeld met de voorwaarden voor het gebruik van de weg met een auto met handelaarskentekenplaten.
27. Verweerder heeft gelet op het voorgaande in overeenstemming met hetgeen is bepaald in het artikel 34 van de Wet MRB, de belasting voor de auto tot het juiste bedrag nageheven over een tijdvak van 12 maanden. Eiser heeft – als houder – met de auto gebruik gemaakt van de weg zonder kenteken en de belasting geheel of gedeeltelijk niet betaald. Daarbij wordt een in het buitenland geregistreerde auto aangemerkt als een auto waarvoor geen kenteken is opgegeven.
28. De na te heffen belasting wordt dit soort gevallen berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, zonder dat daarop enige uitzondering is gemaakt. Voor matiging van de naheffingsaanslag wegens eventueel beperkt gebruik van de weg, laat de wet geen ruimte.
29. Aangezien de verschuldigde motorrijtuigenbelasting over het onderhavige naheffingstijdvak – vanwege het gebruiken van de weg zonder kenteken – ten onrechte niet op aangifte is voldaan, vormt dit een verzuim zoals is vermeld in artikel 37 van de Wet MRB, waarvoor in verbinding met artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een verzuimboete kan worden opgelegd. Met inachtneming van paragraaf 34, onderdeel 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) bedraagt de boete maximaal 100 percent van het bedrag aan belasting dat niet of gedeeltelijk niet is betaald, met een minimum van € 50 en een maximum van € 5.278. Aangezien de Inspecteur de onderhavige verzuimboete met in achtneming van voormelde bepalingen heeft vastgesteld, heeft hij in zoverre de verzuimboete terecht en tot de juiste hoogte opgelegd.
30. Een verzuimboete heeft tot doel een gebod tot nakoming van fiscale verplichtingen in te scherpen. In dit geval staat vast dat niet aan de gestelde voorwaarden voor het gebruik van een handelaarskenteken is voldaan. Er is gebruik gemaakt van de weg met een auto die ten onrechte geen Nederlands kenteken heeft. Het enkele niet daaraan voldoen rechtvaardigt in beginsel een boete van 100 procent.
31. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld en/of een pleitbaar standpunt. Dat eiser de voorwaarden van de regeling onjuist heeft geïnterpreteerd dient voor zijn rekening te blijven. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding voor vernietiging van de boete. Verder is de boete gelet op alle omstandigheden, daarbij meegenomen de ernst van het verwijt en het feit, passend en geboden. De rechtbank heeft in dit opzicht meegewogen dat de boete is opgelegd aan een in opdracht van een professionele autohandelaar handelende persoon, van wie mag worden verwacht dat hij niet alleen op de hoogte is van de voorwaarden voor het gebruik van een handelaarskenteken, maar zich daar ook aan houdt. In dit verband wordt ook rekening gehouden met de uitspraak van deze rechtbank van 17 oktober 2018 in een zaak tussen een belanghebbende namens wie eiser ter zitting was verschenen, en verweerder (kenmerknummer HAA 18/2659, partijen bekend). Ook in die zaak werd ten onrechte gebruik gemaakt van de openbare weg met een handelaarskenteken ten name van het autobedrijf. Eiser kende deze zaak en wist dus dat er strenge voorwaarden gelden voor het gebruik. Dat de boetegrondslag, zijnde de verschuldigde belasting, aan de hand van een berekeningsregel die een (weerlegbaar) vermoeden inhoudt is berekend, leidt dan ook in deze situatie niet tot een lagere boete (vergelijk Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483). 32. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.”