Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
- memorie van grieven, met productie;
- memorie van antwoord;
- akte;
- antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
(b) een vervangende schadevergoeding over 2017, vooralsnog begroot op een bedrag van € 33.383,00 bruto, behoudens de eventuele belastingrente, (c) de kosten van de expert, begroot op € 930,00 en (d) de buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van PPS in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
3.Feiten
‘Subsea oper Supervisor on board of the vessel or onshore projects to be designated by PPS’. Zijn laatstverdiende maandsalaris bedroeg € 8.982,70 netto, inclusief emolumenten, maar exclusief Living Allowance en hypotax aftrek.
ook over de notice period in Nederland loonbelasting voor je wordt betaald”.
PPS will comply with the tax rules applicable to payment of this amount’.
PPS will adequately fulfil its obligations to pay taxes for the compensation as set out above as well as for the salary paid to [appellant] in 2016 to the extend legally required and if and insofar this does not result in refunds or other payments from the tax authorities to [appellant] related to these taxes paid by PPS‘.
4.Beoordeling
Vordering in eerste aanleg
Voor het jaar 2017 vordert [appellant] een (gebruteerde) schadevergoeding van € 33.383,00 behoudens eventuele belastingrente. Deze vordering ziet op de in strijd met de vso (nog) niet door PPS afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen ter zake van de overeenkomstig de vso betaalde netto schadevergoeding van € 225.000,00. Daarnaast heeft [appellant] € 375,00 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd en € 930,00 voor de kosten van een expert, alles met veroordeling van PPS in de kosten van het geding.
'tax'begrepen moeten worden bedraagt de schade maximaal € 9.336,-, aldus PPS. Bovendien geldt hiervoor ook dat [appellant] geen belang heeft (zie 4.6).
'taxes'.[appellant] beroept zich bij repliek nog op een e-mail van 14 juni 2016, waaruit volgens hem zou blijken dat over 2016 wel volledige loonbelasting zou worden ingehouden, maar die e-mail kan naar de mening van de kantonrechter geen afbreuk doen aan de nadien na uitvoerige correspondentie in de vso vastgelegde afspraken, waarbij beide partijen door hun gemachtigde werden terzijde gestaan.
will comply with the tax rules applicable to the payment of this amount”, en volgens 1.3 geldt dat: ”
PPS will adequately fulfil its obligations to pay taxes for the compensation as set out above”). Op de uitbetaling van een eenmalige uitkering is artikel 26 van de Wet op de loonbelasting 1964 van toepassing. Dat artikel bepaalt dat beloningen die in de regel slechts eenmaal of eenmaal per jaar worden toegekend, zoals in het geval van de ontslagvergoeding, worden belast volgens loonbelastingtabellen voor bijzondere beloningen. Dat staat los van het feit dat PPS formeel niet inhoudingsplichtig is voor de loonbelasting, maar is een voorschrift dat geldt in het geval het loon is onderworpen aan Nederlandse belastingheffing en de werkgever vrijwillig of verplicht inhoudingsplichtig is. PPS voldeed ook aan de contractuele verplichting in de VSO door (al dan niet wettelijk verplicht) loonbelasting in te houden en af te dragen voor een netto bedrag van € 225.000,00. In de salarisspecificatie genoemd onder 3.14 noemt PPS een loon Bijzonder Tarief van € 132.956,00 (bruto). Volgens de geldende wettelijke regeling is dat het naar een jaarloon herrekende loon over 2016. Volgens de in 2017 van toepassing zijnde tabel bijzondere beloningen bedraagt het tarief loonbelasting in dat geval 52% voor de hele eenmalig uit te betalen beloning en niet alleen voor het meerdere boven € 131.730,00, respectievelijk € 67.072,00. Dat bijzonder tarief wordt ook niet lager als geen sprake is van premieplicht, zoals door PPS is aangevoerd als onderbouwing van de door haar berekende ingehouden en afgedragen loonbelasting. Naar het oordeel van het hof lag het gegeven de voldoende onderbouwde stelling van [appellant] op de weg van PPS om bewijs te leveren waarom in afwijking van de geldende wettelijke regels de tabel bijzondere beloningen niet van toepassing was op de (brutering van de) eenmalige uitkering, respectievelijk bewijs te leveren van de stelling dat PPS met de door haar opgestelde tekst van de VSO iets anders heeft bedoeld en dat [appellant] dat had moeten begrijpen. Noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep heeft PPS haar stellingen op dat punt voldoende onderbouwd of daarvoor bewijs geleverd. Dat leidt in beginsel tot een gebruteerde eenmalige beloning van € 468.750,00, een verplichte inhouding en afdracht van loonbelasting tot een bedrag van € 243.750,00 en een netto uitbetaling van € 225.000,00. In dat geval zou [appellant] een vordering tot vervangende schadevergoeding hebben (gehad) van € 36.885,00, plus rente.
to the extend legally required and if and insofar this does not result in refunds or other payments from the tax authorities to [appellant] related to these taxes paid by PPS”). Daarbij hecht het hof er aan op te merken dat uitbetaling eind 2016 met brutering op basis van 52% loonbelasting, niet zou hebben geleid tot een (gedeeltelijke) teruggave gegeven het bruto belastbare loon van PPS over de eerste zes maanden van 2016. Naar het oordeel van het hof houdt de geciteerde afspraak in de VSO onder 1.3 ook - a contrario - in dat latere betaling van de ontslagvergoeding er niet toe mag leiden dat [appellant] in een slechtere en PPS in een betere positie komt dan bij uitbetaling in 2016. Deze clausule was bovendien in het eerste concept voor de VSO van PPS niet opgenomen. Pas nadat [appellant] de loonbetalingen in 2016 ter discussie heeft gesteld is deze bepaling opgenomen, die ondubbelzinnig ook van toepassing is op de ontslagvergoeding. Volgens opgave van [B] (productie 18 bij de dagvaarding) heeft [appellant] in 2017 naast de eenmalige betaling van PPS ook andere belastbaar inkomen van derden genoten ad € 40.859,00. [B] heeft door met dat inkomen (subsidiair) rekening te houden naar het oordeel van het hof voldoende recht gedaan aan de tussen partijen in 1.3 VSO gemaakte afspraak. PPS heeft naar het oordeel van het hof de juistheid van die berekening, die ten grondslag ligt aan het gevorderde, onvoldoende betwist. Het hof ziet daarom voorshands geen reden om de berekening van [B] niet te volgen. PPS had in dat geval, met de kennis van nu rekening houdend met de werkelijke overige belastbare inkomsten, bij betaling in 2017 bruto € 465.248,00 aan [appellant] moeten uitbetalen, onder inhouding van € 240.248,00 loonbelasting. Het verschil tussen € 465.248,00 (verschuldigd in 2017) en € 431.865,00 (betaald in 2017) ter grootte van € 33.383,00 moet PPS dus nog bruto aan [appellant] betalen. [appellant] heeft pas schade vanaf het moment dat hij daadwerkelijk de meer verschuldigde inkomstenbelasting moet betalen. Daarom zal het hof [appellant] opdragen om een kopie van zijn aangifte en de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2017 over te leggen, ter verificatie van het overige inkomen uit arbeid in box 1 in 2017 van € 40.859,00. Ook draagt het hof [appellant] op een betalingsbewijs over te leggen of een voorlopige aanslag voor de betaling van de inkomstenbelasting wegens de te lage brutering en daardoor te weinig ingehouden loonheffing.
PPS heeft over 2016 belasting afgedragen zoals te doen gebruikelijk voor de heer [appellant] : belasting is afgedragen over werkdagen en de daarbij opgebouwde verlofdagen. Dat betekent dat er per gewerkte dag voor twee dagen belasting wordt afgedragen. Dit is op deze wijze geschied voor de periode januari tot en met maart 2016. Voor de periode april tot en met juni 2016 niet omdat de heer [appellant] toen niet werkte. Daarnaast betaalt PPS ook de belasting over de eindafrekening.” In zijn e-mail van 20 januari 2017 stelt [appellant] vast dat er nog wel enkele zaken zijn waarover partijen nog overeenstemming moeten bereiken. Hij stelt vast dat PPS bereid is de belasting te betalen over de Ontslagvergoeding en dat PPS daarnaast ook de belasting over de eindafrekening betaalt. [appellant] stemt echter niet in met het niet bruteren van het loon over de opzegtermijn en het niet afdragen van de loonbelasting, wederom met verwijzing naar de e-mail van 14 juni 2016. Volgens de reactie van PPS van 24 januari 2017 wordt het fiscale vraagstuk nog door PPS geverifieerd. PPS is niet bereid over andere door [appellant] genoemde punten (o.a. vergoeding wegens arbeidsongeschiktheid) te praten. PPS vraagt [appellant] uiterlijk 25 januari 2017 akkoord te gaan met de aangeboden regeling tegen finale kwijting, er daarbij van uitgaande dat ook de fiscale plooien worden gladgestreken. Op 27 januari 2017 bevestigt [appellant] dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de op 24 januari toegezonden vaststellingsovereenkomst, onder de ontbindende voorwaarde dat PPS zorgdraagt voor een correcte afdracht van de loonbelasting over de periode 1 januari 2016 tot en met 30 juni 2016, inclusief de eindafrekening (notice period). Volgens [appellant] heeft PPS deze verplichting reeds op zich genomen sinds de zogenaamde Kik-case (2015 inzake verzekeringsplicht voor premies volksverzekeringen in het woonland). PPS stelt bij e-mail van 30 januari 2017 met [appellant] vast: “
dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de inhoud van de VSO. PPS voelt er echter niet voor om daaraan weer afbreuk te doen middels een ontbindende voorwaarde. Ten aanzien van de belastingafdracht over de periode van 1 januari 2016 – 30 juni 2016, alsmede over de eindafrekening is PPS evenwel bereid toe te zeggen dat zij op correcte wijze belastingzal afdragen(onderstreping hof)
. Waarbij geldt dat de afdracht van belasting door PPS er in geen geval toe zou mogen leiden dat de heer [appellant] daarvan financieel voordeel geniet en hij daarmee fiscaal in een betere positie wordt gebracht dan hij zou zijn als de arbeidsovereenkomst niet zou zijn beëindigd.” Die toezegging is zij het niet letterlijk verwoord in het op het laatste moment door PPS toegevoegd artikel 1.3 (3.13).
Omdat [appellant] daarover niets heeft gesteld staat voor het hof vast dat de opsomming van de loonbestanddelen genoemd in ”calculation salaries from April till June 2016” juist en compleet is, afgezien van brutering die in geschil is.
Voor de afrekening van het loon over de opzegtermijn zonder brutering is het hof van oordeel dat het beschreven verweer van PPS onbegrijpelijk is omdat [appellant] er op basis van 1.3 van de VSO vanuit mocht gaan dat hij fiscaal ten minste in dezelfde positie zou worden gebracht als het geval zou zijn geweest als de arbeidsovereenkomst niet zou zijn beëindigd. Immers in dat geval zou hij gewoon gewerkt hebben en zou voor alle gewerkte dagen brutering hebben plaatsgehad zoals in de het eerste kwartaal en daarvoor.
Voor de eindafrekening van de vakantiedagen begrijpt het hof het verweer van PPS niet omdat PPS zelf in de eindafrekening hypotax heeft ingehouden op de betreffende loonbestanddelen, maar het resulterende netto loon van € 35.248,87 niet heeft gebruteerd. PPS heeft haar stelling dat het loon voor de betreffende vakantiedagen al eerder gebruteerd zou zijn op geen enkele wijze onderbouwd. In de aanloop naar de VSO heeft PPS ook expliciet en kenbaar aangegeven dat PPS ook de belasting over de eindafrekening (alsnog in 2017) zou betalen. Zonder afdoende onderbouwing en bewijs van de stelling dat de uit de brutering volgende loonbelasting voor vakantiedagen al eerder ten gunste van [appellant] werd afgedragen bij de gewone salarisbetalingen, die ontbreekt, treft dat verweer geen doel. Ook speelt hier nog dezelfde problematiek als bij de Ontslagvergoeding: bij brutering van een netto eenmalige uitbetaling, zoals de eindafrekening, is de tabel bijzondere beloningen van toepassing. Het tarief is dan afhankelijk van het naar jaarbasis herrekende belastbare loon over 2015.
Voor de eindafrekening leidt het voorgaande tot een gebruteerde eenmalige beloning van (afgerond) € 73.435,00, een verplichte inhouding en afdracht van loonbelasting tot een bedrag van € 38.186,00 en een netto uitbetaling van € 35.249. Omdat [appellant] de netto uitbetaling heeft ontvangen zou [appellant] een vordering tot vervangende schadevergoeding hebben (gehad) van € 38.186,00, plus rente. [appellant] heeft pas schade vanaf het moment dat hij daadwerkelijk de meer verschuldigde inkomstenbelasting moet betalen. Daarom zal het hof [appellant] opdragen om een kopie van zijn aangifte en de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2016 over te leggen alsmede een betalingsbewijs of een voorlopige aanslag voor de betaling van de inkomstenbelasting 2016.