ECLI:NL:GHAMS:2021:84
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens onvoldoende financieel belang
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellant, vertegenwoordigd door mr. J.E. van Rossum, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 22 juni 2020 was gewezen. De zaak betreft een vordering van Q-PARK OPERATIONS NETHERLANDS B.V., vertegenwoordigd door mr. C.F.P.M. Spreksel, die in eerste aanleg een bedrag van € 1.104,- vorderde, bestaande uit kosten voor een verloren kaart, schadevergoeding en buitengerechtelijke incassokosten. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering, inclusief rente, onder de appellabiliteitsgrens van artikel 332 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering blijft, die is vastgesteld op € 1.750,-. Hierdoor is het hof van oordeel dat appellant niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
Het hof heeft verder overwogen dat de stelling van appellant dat er een materieel verband bestaat met een andere vordering van meer dan € 3.000,- niet relevant is voor de beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep. De waarde van de vordering die in eerste aanleg aan de rechter is voorgelegd, is bepalend voor de vraag of hoger beroep openstaat. Aangezien de vordering van geïntimeerde niet boven de appellabiliteitsgrens uitkomt, heeft het hof besloten dat appellant niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
Als gevolg hiervan is appellant veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die zijn begroot op € 760,- aan verschotten en € 379,50 aan salaris advocaat. Het arrest is openbaar uitgesproken door de meervoudige kamer van het hof.