ECLI:NL:GHAMS:2022:1817

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
200.307.995/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen en onderzoek naar terugplaatsing bij de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, geboren in 2009 en 2011. De moeder van de kinderen, die het gezag over hen uitoefent, had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 11 februari 2022 aangevochten, waarin de kinderen onder toezicht waren gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing was verleend voor zes maanden. De moeder verzocht om de uithuisplaatsing te beëindigen of in duur te beperken, terwijl de gecertificeerde instelling (GI) de verzoeken van de moeder wilde afwijzen en de bestreden beschikking wilde bekrachtigen.

Het hof overwoog dat er al lange tijd grote zorgen waren over de veiligheid van de kinderen in de opvoedomgeving bij de moeder, die in het verleden getuige was geweest van huiselijk geweld en vermoedens van drugsgebruik. Ondanks enkele positieve ontwikkelingen aan de zijde van de moeder, zoals haar bereidheid om samen te werken met de hulpverlening, was het hof van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig waren. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter en benadrukte het belang van het onderzoeken van de mogelijkheden voor terugplaatsing van de kinderen bij de moeder of plaatsing in het netwerk.

De beslissing van het hof houdt in dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden wordt gehandhaafd, en dat er op korte termijn stappen moeten worden ondernomen om de opvoedmogelijkheden van de moeder en de plaatsingsmogelijkheden binnen het netwerk te onderzoeken. Het hof benadrukte dat zowel de moeder als de GI een belangrijke rol hebben in het verdere verloop van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie -en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.307.995/01
zaaknummer rechtbank: C/13/71153 /JE RK 21/1051
beschikking van de meervoudige kamer van 14 juni 2022 inzake
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. van Beers te Zeist,
en
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting,
Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
gevestigd te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , geboren [in] 2009;
- de minderjarige [minderjarige 2] , geboren [in] 2011.
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A]
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam van 11 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 14 maart 2022 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 februari 2022.
2.2.
De GI heeft op 13 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- stukken van de zijde van de moeder (stukken eerste aanleg), ingekomen op 28 april 2022.
2.4.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting in bijzijn van de griffier met de minderjarige [minderjarige 1] gesproken. De voorzitter heeft ter zitting een korte samenvatting van dit gesprek gegeven.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft op 1 juni 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door twee medewerkers van de bureaudienst;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.

3.De feiten

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en [de vader] (hierna: de vader) zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), geboren [in] 2009;
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), geboren [in] 2011 (hierna ook gezamenlijk: de kinderen).
De moeder oefent het gezag uit over de kinderen.
3.2.
Bij beschikking van 17 februari 2021 zijn de kinderen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is bij de bestreden beschikking verlengd tot 17 februari 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen voor verblijf bij een (crisis)pleeggezin verleend voor de duur van zes maanden, tot 11 augustus 2022 en de beslissing voor het overige aangehouden.
De GI had een machtiging tot uithuisplaatsing verzocht voor de duur van een jaar.
4.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het verzoek van de raad tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen, dan wel in duur te beperken en subsidiair te bepalen dat de moeder met de minderjarige kinderen naar een moeder-kind huis gaat.
4.3.
De GI verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel dit af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2.
De moeder stelt kort samengevat dat de gronden voor uithuisplaatsing van de kinderen niet aanwezig zijn. De moeder benadrukt dat zij altijd in het belang van de kinderen heeft gehandeld en dat zij openstaat voor hulpverlening. Zij heeft zelf ook aangegeven dat zij graag voor haarzelf en voor haar kinderen traumatherapie zou willen hebben. Ze is bereid om in haar thuissituatie alle hulpverlening te accepteren en om meer zicht te geven op en hulp te krijgen bij haar opvoedvaardigheden. Zij verzet zich ook niet tegen de ondertoezichtstelling.
De moeder benadrukt dat de band tussen haar en de kinderen zeer hecht is. Zij missen elkaar enorm. Als de kinderen blijvend uit huis worden geplaatst zal dit alleen maar meer onrust brengen en dit zal niet ten goede komen aan hun ontwikkeling. Met de juiste begeleiding kunnen de kinderen volgens de moeder terug naar huis.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder hier onder andere aan toegevoegd dat zij wekelijks praat met een praktijkondersteuner bij de huisarts, dat zij binnenkort begint aan een behandeltraject bij Mentrum en dat zij inmiddels meewerkt aan urinecontroles, waarvan de resultaten negatief waren. Daarnaast heeft zij aangegeven dat er binnen haar netwerk geschikte mensen zijn voor een netwerkplaatsing. De (advocaat van de) moeder heeft ter zitting in hoger beroep subsidiair verzocht de uithuisplaatsing van de kinderen in duur te beperken en meer subsidiair de kinderen uit elkaar te halen en te bepalen dat [minderjarige 2] tot augustus op de huidige plek blijft en ten aanzien van [minderjarige 1] (naar het hof begrijpt) de uithuisplaatsing af te wijzen, althans te bepalen dat hij in een netwerkpleeggezin wordt geplaatst.
5.3.
De GI is van mening dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk was en is. Het gezin van de moeder kent al lange tijd problemen en de zorgen over de kinderen zijn groot. De moeder staat niet open voor hulpverlening, waardoor er onvoldoende zicht is op de thuissituatie. Tijdens de ondertoezichtstelling is crisishulpverlening ingezet van Family Supporters, zij hebben een aantal adviezen gegeven. Het lukt de moeder onvoldoende om mee te werken met de hulpverlening en deze adviezen op te volgen.
De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat de zaak enige tijd stil heeft gelegen, er is op dit moment geen gezinsmanager voor het gezin en de moeder stond lange tijd niet open voor hulpverlening. De huidige plek waar de kinderen verblijven sluit beter aan bij het niveau van [minderjarige 2] dan bij [minderjarige 1] , maar de GI wil de kinderen niet uit elkaar halen. De kinderen zullen waarschijnlijk binnenkort doorgeplaatst moeten worden naar een nieuwe plek. Nu de moeder wil meewerken met de hulpverlening kan in de komende periode worden onderzocht wat de mogelijkheden zijn voor de toekomst.
5.4.
De raad heeft ter zitting verklaard dat de machtiging uithuisplaatsing op goede gronden is verleend, er waren ernstige zorgen over de kinderen en onvoldoende duidelijkheid over de mogelijkheden van de moeder. De raad heeft wel zorgen over de keuzes die nu door de GI gemaakt gaan worden. Stabiliteit, voorspelbaarheid en continuïteit is belangrijk voor de kinderen. De uithuisplaatsing was voor zes maanden verleend en de bedoeling was dat die tijd gebruikt werd om te onderzoeken of de moeder de opvoeding op zich kan nemen, wat daarvoor nodig is en of er mogelijkheden zijn in het netwerk. De raad benadrukt dat de GI hier een regiefunctie heeft, ook in de samenwerking met het netwerk. Er moet gekeken worden naar wat de kinderen nodig hebben, wat er ingezet kan worden. Een moeder-kind-huis, zoals door de moeder is aangedragen lijkt een goede optie, aldus de raad.
5.5.
Het hof overweegt dat er al lange tijd grote zorgen zijn over de (veiligheid van de) kinderen in de opvoedomgeving bij de moeder. De kinderen zijn in het verleden getuige geweest van ernstig huiselijk geweld tussen de moeder en hun vader. Vervolgens zijn zij blootgesteld aan hevige ruzies tussen de moeder en haar (ex)partner (de vader van halfzusje [zusje] ). Er waren voorts vermoedens van drugsgebruik bij de moeder. Hoewel het aanvankelijk beter leek te gaan nadat de kinderen onder toezicht waren gesteld zijn de zorgen toch weer toegenomen. Er is geprobeerd om een uithuisplaatsing van de kinderen af te wenden, er heeft twee keer een netwerkberaad plaatsgevonden waar de zorgen zijn besproken en Families First is ingezet om de moeder thuis te ondersteunen. Dit heeft onvoldoende geholpen. De moeder hield zich vaak niet aan afspraken met de hulpverlening, waardoor er onvoldoende zicht was op de kinderen. De moeder wilde niet meewerken aan urinecontroles en ook niet aan de geadviseerde hulpverlening van Families First. Daarnaast waren er zorgen omdat het leek of de kinderen niet mochten praten over de thuissituatie.
Gebleken is dat er sinds de uithuisplaatsing aan de zijde van de moeder sprake is van een aantal positieve ontwikkelingen. Zij stelt bereid te zijn om samen te werken met de hulpverlening en ook om aan zichzelf te werken. Zij heeft inmiddels meegewerkt aan de urinecontroles, zij praat wekelijks met de praktijkondersteuner en zij gaat starten met een traject bij Mentrum. Daarnaast zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ieder weekend van zaterdag op zondag bij de moeder en dit verloopt goed.
Deze ontwikkelingen zijn positief, maar nog maar van korte duur. Ook in het verleden waren er periodes waarbij de moeder meewerkte met de hulpverlening, afgewisseld met periodes waarin zij geheel niet bereikbaar was en er geen enkel zicht was op de kinderen. Op dit moment is naar het oordeel van het hof nog onvoldoende gewaarborgd dat de ontwikkeling en veiligheid van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] bij de moeder voldoende beschermd zijn. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de gronden voor de uithuisplaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en dat ook nu nog zijn. Het hof ziet, gelet op de korte termijn van de machtiging die voorligt, tot 11 augustus 2022, onvoldoende aanleiding de machtiging in duur te beperken. Het hof acht het ook niet in het belang van de kinderen dat zij uit elkaar worden gehaald, zoals (meer) subsidiair door de moeder is verzocht. Dit betekent dat het hof de verzoeken van de moeder in hoger beroep zal afwijzen en de bestreden beschikking zal bekrachtigen.
Het hof merkt daarbij het volgende op. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn kwetsbare kinderen. Uit het gesprek met [minderjarige 1] is gebleken dat hij heel verdrietig is over de uithuisplaatsing, hij mist zijn moeder erg en hij wil heel graag weer thuis wonen. Hij denkt hier de hele dag aan en het zit hem ook in de weg op school.
De machtiging uithuisplaatsing is door de kinderrechter verleend voor een termijn van zes maanden, waarbij de kinderrechter met nadruk heeft overwogen dat het gelet op de kwetsbaarheid van de kinderen van groot belang is dat zij bij elkaar kunnen blijven en zij, mits mogelijk, bij voorkeur binnen het netwerk geplaatst kunnen worden. Gebleken is dat er in de afgelopen periode door de GI geen onderzoek is gedaan naar de (opvoed)mogelijkheden van de moeder en evenmin naar de mogelijkheden binnen het netwerk, hoewel de moeder een betrokken netwerk heeft. Daarnaast is er geen gezinsmanager voor het gezin. Deze situatie is hoogst onwenselijk.
Het hof overweegt dat op zeer korte termijn stappen moeten worden genomen om de (opvoed)mogelijkheden van de moeder te onderzoeken, bijvoorbeeld door opname in een moeder-kind-huis, evenals de mogelijkheden voor plaatsing van de kinderen in het netwerk. Zowel de moeder als de GI hebben een belangrijke rol in het verdere verloop. De moeder door zich over haar teleurstelling en wantrouwen heen te zetten en mee te werken met de hulpverlening. De GI door concrete stappen te zetten en de mogelijkheden van terugplaatsing bij de moeder of plaatsing in het netwerk op korte termijn en zorgvuldig te onderzoeken.
5.6.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beslissing waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. van Baardewijk, mr. M.T. Hoogland en mr. M.E. Burger, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Kraan als griffier en is op 14 juni 2022 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.