ECLI:NL:GHAMS:2021:98

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
23-003997-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedrag in Amsterdam met criminele herkomst

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2015. De verdachte, geboren in 1989 en thans gedetineerd, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor witwassen. De tenlastelegging betrof het verwerven en voorhanden hebben van een geldbedrag van ongeveer € 3.600, dat afkomstig zou zijn uit een misdrijf. Tijdens een doorzoeking op 17 januari 2014 werd dit bedrag aangetroffen in de woning van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat er geen direct bewijs was voor de herkomst van het geld, maar dat er voldoende aanwijzingen waren om te concluderen dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. De verdachte had verklaard dat hij een deel van het geld van zijn oom had ontvangen, maar deze ontkende dit. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon aantonen dat het geld legaal was verkregen en kwam tot de conclusie dat hij schuldig was aan witwassen van een bedrag van € 2.100. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een gevangenisstraf van twee dagen op, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de eerdere veroordelingen van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003997-15
datum uitspraak: 7 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-706220-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
wonende op het adres [adres],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 17 januari 2014, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geldbedrag, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 3600 euro, heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een geldbedrag, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 3600 euro, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank Amsterdam.

Bewijsoverweging

Tijdens een doorzoeking op 17 januari 2014 in de woning van de verdachte is onder andere in een kast in de slaapkamer in een Louis Vuittonbakje een contant geldbedrag van € 3.600 aangetroffen en inbeslaggenomen. [1]
Toetsingskader
Het hof zal met betrekking tot het tenlastegelegde het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een tenlastelegging van witwassen, waarbij geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Bij toetsing door de rechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het vermoeden van witwassen
Uit de stukken in het dossier, waaronder ook verdachtes verklaring, leidt het hof af dat de verdachte op het moment van zijn aanhouding net vrij was na het uitzitten van een lange gevangenisstraf (van 22 maanden) en dat de door hem aangevraagde Wajong-uitkering nog niet was opgestart. Het aangetroffen geld kon daardoor niet afkomstig zijn van recent verdiend legaal inkomen en de verdachte had, naast het aangetroffen geld, geen vermogen. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van het hof van dien aard dat, anders dan de raadsman heeft bepleit, zonder meer sprake is van een witwasvermoeden.
De verklaring van de verdachte
Op 18 januari 2014 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij ongeveer € 1.500 thuis had liggen aan spaargeld. Dat geld lag in een doosje in zijn slaapkamer. Als blijkt dat daar een geldbedrag van ongeveer € 4.000 is aangetroffen, verklaart de verdachte dat hij niet wist dat het zoveel was. Hij heeft benadrukt dat € 1.500 van hem is en dat hij niet weet van wie de rest is. Daar bemoeit hij zich niet mee. [2]
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte herhaald dat € 1.500 van hem zelf was en dat hij, ongeveer één week voor zijn aanhouding, € 1.500 van een oom had ontvangen om een auto te kopen. [naam 1], die soms in zijn woning verbleef, zou het geldbedrag van die oom hebben ontvangen en in het doosje in de slaapkamer hebben gestopt. De verdachte heeft verder verklaard dat hij regelmatig geld kreeg van zijn vader en familie.
Het hof constateert dat de verdachte aanvankelijk de naam van zijn oom niet heeft willen noemen. In hoger beroep heeft hij dat alsnog gedaan, waarna [naam 2] (de oom van de verdachte) en [naam 3] (de vader van de verdachte) op 5 december 2018 door de raadsheer-commissaris als getuigen zijn gehoord. De vader van de verdachte heeft verklaard dat zijn zoon hem hielp met de huisjes en dat hij daarvoor zo’n € 700 per week ontving. Hij heeft ook verklaard dat zijn zoon, als deze daarom vroeg, geld kreeg van zijn oma. De oom van de verdachte heeft verklaard dat zijn broer en de verdachte onderhoudswerkzaamheden aan het terrein verrichten. Hij ontkent ooit een groot geldbedrag aan de verdachte te hebben geleend of gegeven.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat ten aanzien van een geldbedrag van € 1.500 onvoldoende is gebleken dat het niet anders kan zijn dan dat dit geld uit enig misdrijf afkomstig is. In zoverre zal het hof de verdachte vrijspreken.
Anders ligt het voor wat betreft het overigens aangetroffen geldbedrag van in totaal € 2.100. Niet alleen heeft de verdachte op dit punt wisselend verklaard, bovendien ontkent de oom van de verdachte de juistheid van het door de verdachte gestelde. Het hof is dan ook van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat dit geldbedrag onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof komt in zoverre tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 januari 2014 te Amsterdam een geldbedrag van 2.100 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 uren hechtenis, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen genomen ten aanzien van het beslag.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 uren hechtenis en verbeurdverklaring van het geldbedrag van € 3.600.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 2.100. Het voorhanden hebben van geld dat afkomstig is van misdrijf vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraudedelicten, die bij een fraudebedrag tot € 10.000 uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één week tot twee maanden, dan wel van het opleggen van een taakstraf.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 november 2020, waaruit blijkt dat hij in het verleden al vele malen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van diverse strafbare feiten waarvoor hij (aanzienlijke) gevangenisstraffen heeft uitgezeten. Ook blijkt daaruit dat hij ook ná het vonnis van de rechtbank van 25 september 2015 in de onderhavige strafzaak opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen. Het hof houdt verder rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht, gelet op deze omstandigheden, anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. Nu de verdachte strafbare feiten blijft plegen, ziet het hof geen reden om de verdachte een taakstraf op te leggen.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, tussen het instellen van het hoger beroep op 5 oktober 2015 namens de verdachte en het wijzen van arrest door het hof op 7 december 2020 is een periode verstreken van vijf jaren en twee maanden. Het hof zou zonder deze constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd van drie dagen.
Gelet echter op de hiervoor vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Deze is passend en geboden. In het overigens door de raadsman aangevoerde ziet het hof geen aanleiding de straf verder te matigen.
Het hierna te noemen deel van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag behoort aan de verdachte toe. Het zal worden verbeurd verklaard aangezien het geheel of grotendeels door middel van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is verkregen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf gegrond op de artikelen 33, 33a, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 2.100 (deel uitmakend van itemnummer 469007).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van € 1.500 (deel uitmakend van itemnummer 469007).
- een geldbedrag van 6 x € 50 (itemnummer 4689994)
- een fust, kleur bruin, merk Louis Vuitton (itemnummer 4690007)
- een computer, HP 8740W notebook (itemnummer 4686932)
- een jas, kleur blauw, merk Canada Goose (itemnummer 4689282)
- twee stuks schoenen, kleur zwart, merk Lanvin (itemnummer 4689371)
- een doos, kleur blauw, Lanvin (itemnummer 4689375)
- twee stuks schoenen, merk Gucci (itemnummer 4687486)
- een stuk schoenen, kleur grijs, merk Lanvin (itemnummer 4689345)
- een doos, kleur blauw, Lanvin (itemnummer 4689347)
- twee stuks schoenen, kleur zwart, merk Lanvin (itemnummer 4689388)
- een doos, kleur blauw, Lanvin (itemnummer 4689390)
- twee stuks, kleur blauw, merk Lanvin (itemnummer 4689382)
- een doos, kleur blauw, Lanvin (itemnummer 4689384)
- een broek, kleur blauw, D&G (itemnummer 4689328)
- een bon, kleur blauw D&G (itemnummer 4689329)
- een overhemd, kleur blauw Hugo Boss (itemnummer 4689317)
- een shirt, kleur grijs, merk Gucci (itemnummer 4689301)
- een bon, kleur zwart, D&G (itemnummer 4689977)
- een kassabon van Shoebaloo (itemnummer 4689979)
- een bon, ING (itemnummer 4689980)
- een bon, Exact (itemnummer 4689983)
- een kassabon, Gucci (itemnummer 4689984)
- een kassabon, shoebaloo (itemnummer 4689572)
- een kassabon, Mediamarkt (itemnummer 4689573)
- een bon GWK Travelex (itemnummer 4689574)
- een kassabon Internat. Senza (itemnummer 4689576)
- een kassabon Louis Vuitton (itemnummer 4689577)
- een horloge, merk Audemars Piguet royal oak (itemnummer 4791893)
- buitenlands geld, bam 380, csd 1510 (itemnummer 4694377).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. A.P.M. van Rijn en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 december 2020.
Mrs. Mooy en Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal doorzoeking van 18 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
2.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 18 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (persoonsdossier [verdachte], p. 18 e.v.).