ECLI:NL:GHAMS:2022:2064

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
23-003206-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring mishandeling van een kind met voorwaardelijk opzet en oplegging van straffen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling van een kind dat hij verzorgde, gepleegd in de periode van 17 tot en met 18 juli 2017. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het kind meermalen heeft mishandeld door het te slaan, wat heeft geleid tot blauwe plekken en schaafwonden. De verdediging heeft aangevoerd dat de getuige wisselende verklaringen heeft afgelegd en dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van letsel. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de getuige betrouwbaar zijn en dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op mishandeling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van vijftig uren, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevraagd, gedeeltelijk toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot betaling van € 529,63 aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003206-18
datum uitspraak: 13 juli 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 5 september 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-110861-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboortedatum],
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
7 april 2021 en 29 juni 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 juli 2017 tot en met 18 juli 2017 te Amsterdam, althans in Nederland, een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer], heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] (meermalen) (met een onbekend gebleven voorwerp) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de getuige [getuige 1] bij de politie wisselende verklaringen heeft afgelegd over het letsel dat zij op 17 juli 2017 heeft waargenomen, en subsidiair dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het toebrengen van letsel, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof overweegt als volgt.
De getuige [getuige 1] heeft op 27 juli 2017 en 9 augustus 2017 bij de politie wisselende verklaringen afgelegd over de door haar op 17 juli 2017 geconstateerde blauwe plekken op het lichaam van haar zoon [slachtoffer]. Zo heeft zij op 27 juli 2017 verklaard dat zij die bewuste avond blauwe plekken op het lichaam van haar zoon zag, terwijl zij op 9 augustus 2017 uitdrukkelijk heeft ontkend toen blauwe plekken te hebben waargenomen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de getuige [getuige 1] onder ede bevestigd dat zij op 17 juli 2017 wél blauwe plekken bij haar zoon heeft waargenomen, en toegelicht waarom zij bij de politie op 9 augustus 2017 daarop is teruggekomen, namelijk omdat zij haar relatie met de verdachte een tweede kans wilde geven. Het hof is van oordeel dat dient te worden uit gegaan van de juistheid van de door [getuige 1] op 27 juli 2017 en ter terechtzitting van het hof afgelegde verklaringen. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat die verklaringen steun vinden in hetgeen door de getuige [getuige 2] is verklaard over het letsel dat hij op 18 juli 2017 bij zijn zoon [slachtoffer] heeft geconstateerd en in de in het dossier aanwezige foto’s van [slachtoffer], welke foto’s kort na het incident zijn genomen en op welke foto’s verschillende blauwe verkleuringen op zijn lichaam zichtbaar zijn.
Het hof is voorts van oordeel dat, ook als wordt uitgegaan van de mogelijkheid dat het letsel kan zijn ontstaan door de spelletjes die de verdachte en [slachtoffer] die dag samen hadden gespeeld, sprake is van (voorwaardelijk) opzet op mishandeling. De verdachte heeft, gelet op de hoeveelheid blauwe plekken en schaafwonden op het lichaam van [slachtoffer] en de kracht waarmee dat letsel moet zijn veroorzaakt, op zijn minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans op letsel aanvaard.
De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 juli 2017 te Amsterdam, een kind dat hij verzorgde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer], heeft mishandeld door [slachtoffer] meermalen tegen het lichaam te slaan.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de destijds driejarige zoon van zijn toenmalig vriendin door hem meermalen tegen zijn lichaam te slaan, als gevolg waarvan het slachtoffer meerdere blauwe plekken en schaafwonden heeft opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, over wie aan hem op dat moment de zorg was toevertrouwd. Bovendien heeft het incident plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer en zijn moeder: een plek waar kinderen zich juist veilig zouden moeten voelen.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de door de politierechter opgelegde straf passend en geboden. Nu echter de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in hoger beroep met
22 maanden is overschreden, zal het hof de straf matigen in die zin dat de op te leggen taakstraf voor de duur van 60 uren wordt verminderd met 10 uren.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.734,26, bestaande uit € 734,26 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 884,29, bestaande uit € 384,29 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd overeenkomstig de beslissing van de politierechter.
De raadsvrouw heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 29,63, bestaande uit de kosten voor de verklaring van de huisarts en de kosten voor het openbaar vervoer van de benadeelde. Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde materiële schade, bestaande uit de kosten voor het openbaar vervoer en de inkomstenderving van de vader van de benadeelde, is het hof van oordeel dat geen sprake is van rechtstreeks schade als bedoeld in artikel 361, tweede lid, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering. Dit deel van de gevorderde materiële schade is immers alleen geleden door de vader van de benadeelde, en niet de benadeelde zelf. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen.
Het slachtoffer heeft letsel opgelopen en daardoor rechtstreeks immateriële schade geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op de aard van de inbreuk op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, de wijze waarop dit is gebeurd en de (psychische) gevolgen die de benadeelde partij daarvan heeft ondervonden, alsook op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 529,63 zal worden toegewezen.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 529,63 (vijfhonderdnegenentwintig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 29,63 (negenentwintig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 529,63 (vijfhonderdnegenentwintig euro en drieënzestig cent) bestaande uit € 29,63 (negenentwintig euro en drieënzestig cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
17 juli 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. N. van der Wijngaart en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juli 2022.
Mr. N. van der Wijngaart is buiten staat het arrest mede te ondertekenen
=========================================================================
[slachtoffer]
.