ECLI:NL:GHAMS:2022:2273

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2022
Publicatiedatum
2 augustus 2022
Zaaknummer
23-000608-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugwijzing naar de rechtbank na niet tijdig verstrekken van dagvaarding aan raadsman in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 april 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was op 29 januari 2021 in verstek veroordeeld, zonder dat zijn raadsman tijdig op de hoogte was gesteld van de terechtzitting. De raadsman had zich wel als verdediger gesteld, maar ontving geen afschrift van de dagvaarding. Het hof oordeelde dat de politierechter niet had mogen overgaan tot behandeling van de zaak zonder de aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman. Dit leidde tot de conclusie dat het onderzoek ter zitting nietig was. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de zaak teruggeworpen naar de politierechter, zodat deze met inachtneming van het arrest opnieuw recht kan doen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van tijdige communicatie met de raadsman in het strafproces, zoals voorgeschreven in de wet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000608-21
datum uitspraak: 6 april 2022
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 januari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 15-287996-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1974,
adres: [adres 1].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2022.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2020 te Haarlem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meerdere goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [stichting], weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, het metalen tuingaas voor het (keuken) raam van het pand gelegen aan de [adres 2] heeft/hebben losgetrokken en/of verbogen en/of het (keuken)raam van voornoemd pand heeft/hebben vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Verzoek terugwijzing politierechter

De raadsman van de verdachte heeft op voorhand verzocht de zaak terug te wijzen naar de politierechter in de rechtbank Noord-Holland op grond van het bepaalde in artikel 423, tweede lid, Sv. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij in eerste aanleg niet op de hoogte is gesteld van de dag en het uur van de terechtzitting, terwijl hij zich tijdig als raadsman had gesteld door middel van een stelbrief.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot nietig verklaring van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, vernietiging van het vonnis en terugwijzing naar de rechtbank gelet op de kernroljurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1996:ZD0442).
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 27 november 2020 gedagvaard om te verschijnen op de terechtzitting van de politierechter van 29 januari 2021. Bij de stukken in het dossier bevindt zich een brief van 1 oktober 2020 van mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem, waarin hij zich in deze zaak, waarin op dat moment kennelijk nog geen parketnummer bekend was, bij het arrondissementsparket voor de verdachte als raadsman stelt, onder vermelding van het al wel bekende politie registratienummer. Niet gebleken is dat hem nadien een afschrift van de inleidende dagvaarding is toegezonden. Uit de zittingsaantekeningen van de griffier in eerste aanleg blijkt dat op de terechtzitting van 29 januari 2021 noch de verdachte noch diens raadsman is verschenen. De politierechter heeft verstek tegen de verdachte verleend en vervolgens de behandeling van de zaak – in afwezigheid van de verdachte en zijn raadsman – voortgezet, het onderzoek ter terechtzitting gesloten en daarna meteen mondeling eindvonnis gewezen.
In een geval waarin – zoals hier – uit het dossier blijkt dat de verdachte zich heeft voorzien van rechtsbijstand van een raadsman, dient aan die raadsman gelet op het bepaalde in artikel 51 Sv (onverwijld) een afschrift van de inleidende dagvaarding te worden verstrekt. Nu in deze zaak de raadsman, die in het strafproces een kernrol vervult, ten onrechte niet tijdig op de hoogte is gesteld van de terechtzitting van 29 januari 2021, terwijl niet is gebleken dat hij anderszins (tijdig) op de hoogte was geraakt van de dag en het uur van die zitting, is het hof van oordeel dat de politierechter niet aan de behandeling van de zaak had mogen toekomen. Aangezien het onderzoek door de politierechter buiten aanwezigheid van de verdachte en diens raadsman toch heeft plaats gevonden is dat onderzoek ter zitting nietig. Nu namens de verdachte terugwijzing naar de eerste rechter is verlangd, zal het hof, na vernietiging van het vonnis waarvan beroep, de strafzaak terugwijzen naar de politierechter.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst de zaak terug naar de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, teneinde met inachtneming van dit arrest recht te doen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. S.M. Milani en mr. W.S. Ludwig, in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 april 2022.