ECLI:NL:GHAMS:2022:2740

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
23-000793-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met zwaar letsel bij slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 18 maart 2021. De zaak betreft openlijke geweldpleging waarbij twee van de drie slachtoffers ernstig hoofd- en hersenletsel hebben opgelopen. De verdachte, geboren in 1997, heeft samen met twee medeverdachten de slachtoffers zonder enige aanleiding aangevallen terwijl zij terugkeerden naar hun hotel na een avond uit. De slachtoffers zijn met spoed naar het ziekenhuis vervoerd, waarbij één slachtoffer in levensgevaar verkeerde en een andere ernstige blijvende schade heeft opgelopen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank bevestigd, maar de strafmaat aangepast. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot 21 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft dit verlaagd naar 20 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Het hof heeft de ernst van het geweld en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafbepaling, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft zijn verantwoordelijkheid niet volledig genomen en heeft zich aanvankelijk onttrokken aan de opsporing. De overschrijding van de redelijke termijn in de procedure heeft geleid tot een vermindering van de straf met drie maanden. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000793-21
datum uitspraak: 23 september 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 18 maart 2021 in de strafzaak onder parketnummer
15-870995-17 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1997,
adres: [adres01]

Onderzoek van de strafzaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
9 september 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, waarvan een afschrift aan dit arrest is gehecht, en de gronden waarop het berust en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Bespreking van gevoerde verweren

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van zijn pleitnota in de kern dezelfde verweren gevoerd als die door hem ter terechtzitting in eerste aanleg zijn gevoerd. Deze zijn weergegeven en besproken in het thans bevestigde vonnis van de rechtbank.
Het hof verwerpt de gevoerde verweren op dezelfde gronden als de rechtbank heeft gedaan.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte na bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte na bewezenverklaring van het impliciet subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De raadsman heeft bepleit dat rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat de verdachte zijn aandeel erkent, zich verantwoordelijk voelt en spijt heeft betuigd. Dit blijkt ook uit het betalen van een schadevergoeding aan de slachtoffers. De verdachte heeft zijn leven op de rit en de kans op herhaling is laag. Verder moet volgens de raadsman rekening worden gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte, de lange duur van de procedure en het advies van de reclassering. Deze acht gevangenisstraf niet wenselijk, gelet op de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, die in duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast een forse taakstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen, waarbij het hof grotendeels de overwegingen van de rechtbank heeft overgenomen.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met zijn twee medeverdachten schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen drie nietsvermoedende slachtoffers. Twee van deze slachtoffers hebben daaraan zwaar hoofd- en hersenletsel overgehouden. De verdachte is samen met de medeverdachten achter de drie slachtoffers aangelopen, toen deze na een avond uit terug naar hun hotel liepen. Ze hebben de slachtoffers van achter neergeslagen, waardoor deze op de grond vielen. Gezien de verklaringen van zowel de slachtoffers als de verdachten over de korte duur van de aanval en het overwegend zeer zware letsel dat de slachtoffers daarbij hebben opgelopen, is het voor het hof volstrekt duidelijk dat dit een explosie van ongecontroleerd en uitzinnig geweld moet zijn geweest. Er zijn voldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat het niet is gebleven bij de relatief beperkte geweldshandelingen waarover de verdachte zelf heeft verklaard. Dit kan worden afgeleid uit de aangiftes, de aard van het geconstateerde letsel en de wijze waarop twee slachtoffers liggend op hun buik door opsporingsambtenaren werden aangetroffen, bezien tegen de achtergrond van de zeer korte duur van de geweldpleging. Het geweld is bovendien in overwegende mate gericht geweest op de hoofden van de slachtoffers.
De aanval is zonder aanleiding onverhoeds gepleegd en de slachtoffers hebben geen kans gehad om zichzelf tegen het zeer hevige geweld te verdedigen. De verdachten hebben de slachtoffers vervolgens bewegingloos op de grond achtergelaten. Geen van de verdachten heeft hulp geboden of het alarmnummer gebeld. Zelfs niet nadat zij moeten hebben gezien dat twee van de drie slachtoffers bewusteloos waren en het de verdachten duidelijk moet zijn geweest dat hun slachtoffers ernstig letsel hadden opgelopen. De verdachten zijn weggerend en hebben zich vervolgens stilgehouden.
Het letsel van de slachtoffers
De slachtoffers zijn door de politie gevonden nadat het slachtoffer [slachtoffer01] gelukt is het alarmnummer te bellen. Ze zijn met spoed naar het ziekenhuis vervoerd. Uit medische informatie blijkt dat slachtoffer [slachtoffer01] het minste letsel heeft opgelopen. Hij had een hersenschudding, een snee in zijn lip en blauwe plekken in zijn gezicht, op zijn achterhoofd en schouder. Uit zijn eigen verklaring blijkt dat hij nog een tijdlang hoofdpijn heeft gehad en een week arbeidsongeschikt is geweest.
De andere twee slachtoffers zijn er zeer slecht aan toe geweest. Uit de medische informatie van slachtoffer [slachtoffer02] blijkt dat hij naast een dikke lip en wonden en bloeduitstortingen aan zijn hoofd, een slagaderlijke bloeding in de hersenen heeft gehad, waarbij zich bloed ophoopte tussen het schedelbot en het buitenste hersenvlies. Ter hoogte van de hersenbloeding had hij een breuk in de schedel aan de rechterkant. Daarnaast waren zijn linker bovenkaak en jukbeen gebroken en had hij een hersenkneuzing. Vanwege de hersenbloeding verkeerde hij in levensgevaar en moest hij direct worden geopereerd. Uit zijn slachtofferverklaring blijkt dat hem is gezegd dat, als hij een uur later zou zijn geopereerd, hij het niet zou hebben overleefd. Toen hij nog in het ziekenhuis lag, merkte slachtoffer [slachtoffer02] dat hij doof werd. Hij heeft nog steeds last van tinnitus en een doof gevoel op zijn hoofd. Hij heeft iets meer dan twee weken in het ziekenhuis gelegen. Hij heeft na ontslag uit het ziekenhuis nog maanden fysiotherapie gehad. Later heeft hij ook psychische klachten ontwikkeld en werd een post traumatische stress stoornis vastgesteld. Hiervoor is hij al door verschillende psychologen behandeld. Hij heeft nog steeds moeite met multitasken en het heeft meer dan een jaar geduurd voordat hij zijn werk weer kon doen zoals voor het incident. Als gevolg van het incident heeft hij epileptische aanvallen, waarvoor hij de rest van zijn leven medicijnen moet slikken.
Het derde slachtoffer, [slachtoffer03] , had volgens de medische informatie een wond aan zijn bovenlip die gehecht moest worden, een bloeduitstorting op het achterhoofd en een snijwond die gelijmd is. Daarnaast had hij een gebroken nekwervel, een gebroken schedel, een kneuzing van zijn hersenen, een bloeding rond of in de hersenen onder het spinnenwebvlies, een bloeding tussen het spinnenwebvlies en het harde hersenvlies en kneuzingen van de voorste hersenkwab. Het gedeelte van de hersenen waar de hersenkneuzing werd geconstateerd, regelt het aansturen van het gedrag, waardoor het zeer goed mogelijk is dat slachtoffer [slachtoffer03] gedragsproblemen zal ondervinden in de toekomst. Daarnaast heeft hij moeite met het onthouden van informatie. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van slachtoffer [slachtoffer03] blijkt dat hij geen herinneringen meer heeft aan de eerste dagen na het incident. Hij heeft geen reukzin meer en dit zal ook niet meer herstellen. Hij heeft twee weken in het ziekenhuis gelegen en daarna nog drie weken verbleven in een revalidatiecentrum. Vervolgens heeft hij nog acht maanden fysiotherapie gehad. Hij is geruime tijd arbeidsongeschikt geweest. Over de eindsituatie is niets bekend.
Als vaststaand moet worden aangenomen dat de verdachte een groot aandeel had in het veroorzaken van dit letsel bij de slachtoffers.
Overige relevante aspecten
Uit het dossier is op te maken dat de gebeurtenis enorme beroering en onrust heeft veroorzaakt in Egmond. Zelfs zodanig dat de lokale ondernemersvereniging een beloning van € 5.000,00 heeft uitgeloofd voor de tip die zou leiden tot aanhouding en veroordeling van de daders. Deze oproep leverde echter geen informatie op. De verdachte en zijn mededaders hebben zich niet bij de politie gemeld, maar hebben zich in onderlinge afstemming onttrokken aan de opsporing. Ze hebben, in de wetenschap dat de gevolgen van het gepleegde geweld buitengewoon ernstig waren, afgewacht totdat ze na tweeënhalve maand door de politie werden aangehouden. Uit de verklaringen van betrokkenen, onder wie enkele verdachten, wordt duidelijk dat het melden bij de politie onderwerp van gesprek is geweest en dat zij er bewust voor hebben gekozen hiervan af te zien.
Dit alles laat geen andere conclusie toe dan dat er sprake is geweest van buitengewoon ernstig openlijk geweld waarvoor de verdachte aanvankelijk geen enkele, en later beperkte, verantwoordelijkheid heeft willen nemen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 augustus 2022 is hij niet eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard over zijn persoonlijke omstandigheden. Het gaat goed met hem, hij heeft de training alcohol en geweld voltooid, hij is aan het werk en heeft zijn leven op orde.
De reclassering acht het vanwege de positieve ontwikkeling die de verdachte heeft doorgemaakt niet wenselijk dat hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Hoewel het hof oog heeft voor deze omstandigheden, vallen deze in het niet bij de ernst van het impliciet subsidiair bewezen verklaarde en de blijvende schade die is aangericht bij de slachtoffers.
Het hof heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 26 januari 2021 van Reclassering Nederland, waarin onder meer is vermeld dat de reclassering interventies niet geïndiceerd acht.
Het hof is gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof heeft bij de strafbepaling acht geslagen op de straffen die in soortgelijke zaken en gevallen plegen te worden opgelegd. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, die in duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en daarnaast een forse taakstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de raadsman heeft bepleit, doet in het geheel geen recht aan de ernst van het impliciet subsidiair bewezen verklaarde. Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat ten gunste van de verdachte mee laten wegen dat hij enige openheid van zaken heeft gegeven en dat hij enige verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, passend en geboden. Een deel van de gevangenisstraf zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst op dergelijke wijze te handelen.
In artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het recht van iedere verdachte gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft hierbij te gelden dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep heeft als uitgangspunt te gelden dat het geding met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld (vgl. ECLI:NL:HR:2008:BD2578).
Het hof stelt vast dat in eerste aanleg de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen op 17 juli 2017, omdat de verdachte op die dag in verzekering is gesteld. De verdachte kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank heeft eerst op 18 maart 2021 vonnis gewezen. De redelijke termijn is mitsdien met ongeveer 20 maanden overschreden, terwijl naar het oordeel van het hof niet gebleken is van een bijzondere omstandigheid die deze overschrijding kan rechtvaardigen. Deze termijnoverschrijding is in de hoger beroep fase onvoldoende door een voortvarende afdoening gecompenseerd. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn resulteert in de onderhavige strafzaak erin dat het hof de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal verminderen met drie maanden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. E. van Die en mr. M. Senden, in tegenwoordigheid van mr.
D. Zeiss, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 september 2022.