In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 4 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van poging tot bedrijfsinbraak in een restaurant in Leiden op 12 juni 2019. De tenlastelegging omvatte het samen met anderen pogen om goederen weg te nemen door middel van braak. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte verzocht om vrijspraak, maar het hof heeft op basis van getuigenverklaringen en politieonderzoek geconcludeerd dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de poging tot inbraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen naar het restaurant was gegaan met de intentie om in te breken, wat leidde tot een bewezenverklaring van de poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen.
De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, maar de advocaat-generaal had in hoger beroep een lagere taakstraf van 90 uren geëist, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de straf uiteindelijk vastgesteld op 100 uren taakstraf, met een vervangende hechtenis van 50 dagen, en heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteerd. Het hof heeft de verdachte als strafbaar verklaard en het vonnis van de rechtbank vernietigd, waarbij het hof de verdachte heeft vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.