ECLI:NL:GHAMS:2021:96

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
23-003998-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en strafoplegging voor wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2015. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft in hoger beroep de beslissing tot vrijspraak aangevochten. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 januari 2014 in Beuningen een pistool van categorie III en munitie voorhanden heeft gehad. Dit feit is wettig en overtuigend bewezen, en de verdachte is hiervoor strafbaar verklaard. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, maar het hof heeft de straf in hoger beroep vastgesteld op twaalf weken, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Het hof heeft ook de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte behandeld, waarbij is vastgesteld dat de verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd. De vordering tot herroeping is gedeeltelijk toegewezen, en de verdachte moet een gedeelte van de eerder opgelegde vrijheidsstraf ondergaan. Het hof heeft daarnaast beslist dat de in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer worden onttrokken, omdat het bezit daarvan in strijd is met de wet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003998-15
datum uitspraak: 7 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-701152-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1987,
adres: [adres]

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 en 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Het Openbaar Ministerie heeft het ingestelde hoger beroep op 7 november 2016 ingetrokken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
onder 2hij op of omstreeks 17 januari 2014 te Beuningen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool (merk Walther) (kaliber 22. Long Rifle), en/of munitie van categorie III, te weten acht, althans een of meer patronen (kaliber 22. Long Rifle), voorhanden heeft/hebben gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 2hij op 17 januari 2014 te Beuningen, een wapen van categorie III, te weten een pistool merk Walther kaliber 22. Long Rifle en munitie van categorie III, te weten acht patronen kaliber 22. Long Rifle, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Nu de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft bekend, zal het hof volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2014, opgemaakt door de daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (zaaksdossier deel 1, voorbereidingshandelingen diefstal met geweld, pagina 19 e.v.).
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte van 18 januari 2014, inhoudende een bekennende
verklaring van de verdachte, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
[verbalisant 3] en [verbalisant 4] (persoonsdossier [verdachte] , pagina 17 e.v.).
3. Het proces-verbaal wapenonderzoek van 19 januari 2014, opgemaakt door de daartoe bevoegde
verbalisant [verbalisant 5] (zaaksdossier deel 1, voorbereidingshandelingen diefstal met geweld, pagina 22 e.v.).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 en 3 tenlastegelegde vrijgesproken en voor het onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen ten aanzien van het beslag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een pistool en acht daarbij behorende patronen. Het pistool was geladen en lag onder de bestuurdersstoel in de auto waarin de verdachte reed. Het voorhanden hebben van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bezit van vuurwapens regelmatig tot het gebruik daarvan leidt, met alle risico's van dien voor betrokkenen en voor toevallig aanwezige derden.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd. Die straffen hebben hun weerslag gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Daarin wordt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden als oriëntatiepunt genoemd. Als strafvermeerderend worden de navolgende, hier aan de orde zijnde, factoren genoemd: het wapen was geladen en het bevond zich in het voertuig onder handbereik.
Het hof heeft ook gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
10 november 2020, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een langdurige vrijheidsbenemende straf, voor onder meer het voorhanden hebben van een vuurwapen. Gebleken is bovendien dat het onderhavige strafbare feit is gepleegd in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van de verdachte. Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, wat het hof de verdachte aanrekent.
Het hof heeft rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, tussen het instellen van het hoger beroep op 5 oktober 2015 namens de verdachte en het wijzen van arrest door het hof op 7 december 2020 is een periode verstreken van vijf jaren en twee maanden. Het hof zou zonder deze constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien weken hebben opgelegd. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Deze is passend en geboden. In het overigens door de raadsman aangevoerde ziet het hof geen aanleiding de straf verder te matigen.

Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.-nummer 99/000163-20)

De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 maart 2012 onder parketnummer 07-660275-11 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek van voorarrest. Deze uitspraak is onherroepelijk. De veroordeelde is bij besluit van 22 maart 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder – voor zover hier relevant – de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd van 280 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 23 januari 2014 een vordering tot herroeping van de v.i. ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Deze vordering strekt tot de gehele herroeping (280 dagen) van de v.i. in verband met het onder 2 tenlastegelegde feit.
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 september 2015 de vordering tot herroeping van de v.i. toegewezen en gelast dat een gedeelte, groot 90 dagen, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering herroeping van de v.i. gedeeltelijk, voor de duur van 90 dagen, wordt toegewezen.
De raadsman heeft het hof verzocht aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen die erop neer komt dat hij nu, na al die jaren niet opnieuw voor deze zaak gedetineerd wordt. Het is de raadsman daarbij om het even of daartoe de vordering herroeping van de v.i. wordt afgewezen of dat een eventueel toe te wijzen deel van de v.i. in mindering wordt gebracht op een in de hoofdzaak op te leggen gevangenisstraf.
Oordeel van het hof
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. Hij heeft immers het in de onderhavige strafzaak onder 2 bewezenverklaarde feit begaan, terwijl de aan de v.i. verbonden proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de v.i. is derhalve gegrond, waarna het hof op grond van het bepaalde in artikel 15j, eerste lid, Sr kan gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan. Voor de effectiviteit van de regeling van de v.i. is van belang dat aan het door een veroordeelde overtreden van de aan hem gestelde voorwaarden strenge gevolgen worden verbonden. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Uitgangspunt is dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan, tenzij de ernst van het feit dat tot de vordering tot herroeping heeft geleid disproportioneel zou doen zijn of bijzondere omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken.
De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld na de veroordeling voor overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feit betreft wederom het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Hoewel de aard en de ernst van dit feit in beginsel – als reactie op overtreding van de bij de v.i. gestelde voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit – de volledige herroeping van de v.i. rechtvaardigt, zijn termen aanwezig om de vordering tot herroeping slechts gedeeltelijk toe te wijzen. Het hof neemt, in navolging van de rechtbank, in het bijzonder in aanmerking dat de proeftijd op
6 oktober 2015 is verstreken en dat de verdachte een leven buiten Nederland heeft opgebouwd.
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering gedeeltelijk toewijzen en gelasten dat een gedeelte, groot 90 dagen, van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van v.i. niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.

Beslag

Het onder 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool, Walther P22 (itemnummer 4686870)
- acht patronen.22 (itemnummer 4686876).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een zonnebril, merk Louis Vuitton (itemnummer 4686964)
- een brillenkoker, kleur bruin, merk Louis Vuitton (itemnummer 4686965)
- drie sleutels (itemnummer 4686959).
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van Zwolle-Lelystad van 15 maart 2012 onder parketnummer 07-660275-11 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 90 (negentig) dagen, wordt ondergaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. A.P.M. van Rijn en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder , griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 december 2020.
Mrs. Mooy en Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.