Het geschil met betrekking tot de draagkracht van de man spitst zich toe op de hoogte van het inkomen van de man dat in aanmerking moet worden genomen.
De man stelt dat het salaris dat hij uit [X] B.V. ontvangt en waarmee moet worden gerekend om zijn draagkracht vast te stellen primair € 19.223,- en subsidiair € 31.000,- bruto per jaar bedraagt. Indien van een hoger salaris wordt uitgegaan moet de man versneld de reserves van [X] B.V. aanspreken, hetgeen de continuïteit van de B.V. in gevaar zou brengen. De man heeft zijn standpunt onderbouwd door drie rapportages van [Y] van kantoor Aprecio (hierna: Aprecio) van 6 mei 2021, 22 juli 2021 en 18 november 2021 in het geding te brengen.
De vrouw stelt dat het salaris waarvan moet worden uitgegaan € 152.511,- bruto per jaar bedraagt. Zij baseert dit bedrag op de resultaten van de B.V. en de inkomsten van de man in de laatste jaren en zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt drie rapportages van mr. R.B. Welling (hierna: Welling) van 11 januari 2021, 16 juni 2021 en 4 augustus 2021 overgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Aprecio heeft becijferd dat indien wordt uitgegaan van een salaris van € 31.000,- bruto per jaar de continuïteit van de B.V. niet in gevaar komt en dat de man tot 16 december 2024 -de datum waarop hij een AOW uitkering zal ontvangen- dit salaris kan blijven genieten. In het rapport van 6 mei 2021 wordt een omzet in 2021 geprognosticeerd van € 40.000,- per jaar en in 2022 van nihil. De reserves (volgens Aprecio € 127.000,-) zullen door de B.V. (deels) worden aangewend om het salaris van de man tot 16 december 2024 te betalen aangezien de omzet van de B.V. zal verminderen.
Welling gaat er in de rapportages van uit dat, gelet op de activiteiten van de man als consultant, het niet noodzakelijk is dat de B.V. reserves (volgens Welling € 151.000,-) aanhoudt. Het resultaat van de B.V. kan volledig aan de man worden uitgekeerd als salaris. Voorts gaat Welling ervan uit dat de in het verleden door de man verworven inkomsten naast zijn salaris uit [X] B.V. ook in de toekomst aan de man ten goede komen.
Bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige komt het niet alleen aan op het inkomen dat hij verwerft, maar ook op het inkomen dat hij moet worden geacht redelijkerwijs te kunnen verwerven. De man heeft als DGA van [X] B.V. een grote vrijheid bij het bepalen van de hoogte van het salaris dat hij van de B.V. ontvangt. Hierbij dient in het oog te worden gehouden dat het de man in verband met de continuïteit van de onderneming vrij staat om redelijke reserves te vormen waardoor een buffervermogen wordt gevormd om toekomstige tegenvallers te kunnen opvangen.
Het hof is van oordeel dat in de rapportages van Aprecio voldoende is onderbouwd dat de reserves van [X] B.V. per ultimo 2020 circa € 127.000,- bedroegen. Welling heeft in zijn rapportages onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de reserves op die datum € 151.000,- bedroegen. Het hof is van oordeel dat een reserve van € 127.000,- niet bovenmatig is, zodat deze reserve niet onmiddellijk voor uitkering beschikbaar is.
Voorts heeft Aprecio voldoende onderbouwd dat op basis van de in de rapportages gehanteerde aannames en omstandigheden het niet onredelijk is te rekenen met een salaris van € 31.000,- per jaar.
Het hof zal echter uitgaan van het gebruikelijk DGA-loon in 2022, te weten € 48.000,- bruto per jaar en overweegt hiertoe als volgt. Van de man, die grote ervaring op het gebied van informatiebeveiliging heeft, 64 jaar is en geen medische belemmeringen ondervindt, kan worden verlangd dat hij zijn werkzaamheden, die thans twee dagen per week in beslag nemen, uitbreidt. Voorts heeft Aprecio in zijn rapportages onvoldoende onderbouwd dat de te verwachten omzet van [X] B.V. in 2021 en 2022 € 40.000,- respectievelijk nihil zal bedragen terwijl de omzet in de jaren 2018 tot en met 2020 respectievelijk € 63.378,-, € 75.262,- en € 79.999,- bedroeg. Het hof acht het dan ook redelijk uit te gaan van een hoger salaris dan het door Aprecio becijferde. Hierbij worden de algemene heffingskorting en de arbeidskorting in aanmerking genomen.
De man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de inkomsten die hij in 2016 tot en met 2018 met werkzaamheden bij de Nederlandse Bank heeft verworven een eenmalig karakter hadden zodat hiermee geen rekening wordt gehouden bij de bepaling van zijn draagkracht.
Het hof zal met de volgende lasten rekening houden.
De man heeft tegenover de betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat ook rekening moet worden gehouden met de zorgpremie van de zoon van partijen. Nu van bijzondere omstandigheden niet is gebleken kan van de zoon (33 jaar) worden gevergd dat hij zelf deze premie betaalt.
Het hof zal geen rekening houden met de kosten van de timeshares zoals de man verzoekt, aangezien de verdeling van de timeshares waarover partijen beschikken nog niet vast staat.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de draagkracht van de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand € 629,- bruto per maand bedraagt.