ECLI:NL:GHAMS:2022:275
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de beschikking tot beëindiging van het gezag over minderjarigen na positieve ontwikkelingen in de samenwerking met ouders
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van het gezag van de ouders over hun minderjarige kinderen, [kind A] en [kind B]. De ouders, die gezamenlijk het gezag uitoefenen, waren in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Holland, waarin hun gezag was beëindigd op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad had in zijn rapportage aangegeven dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk was voor het toekomstperspectief van de kinderen. Echter, tijdens de mondelinge behandeling op 8 december 2021 bleek dat de huidige gezinsvoogd positief was over de samenwerking met de ouders en twijfels had over de noodzaak van de gezagsbeëindiging. De voogd merkte op dat de kinderen goed gedijden in de omgang met hun ouders en dat er positieve ontwikkelingen waren in de thuissituatie van andere kinderen van de ouders.
Het hof heeft vastgesteld dat er op dat moment niet voldaan werd aan de gronden voor gezagsbeëindiging zoals genoemd in artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek. De ouders hebben zich coöperatief opgesteld en de voogd heeft aangegeven dat er mogelijkheden zijn voor gefaseerde terugplaatsing van [kind A]. Gezien de positieve ontwikkelingen in de omgangsregeling en de samenwerking met de ouders, heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de Raad om het gezag te beëindigen afgewezen. Het hof heeft tevens aangegeven dat verdere onderzoeken naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn, maar dat de ouders voorlopig hun gezag behouden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de samenwerking tussen ouders en gezinsvoogden en de noodzaak om de situatie van de kinderen zorgvuldig te blijven volgen.