ECLI:NL:GHAMS:2022:1081

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
23-001565-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling poging bedrijfsinbraak met bewijsoverweging betrokkenheid verdachte en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van poging tot bedrijfsinbraak in een restaurant in Leiden op 12 juni 2019. De tenlastelegging omvatte het samen met anderen pogen om goederen weg te nemen door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte verzocht om vrijspraak, maar het hof heeft op basis van getuigenverklaringen en politieonderzoek geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen naar het restaurant was gegaan met de intentie om in te breken, wat leidde tot een bewezenverklaring van de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een lagere taakstraf van 90 uren geëist, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 100 uren taakstraf, met een vervangende hechtenis van 50 dagen, en heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteerd. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij het hof de verdachte heeft vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001565-21
datum uitspraak: 24 maart 2022
TEGENSPRAAK(gemachtigd raadvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende in Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 oktober 2019 in de strafzaak onder parketnummer 09-141790-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van geen 10 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2019 te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [restaurant], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking een deur (van de nooduitgang) heeft geforceerd/getracht open te breken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, nu het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de eerste rechter.

Bewijsoverwegingen

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de verdachte vrij te spreken van hetgeen hem ten laste is gelegd.
Het hof overweegt het volgende.
Uit het dossier blijkt dat twee getuigen ’s nachts drie donker geklede personen waarnemen rondom het pand van het [restaurant] in Leiden. Eén van deze personen draagt een muts en een ander draagt een pet. De getuigen horen een bonkend en krakend geluid vanuit de richting van voornoemd pand. Later blijkt uit politieonderzoek dat kennelijk is gepoogd om ter plekke de deur van de nooduitgang te forceren, gelet op de aanwezige braaksporen. Na 2 à 3 minuten zien de getuigen de personen weglopen richting het [plek].
Om 02:05 uur doen de getuigen melding bij de politie en om 02:10 uur komt de politie ter plaatse. De politie ziet een in het zwart geklede man - met een muts op - wegrennen langs het [plek], die vervolgens uit beeld verdwijnt nadat hij over het hek van een school is gesprongen. Het vervolgens afgezette gebied wordt door een hondengeleider doorzocht, waarbij de verdachte wordt aangetroffen, geheel gekleed in het zwart. Naar aanleiding van het luide geschreeuw van de verdachte, die door de diensthond is gebeten in zijn been, komt de medeverdachte [medeverdachte 1] uit de bosjes lopen, die zegt dat hij niet ‘net als zijn maat’ gebeten wil worden en ‘eieren voor zijn geld kiest’. Op de plaats waar de verdachte verstopt lag, worden later die nacht onder meer inbrekerswerktuigen en een balaclava (bivakmuts) gevonden. De verdachte verklaart later dat hij met de medeverdachten die nacht in de buurt van de plaats delict was.
Om 02:10 uur wordt door andere ter plaatse gekomen agenten gezien dat een man, geheel gekleed in het zwart en met een donkere pet op, wegrent. De achtervolging wordt ingezet en hij wordt even later bij nabijgelegen flats, op zijn buik liggend in de bosjes, aangetroffen. Dit is de medeverdachte [medeverdachte 2]. Bij hem wordt een fietssleutel aangetroffen, die blijkt te passen op één van de drie fietsen, die later achter dat [restaurant] worden aangetroffen.
Voornoemde feiten en omstandigheden zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm in hoge mate redengevend voor het bewijs dat de verdachte zich met de andere aangehouden verdachten heeft schuldig gemaakt aan de poging tot inbraak in het [restaurant]. Het hof wijst hier op het korte tijdsverloop tussen de melding en het aantreffen van de verdachten, de gelijkenissen tussen de signalementen van de verdachten en die van de drie door de getuigen waargenomen daders, de vondst van het inbrekersgereedschap, de verklaring van de verdachte dat hij met de medeverdachten die nacht in de buurt van de plaats delict was, de match tussen de bij [medeverdachte 2] aangetroffen fietssleutel en een bij het wijkrestaurant geparkeerde fiets en het uitblijven van enige, concrete en aannemelijke verklaring – laat staan een voornoemde redengevendheid ontzenuwende verklaring – voor de aanwezigheid van de verdachten toen en daar, hun vlucht en hun (overwegend) donkere kledij.
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd vindt zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.
Betrokkenheid aan een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Niet nodig is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten, maar de samenwerking moet intensief zijn. Bewuste en nauwe samenwerking kan onder meer blijken uit de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Niet is vereist dat de medeplegers eenzelfde rol vervullen of dezelfde soort gedragingen verrichten bij de uitvoering van het delict. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan een strafbaar feit zal van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat de verdachte samen met twee anderen naar het desbetreffende [restaurant] is gegaan ter uitvoering van het vooropgezette plan daar in te breken en spullen weg te nemen, zodat sprake was van zodanige nauwe en bewuste samenwerking dat dit als medeplegen dient te worden gekwalificeerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juni 2019 te Leiden, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen, die geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [restaurant], weg te nemen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, door een deur (van de nooduitgang) open te breken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Den Haag heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, bij niet verrichten te vervangen door 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot taakstraf voor 90 uren, bij niet verrichten te vervangen door 45 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, waarbij hij rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om bij een bewezenverklaring aan de verdachte een taakstraf op te leggen die lager is dan door de advocaat-generaal gevorderd. In dat verband heeft zij gewezen op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte en dat sprake is van een fors tijdsverloop van de strafzaak.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot bedrijfsinbraak. Inbraken, en pogingen daartoe, veroorzaken maatschappelijke onrust en brengen een groot gevoel van onveiligheid teweeg. Door zo te handelen heeft de verdachte schade teweeggebracht en overlast veroorzaakt. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 februari 2022 is de verdachte eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan dit soort feiten schuldig te maken.
Het hof acht de door de rechter in eerste aanleg opgelegde straf in beginsel passend. Het hof heeft echter rekening te houden met de omstandigheid dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Namens de verdachte is immers op 15 oktober 2019 hoger beroep ingesteld en het hof wijst op 24 maart 2022 – dus bijna 2,5 jaar later – arrest. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafmaat in die zin dat voornoemde taakstraf met 20 uren zal worden gematigd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. N.A. Schimmel en mr. H.A.G. Nijman, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 maart 2022.
mr. H.A. van Eijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.