ECLI:NL:GHAMS:2021:99

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
22 januari 2021
Zaaknummer
23-003923-15
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van witwassen en bezit van een vals paspoort

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder witwassen en het voorhanden hebben van een vals paspoort. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard voor zover het hoger beroep gericht was tegen de vrijspraak. Het Openbaar Ministerie had ook onbeperkt hoger beroep ingesteld, maar het hof concludeerde dat het OM geen belang meer had bij een inhoudelijke behandeling van de vrijspraak. Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 23 januari 2014 in Amsterdam een geldbedrag van ongeveer € 63.100 voorhanden had, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit enig misdrijf. Daarnaast was de verdachte in het bezit van een vals Kroatisch paspoort. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien weken, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf verlaagd vanwege de lange duur van de procedure. Het hof heeft ook beslissingen genomen over het beslag en de teruggave van bepaalde voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003923-15
datum uitspraak: 7 december 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-698965-13 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1949,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Ontvankelijkheid in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Het Openbaar Ministerie heeft blijkens de akte eveneens onbeperkt hoger beroep ingesteld. Blijkens de appelschriftuur van de officier van justitie, bevestigd door de advocaat-generaal ter terechtzitting op
23 november 2020, is het door het Openbaar Ministerie ingestelde appel niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing tot vrijspraak voor het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Gelet hierop stelt het hof vast dat het Openbaar Ministerie kennelijk geen belang (meer) heeft bij een inhoudelijke behandeling van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Het hof zal het Openbaar Ministerie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
23 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
onder 2hij op of omstreeks 23 januari 2014, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een geldbedrag en/of goed(eren), te weten een geldbedrag van (ongeveer) 89190,00 euro en/of een (grote) hoeveelheid sieraden ter waarde van (ongeveer 60.000 euro), heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van een geldbedrag en/of goed(eren), te weten een geldbedrag van (ongeveer) 89190,00 euro en/of een (grote) hoeveelheid sieraden ter waarde van (ongeveer) 60.000 euro, gebruik heeft/hebben gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
onder 3hij op of omstreeks 23 januari 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in het bezit was van een nationaal (Kroatisch) paspoort (nummer [nummer] ) (op naam van [naam 1] ), in elk geval van een reisdocument, waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het vals of vervalst was, bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat voornoemd paspoort was voorzien van een pasfoto van hem, verdachte.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Op 23 januari 2014 is de woning op de [adres] , waar de verdachte met zijn vriendin en tevens medeverdachte [medeverdachte] verbleef, doorzocht. Daarbij is bijna € 90.000 aangetroffen en een behoorlijke hoeveelheid sieraden. Het geld is op diverse plekken in de woning aangetroffen, te weten € 12.000 in een bruine portemonnee op de kast in de slaapkamer, een envelop met € 1.100 en een envelop met € 6.000 in de bovenste lade van het nachtkastje, € 6.450 in een rode portemonnee in een kast in de woonkamer en € 543,65 in de portemonnee in de handtas van [medeverdachte] . Verder lag € 60.000 in een plastic tas op de kast in de slaapkamer en € 3.100 in een zwart mapje in de derde lade van het dressoir in de woonkamer. [1]
Toetsingskader
Het hof zal met betrekking tot het tenlastegelegde het toetsingskader hanteren dat wordt toegepast ingeval van een tenlastelegging van witwassen, waarbij geen direct bewijs voor brondelicten aanwezig is.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan witwassen bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” is niet vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de tenlastegelegde voorwerpen afkomstig zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat die voorwerpen afkomstig zijn uit enig misdrijf.
Bij toetsing door de rechter dienen daarbij de volgende stappen te worden doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Indien het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Het vermoeden van witwassen
Het aantreffen van een contant geldbedrag van bijna € 90.000, verspreid door de woning, rechtvaardigt zonder meer het vermoeden dat sprake was van witwassen.
De verklaring van [medeverdachte]
heeft verklaard dat een deel van het geld, te weten € 26.093,65, en de sieraden van haar waren. [2]
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de verklaring van [medeverdachte] bevestigd. Nu niet is gebleken van enige betrokkenheid van de verdachte bij dit deel van het aangetroffen geld en de sieraden, zal het hof de verdachte vrijspreken van (het medeplegen van het) witwassen van dit geldbedrag en die sieraden.
De verklaring van de verdachte over zijn deel van het geld
Kort gezegd heeft de verdachte verklaard dat een geldbedrag van ongeveer € 63.100 van hem was en dat hij dit geld heeft verdiend met zijn werk voor/via de [werk] en met gokken.
De gokwinsten
Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij in 2009 ongeveer € 50.000 heeft gewonnen in het [casino] . Later heeft hij daar nog een keer € 10.000 bijgelegd, die hij in [plaats] had gewonnen en ook de aangetroffen € 3.100 was afkomstig van de winst in [plaats] .
Het hof acht de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld, onaannemelijk en gaat daaraan dan ook voorbij. Uit het dossier blijkt dat de verdachte in maart 2009 een bedrag van ongeveer
€ 50.000 heeft gewonnen. Uit de stukken in het dossier blijkt echter ook dat de verdachte zich in september 2012 al wilde uitschrijven bij het [casino] en dat hij dat op 10 september 2013 ook daadwerkelijk heeft gedaan voor de duur van één jaar, omdat hij in de afgelopen periode te veel geld had verloren. [3] Reeds daarom acht het hof het niet aannemelijk dat de verdachte het eerder door hem gewonnen geldbedrag nog bovenop de kast had liggen. Het hof betrekt daarbij dat (dactyloscopisch) sporenonderzoek is verricht op/aan de aangetroffen biljetten waarvan de verdachte heeft verklaard dat ze van hem waren [4] , maar dat dit niet tot individualisatie van de verdachte maar van een ander persoon ( [naam 2] ) heeft geleid. [5] Dat de verdachte kort voor zijn aanhouding € 10.000 in de tas met het eerder gewonnen bedrag had gedaan, wordt op geen enkel wijze onderbouwd. Hetzelfde heeft te gelden voor de verklaring van de verdachte dat hij geld had gewonnen in het casino in [plaats] . Een verklaring over waar en wanneer hij dit zou hebben gewonnen heeft de verdachte tot op heden niet gegeven.
Het hof overweegt nog dat de stukken in het dossier aanknopingspunten bieden voor de stelling van de verdachte dat hij inkomsten genoot uit de verkoop van informatie. Uit de verklaring van [naam 3] bij de raadsheer-commissaris, leidt het hof af dat de verdachte weliswaar werkzaamheden voor de [werk] heeft verricht maar dat hij na 10 december 2006 hiervoor geen geld meer heeft ontvangen. Ook uit de verklaring van [naam 4] bij de raadsheer-commissaris, blijkt dat de verdachte contante inkomsten genoot van de Duitse douanerecherche. Sinds wanneer de verdachte die inkomsten genoot en hoeveel geld hij daarmee heeft verdiend, is echter onduidelijk gebleven nu de verdachte daarover geen concrete verklaring heeft gegeven.
Het hof concludeert derhalve dat van een concrete en min of meer verifieerbare verklaring, die niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk kan worden bestempeld, geen sprake is. Het hof is dan ook van oordeel dat er geen andere conclusie mogelijk is dan dat het aangetroffen geldbedrag van € 63.100,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. Het hof komt in zoverre tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 2hij op 23 januari 2014 te Amsterdam een geldbedrag van (ongeveer) 63.100 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
onder 3hij op 23 januari 2014 te Amsterdam, in het bezit was van een nationaal (Kroatisch) paspoort (nummer [nummer] ) (op naam van [naam 1] ), waarvan verdachte wist dat het vervalst was, bestaande die vervalsing hierin dat voornoemd paspoort was voorzien van een pasfoto van hem, verdachte.
Hetgeen onder 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

Bewijsmiddelen

Nu de verdachte het onder 3 bewezen verklaarde heeft bekend, zal het hof volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal verhoor verdachte van 30 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (persoonsdossier [verdachte] , pagina 51 e.v.), inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte.
Een proces-verbaal doorzoeking van 23 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (zaaksdossier deel 1, voorbereidingshandelingen diefstal met geweld, pagina 54 e.v. met op pagina 68 een foto van het paspoort).
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2014, opgemaakt door de daartoe bevoegde
opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (zaaksdossier deel 1, voorbereidingshandelingen diefstal met geweld, pagina 138 e.v.).

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
een reisdocument voorhanden hebben, waarvan hij weet, dat het vervalst is.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank beslissingen omtrent het beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd doorgebracht in voorlopige hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 63.100. Het voorhanden hebben van geld dat afkomstig is van misdrijf vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast heeft de verdachte een vals reisdocument voorhanden gehad. Aldus heeft hij het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer wordt gesteld in reisdocumenten schade berokkend.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraudedelicten, die bij een fraudebedrag tot € 10.000 tot € 70.000 uitgaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden tot vijf maanden dan wel van een taakstraf. De oriëntatiepunten gaan voor het in het bezit hebben van een vals paspoort uit van een gevangenisstraf van twee maanden. Gelet op de hiervoor bedoelde straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd ziet het hof reden om de verdachte een gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 november 2020, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Het hof heeft geconstateerd dat sprake is van een aanzienlijke schending van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Immers, tussen het instellen van het hoger beroep op 28 september 2015 namens de verdachte en het wijzen van arrest door het hof op 7 december 2020 is een periode verstreken van ruim vijf jaren en twee maanden. Het hof zou zonder deze constatering, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd van zestien weken. Gelet echter op de hiervoor vastgestelde aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, moet worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. Deze is passend en geboden. In het door de raadsvrouw overigens aangevoerde ziet het hof geen aanleiding de straf verder te matigen.

Beslag

De verdachte en [medeverdachte] hebben, ieder voor zich, verklaard dat het overgrote deel van de in de woning aangetroffen sieraden aan [medeverdachte] toebehoorde. Ten aanzien van een paar oorbellen met een smaragd en een ring is gebleken dat deze aan de verdachte toebehoren. Deze sieraden had hij van zijn moeder geërfd.
Het betreft de sieraden genoemd onder nummer 43 (itemnummer 4702691) en nummer 47 (itemnummer 4702699) op de beslaglijst van [medeverdachte] .
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting verzocht om teruggave van deze sieraden. Nu de advocaat-generaal zich niet verzet tegen teruggave aan de verdachte van deze sieraden, zal het hof de teruggave ervan aan de verdachte gelasten.
Het onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het hof zal evenals de rechtbank geen beslissing nemen over de voorwerpen met nummer 1 en 106 op de beslaglijst, aangezien op deze voorwerpen ook conservatoir beslag rust als bedoeld in artikel 94a Sv.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 231 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 primair en 1 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
(5) een vals paspoort (itemnummer 4693302).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(2) een envelop kleur wit (itemnummer 4693968)
(3) een katoenen zakje, kleur bruin (itemnummer 4698830)
(4) een koffer, kleur zwart (itemnummer 4693300)
(6) een batterij, merk VARTA (itemnummer 4745561)
(8) een schroevendraaier (itemnummer 47455262)
(9) een niet te definiëren goed – een money detector SEC (itemnummer 4745565)
(13) een zaktelefoon, merk Nokia (itemnummer 4692376)
(16) een creditcard [creditcard] , rekeningnummer [rekeningnummer] (itemnummer 4693957)
(17) een DVS papier (itemnummer 4690134)
(28) een fototoestel, merk Canon, kleur grijs (itemnummer 4692395)
(33) een zaktelefoon, merk Ericsson, kleur zwart (itemnummer 4692348)
(34) een zaktelefoon, merk iPhone, kleur bruin (itemnummer 4692337)
(49) een Cd-rom, Boom (itemnummer 4692945)
(53) een zwaailamp, ECCO, blauwe pitlamp (itemnummer 46901410)
(57) een witte handlamp rood/groen (itemnummer 4690151)
(107) een geldbedrag van € 274,72 (itemnummer 4694376)
En, genoemd op de beslaglijst van [medeverdachte] )
(43) sieraad, twee gouden oorsieraden met groene steen (itemnummer 4702691)
(47) sieraad, zilveren ring met groene steen (itemnummer 4702699).
Gelast de
teruggaveaan [naam 5] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een document, inverzekeringstelling [naam 5] (itemnummer 4693220).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
(10) een lederen map met administratie, kleur zwart (itemnummer 4745566)
(19) 14 emblemen [werk] agent (itemnummer 4693860)
(54) 14 emblemen [werk] agent (itemnummer 4693860)
(55) 2 emblemen [werk] (itemnummer 4693861).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.R.O. Mooy, mr. A.P.M. van Rijn en mr. P.C. Verloop, in tegenwoordigheid van
mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
7 december 2020.
Mrs. Mooy en Verloop zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van doorzoeking van 24 januari 2014, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (zaaksdossier deel 1, pagina 54 e.v.).
2.Een proces-verbaal verhoor verdachte van 26 januari 2014, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 6] en [verbalisant 1] (persoonsdossier [medeverdachte] , p. 23 e.v.).
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 26 januari 2014, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (zaakdossier deel 1, p. 141 e.v.)
4.Een proces-verbaal sporenonderzoek van 5 februari 2014, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (zaakdossier deel 1, p. 223 e.v.).
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 maart 201, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (zaakdossier deel 1, p. 230 e.v. en p. 250-254).