ECLI:NL:GHAMS:2022:1284

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
21/00138
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bekendmaking van een uitnodiging tot betaling en tijdigheid van bezwaar in douanerechtelijke context

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 maart 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bekendmaking van een uitnodiging tot betaling (utb) door de inspecteur van de Belastingdienst/Douane aan belanghebbende, een eenmanszaak. De inspecteur had op 27 mei 2014 een utb verzonden voor een bedrag van € 29.383,99 aan douanerechten en antidumpingrechten. Belanghebbende maakte op 16 mei 2017 bezwaar tegen deze utb, maar de inspecteur verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het buiten de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank had eerder in haar uitspraak van 29 december 2020 het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.

In hoger beroep betoogde belanghebbende dat de utb niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat deze naar een onjuist adres was verzonden. Het Hof oordeelde dat de inspecteur de utb naar het adres had verzonden dat in de aangifte was vermeld en dat belanghebbende verantwoordelijk was voor het doorgeven van adreswijzigingen. Het Hof concludeerde dat de utb op de juiste wijze was bekendgemaakt en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen met betrekking tot het doorgeven van adreswijzigingen en de gevolgen van het niet tijdig indienen van bezwaarschriften. Het Hof bevestigde dat de inspecteur niet verplicht was om de juistheid van het adres in het Duitse bevolkingsregister te verifiëren, en dat de bekendmaking van de utb op de voorgeschreven wijze had plaatsgevonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/00138
29 maart 2022
uitspraak van de meervoudige douanekamer
op het hoger beroep van
[X] ,woonachtig te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. R. Andringa)
tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk HAA 18/405 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 27 mei 2014 een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) uitgereikt aan belanghebbende voor een bedrag van € 27.835,14 aan definitieve antidumpingrechten en € 1.548,85 aan douanerechten (totaalbedrag € 29.383,99).
1.2.
Belanghebbende heeft op 16 mei 2017 bezwaar gemaakt tegen de utb. Bij uitspraak van 27 december 2017 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Het daartegen ingestelde beroep heeft de rechtbank in haar uitspraak van 29 december 2020 ongegrond verklaard.
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 28 januari 2021 en is aangevuld bij brief van 26 februari 2021. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 maart 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank worden belanghebbende en de inspecteur aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

Feiten
1. Eiseres drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak handelend onder de naam [onderneming] . Op 31 mei 2011 heeft [expeditie] B.V. op naam en voor rekening van [onderneming] aangifte gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van rollen wapeningsgaas, met als land van oorsprong Maleisië.
2. Verweerder heeft zich op grond van de van het antifraudebureau van de Europese Commissie (OLAF) verkregen informatie op het standpunt gesteld dat het in de aangifte vermelde land van oorsprong Maleisië niet juist is. De oorsprong van de goederen zou in werkelijkheid de Volksrepubliek China zijn.
3. Verweerder heeft met dagtekening 28 april 2014 een voornemen tot het verzenden van een utb verzonden. In dit voornemen is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
[onderneming]
[X]
[adres]
[postcode] [plaatsnaam]
GERMANY
(…)”
4. Tot de stukken van het geding behoort een niet ondertekende brief van 26 mei 2014 van [bedrijfsnaam] GmbH, gevestigd te [adres] te [plaatsnaam] (Duitsland). In deze brief is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
Ihr scheiben vom 28.April 2014
(…)
wir haben vor einiger Zeit das beigefügte, an die Fa., [onderneming] [X] ”, gerichtete Schreiben erhalten.
Bitte beachten Sie, dass uns das Schreiben offenbar versehentlich zugestellt wurde, da unsere Gesellschaft, die [bedrijfsnaam] GmbH, weder mit der Fa. [onderneming] identisch noch Rechtsnachfolgerin dieser Firma geworden ist.
Desgleichen ist bei uns kein [X] tätig.
(…)”
5. Verweerder heeft met dagtekening 27 mei 2014 aan eiseres een utb uitgereikt. In de utb is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
[onderneming]
[X]
[adres]
[postcode] [plaatsnaam]
GERMANY
(…)”
6. Tot de stukken van het geding behoort een niet ondertekende brief van 5 juni 2014 van [bedrijfsnaam] GmbH. In deze brief is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
Wie bereits mit unserem Schreiben vom 26. Mei 2014 mitgeteilt ist unsere Gesellschaft, die [bedrijfsnaam] GmbH, weder mit der Fa. [onderneming] identisch noch Rechtsnachfolgerin dieser Firma. Desgleichen ist bei uns kein [X] tätig.
Zu unsere Entlastung übersenden wir Ihnen Schreiben vom 27. Mai 214 zurück.
(…)”
7. Bij brief van 15 mei 2017, ontvangen door verweerder op 16 mei 2017, heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend.
8. Tot de stukken van het geding behoort een uittreksel uit het inwonersregister van [Z] van 25 juli 2017. In dit uittreksel is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
Familienname: [X]
(…)
Frühere Namen: [X]
Vorname(n) [X]
(…)
Anschrift Einzugsdatum Auszugsdatum
[postcode] [Z] , 01.03.2013
[adres]
[postcode] [plaatsnaam] , [adres] 01.03.2013
(…)”
9. Tot de stukken van het geding behoort een door verweerder overgelegde uitdraai uit het EORI systeem van 10 oktober 2017. In deze uitdraai is – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
Volledige naam (of gedeelte) [X] [onderneming]
(…)
Geldig vanaf 02-02-2012
Geldig t/m
(…)
Laatste mutatiedatum 31-05-2014
(…)
Straat en nummer [adres]
Postcode [postcode]
Plaats [plaatsnaam]
Land Duitsland
(…)”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. In aanvulling hierop voegt het Hof nog de volgende feiten toe.
2.3.
Tot de gedingstukken behoort een e-mailbericht van de Duitse douane van 21 maart 2022 waarin – in antwoord op een vraag van de inspecteur – het volgende is vermeld:
“Im Zeitraum 2012-2014 galten hinsichtlich der EORI-Nummer die Regelungen gemäß Artikel 4k - 4t (EWG) Nr. 2454/93 (ZK-DVO). Die zu erhebenden Stammdaten der Wirtschaftsbeteiligen ergeben sich aus Anhang 38d ZK-DVO. Für die Vergabe der EORI-Nummer oder auch die Mitteilung von Änderungen war im genannten Zeitraum das anliegende Formular zu verwenden. In dem Formular wird den Beteiligten auch mitgeteilt, das sie verpflichtet sind, jede Änderung anzuzeigen.”
Het genoemde formulier, inclusief toelichting, is als pdf-bestand bij de e-mail gevoegd. In de voettekst is op elke pagina vermeld: “0870 Beteiligte – Stammdaten – EORI-Nummer – Stand März 2012”. In de toelichting is onder meer vermeld:
“Dieser Vordruck dient der Erfassung van Beteiligtendaten, die für de Vergabe einer EORI-Nummer bzw. für die Änderung der bei einer EORI-Nummer hinterlegten Angaben notwendig sind.
In Deutschland ansässige Wirtschaftsbeteiligte sind verpflichtet, zur Ausführung zollrechtlicher Tätigkeiten eine EORI-Nummer zu beantragen. Sie sind auch verpflichtet, jede Änderung der Unternehmensdaten (Felder 1 - 40 des Vordruckes 0870) dem IWM Zoll mit diesem Vordruck unverzüglich anzuzeigen.”
Blijkens de voorgedrukte adressering diende het ingevulde formulier 0870 te worden gezonden aan:
“Informations- und Wissensmanagement Zoll
Postfach 100761
01077 Dresden”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
Tussen partijen is in geschil of belanghebbende tijdig bezwaar heeft gemaakt en, zo ja, of de douaneschuld door verjaring teniet is gegaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in
de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen zij daaraan ter zitting hebben toegevoegd wordt verwezen naar de naar aanleiding van het verhandelde ter zitting opgemaakte proces-verbaal.

4.Overwegingen van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen:

Beoordeling van het geschil
14. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in verbinding met artikel 22j, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking. Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
15. Indien de bekendmaking van de aanslag geschiedt door toezending van het aanslagbiljet, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van het aanslagbiljet de bekendmaking heeft plaatsgevonden. De bezwaartermijn gaat dan lopen met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van terpostbezorging. Deze regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingschuldige niet heeft bereikt en zulks het gevolg is van een fout van de Belastingdienst, zoals een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te verwijten. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat de bekendmaking van de aanslag op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden (vgl. arrest van de Hoge Raad van 18 april 2014, nr. 13/04796, ECLI:NL:HR:2014:930).
16. De rechtbank stelt voorop dat de onder 5 genoemde utb is verzonden aan [onderneming] , [adres] , [postcode] [plaatsnaam] te Duitsland. Verweerder mag bij het versturen van utb afgaan op de bij hem bekende gegevens zoals die zijn vermeld in de aangifte. Uit die gegevens volgt dat voornoemd adres het bij verweerder bekende adres was van [onderneming] , zijnde eiseres. De utb mocht derhalve naar dat adres worden verzonden.
17.1.
Voorgaande zou alleen anders zijn indien de utb eiseres niet zou hebben bereikt en zulks het gevolg is van een fout van verweerder, zoals een verkeerde adressering die aan verweerder is te verwijten.
17.2.
Uit de onder 4 en onder 6 genoemde brieven blijkt dat zowel het voornemen als de utb zijn ontvangen op het door verweerder gebruikte adres. Verweerder heeft daarnaast onweersproken gesteld dat het voornemen en de utb niet onbestelbaar retour zijn ontvangen. Verweerder heeft na ontvangst van de brieven onderzocht of het gebruikte adres het juiste adres was. Uit de onder 4 genoemde brief – als deze brief al zou zijn ontvangen door verweerder vóór het versturen van de utb, hetgeen in het midden kan blijven – valt gelet op de motivering niet af te leiden dat [onderneming] is verhuisd. Immers in die brief staat enkel dat [bedrijfsnaam] GmbH niet dezelfde persoon is als [onderneming] noch de rechtsopvolger en dat [X] niet werkzaam is bij [bedrijfsnaam] GmbH. Alle overige brieven die zijn verzonden door [bedrijfsnaam] GmbH zijn – wat daar ook van zij – gedagtekend na de datum waarop de utb is verzonden. Bovendien volgt uit de onder 9 genoemde uitdraai uit het EORI systeem dat zelfs op 10 oktober 2017 [onderneming] nog was gevestigd op hetzelfde adres als waarnaar de utb is verzonden.
17.3.
Eiseres is en blijft verantwoordelijk voor het doorgeven van een adreswijziging. Dat zij de adreswijziging niet voorafgaand aan het versturen van de utb aan verweerder heeft doorgegeven, komt voor haar rekening en risico. Voor zover eiseres stelt dat uit het onder 8 genoemde uittreksel uit het inwonersregister volgt dat de adreswijziging wel is doorgegeven overweegt de rechtbank als volgt. Uit dit uittreksel volgt enkel dat [X] , voorheen [X] , met ingang van 1 maart 2013 is verhuisd. Hieruit volgt niet dat ook het adres van de eenmanszaak van eiseres, [onderneming] , aan wie het voornemen en de utb zijn uitgereikt, is gewijzigd. Ter zitting heeft eiseres overigens gesteld dat zij niet met stukken kan aantonen dat ze ervoor heeft gezorgd dat de post zou worden doorgestuurd naar haar nieuwe adres.
17.4.
Van een verkeerde adressering die aan verweerder te wijten is, is gelet op het onder 17.1 tot en met 17.3 overwogene geen sprake.
18. Gelet op het vorenoverwoge is de rechtbank van oordeel dat verweerder de utb naar het juiste adres heeft verzonden en de utb op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard nu het bezwaarschrift eerst op 16 mei 2017, dus buiten de wettelijke bezwaartermijn (rov 14), door verweerder is ontvangen. Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.”
5. Beoordeling van het geschil
5.1.
Belanghebbende betoogt in hoger beroep dat haar bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Door de utb te verzenden naar een onjuist adres is deze niet op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. De utb is pas op 9 mei 2017 aan belanghebbende bekendgemaakt, toen deze in het kader van de invordering door de Duitse douane aan haar werd uitgereikt. Het bezwaarschrift is op 16 mei 2017 door de inspecteur ontvangen en is dus tijdig ingediend. Op 9 mei 2017 was de driejaarstermijn waarbinnen de mededeling van de schuld had moeten plaatsvinden al ruimschoots verstreken, zodat de douaneschuld door verjaring teniet is gegaan. Het bezwaarschrift had daarom gegrond verklaard moeten worden, aldus belanghebbende.
Belanghebbende heeft hier aan toegevoegd dat de rechtspersoon die op het oude adres van belanghebbende is gevestigd op 26 mei 2014 – dus één dag voor de dagtekening van de utb – per fax en per brief kenbaar heeft gemaakt dat belanghebbende niet op het oude adres woonachtig was. De inspecteur had, al dan niet door tussenkomst van de Duitse douane, in het Duitse bevolkingsregister moeten verifiëren of het hem bekende adres van belanghebbende wel juist was, aldus belanghebbende.
Daarnaar gevraagd heeft belanghebbende ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij geen beroep doet op artikel 6:11 Awb (verschoonbare termijnoverschrijding).
5.2.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat hij de utb op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt, door verzending per post aan het in de aangifte vermelde adres. Belanghebbende is gehouden adreswijzigingen aan de Nederlandse douane door te geven, nu tot vijf jaar na het doen van een aangifte nog een navordering mogelijk is. Het EORI-systeem (KIS) is ten tijde van het opmaken van de utb niet geraadpleegd. De door belanghebbende genoemde fax van [bedrijfsnaam] GmbH van 26 mei 2014 heeft de inspecteur niet bereikt; diezelfde brief heeft hem later wel per post bereikt. Dat was echter pas na verzending van de utb.
Naar aanleiding van de brief van [bedrijfsnaam] GmbH dat belanghebbende niet op het in het ‘voornemen’ vermelde adres gevestigd was, heeft alsnog een raadpleging van het EORI-systeem plaatsgevonden, waarbij werd vastgesteld dat het adres [adres] , [plaatsnaam] , juist was. Op 10 juli 2017 is genoemd systeem nogmaals geraadpleegd. Uit de van deze raadpleging gemaakte print (bijlage 10 bij het verweerschrift in eerste aanleg) blijkt dat belanghebbende ook op 10 juli 2017 in het EORI-systeem nog geregistreerd stond op voornoemd adres. Van een onjuiste adressering is dus geen sprake, aldus de inspecteur. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.3.
Het Hof stelt voorop dat, anders dan de inspecteur betoogt, belanghebbende niet gehouden was om haar adreswijziging door te geven aan de inspecteur en dat, anders dan belanghebbende betoogt, de inspecteur niet gehouden was om in het Duitse bevolkingsregister de juistheid van het bij hem bekende adres van belanghebbende te verifiëren.
5.4.
Bij Verordening (EG) nr. 312/2009 van de Commissie van 16 april 2009 is door wijziging van de UCDW het zogenoemde “EORI-nummer” (Economic Operators Registration and Identification number) ingevoerd. In artikel 1, punt 16, van de UCDW wordt het EORI-nummer gedefinieerd als “een nummer dat uniek is in de Europese Gemeenschap en overeenkomstig de in hoofdstuk 6 vastgestelde regels door de douaneautoriteiten of de aangewezen autoriteit of autoriteiten van een lidstaat aan de
marktdeelnemers en andere personen wordt toegekend”. In punt 7 van de preambule bij verordening 312/2009 is de achtergrond van het instellen van een Europees registratiesysteem voor marktdeelnemers die in contact komen met de douaneautoriteiten van de lidstaten als volgt toegelicht:
(7) Ter vermindering van de administratieve lasten voor de marktdeelnemers en andere personen moeten zij een EORI-nummer kunnen krijgen, dat geldig is in andere lidstaten wanneer het in een lidstaat is geregistreerd. Ter vereenvoudiging van de verwerking van gegevens en ter vergemakkelijking van de contacten met de douaneautoriteiten moeten de marktdeelnemers en andere personen aan wie een EORI-nummer is toegekend, worden verplicht dit unieke nummer te gebruiken in alle communicatie met de douaneautoriteiten waarbij een identificerend kenmerk vereist is.
Het lijdt naar ’s Hofs oordeel daarom geen twijfel dat de Nederlandse douane in haar contacten met een in het buitenland, in dit geval Duitsland, woonachtige belanghebbende uit dient te gaan van de adresgegevens welke door de Duitse douane in het EORI-systeem zijn geregistreerd.
5.5.
Aan belanghebbende is door de Duitse douane het EORI-nummer DE5062039 toegekend. Uit de door belanghebbende overgelegde kopie van de aangifte blijkt dat voormeld nummer door haar direct vertegenwoordiger zowel is vermeld in het vak “vertegenwoordigde” als in het vak “geadresseerde”. Voor dit EORI-nummer stond – blijkens de onder 5.2 genoemde print (bijlage 10 bij het verweerschrift in eerste aanleg) – zelfs op 10 juli 2017 nog altijd het oude adres van belanghebbende geregistreerd ( [adres] - [plaatsnaam] ).
5.6.
In de leden 3 en 4 van artikel 4 sexdecies van de UCDW is het volgende bepaald:
3. De lidstaten zorgen ervoor, dat hun nationale systemen bijgewerkt, volledig en accuraat zijn.
4. De lidstaten brengen op gezette tijden de in bijlage 38 quinquies, punten 1 tot en met 4, genoemde gegevens betreffende de marktdeelnemers en andere personen in het centrale systeem in, wanneer nieuwe EORI-nummers zijn toegekend of wijziging in deze gegevens komt.
Belanghebbende heeft in hoger beroep betoogd dat hieruit volgt dat niet zij, maar de Duitse douane verantwoordelijk is voor het up-to-date houden van de informatie in het EORI-systeem. Zij ziet er daarbij naar ’s Hofs oordeel aan voorbij dat de Duitse douaneautoriteiten enkel mutaties kunnen verwerken in hun systemen indien zij over die mutaties zijn geïnformeerd. Zoals volgt uit het onder 2.3 aangehaalde e-mailbericht diende een marktdeelnemer in Duitsland in de onderwerpelijke jaren 2012-2014 eventuele wijzigingen actief te melden aan de douaneautoriteiten, met een voor dat doel voorgeschreven formulier. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende haar verhuizing op deze wijze (of op enige andere wijze) heeft doorgegeven aan de Duitse douaneautoriteiten. Belanghebbende heeft weliswaar bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt (1) dat zij op 17 december 2012 een “Gewerbe-Abmeldung” (melding van bedrijfsbeëindiging) heeft gedaan bij de gemeente [plaatsnaam] en (2) dat zij per 1 maart 2013 is ingeschreven bij het “Einwohnermeldeamt” van de gemeente [Z] ( [adres] ), maar daarmee heeft zij de douaneautoriteiten niet op de hoogte gesteld van haar adreswijziging.
5.7.
Nu de inspecteur de utb aan het in het EORI-systeem vermelde adres van belanghebbende heeft gestuurd, is de utb op de juiste wijze bekendgemaakt. De omstandigheid dat de inspecteur bij het opmaken van de utb het EORI-systeem niet heeft geraadpleegd en is afgegaan op het in de aangifte vermelde adres leidt in dit geval niet tot een ander oordeel, omdat het in de aangifte vermelde adres overeenkomt met het in het EORI-systeem geregistreerde adres.
5.8.
Gelet op het vorenoverwogene is het bezwaarschrift buiten de daarvoor gestelde termijn van zes weken ingediend, zodat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
Slotsom
5.9.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter van de douanekamer,
C.J. Hummel en W.M.C. Schipper, leden van de douanekamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.E. Breman, als griffier. De beslissing is op 29 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op
www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op
www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.