ECLI:NL:GHAMS:2022:2967

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
21/01791
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding van immateriële schade door belastingheffing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 september 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van immateriële schade die aan belanghebbende is toegekend door de rechtbank. De zaak betreft een geschil tussen de inspecteur van de Belastingdienst en belanghebbende over de belastingheffing. De rechtbank had eerder een vergoeding van € 1.500 toegekend, maar de inspecteur ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het Hof oordeelde dat de periode voor toekenning van de vergoeding was geëindigd door een brief van de inspecteur, waardoor het geschil over de belastingheffing was beëindigd. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het de vergoeding van immateriële schade betreft en heeft deze verlaagd tot € 500. Het Hof heeft daarbij de argumenten van de inspecteur gevolgd, die stelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat de schadevergoeding moest worden aangepast omdat het geschil was beëindigd. De gemachtigde van belanghebbende heeft tijdens de zitting toestemming gegeven om uitspraak te doen op basis van ongeanonimiseerde stukken, wat de geheimhouding betreft. Het Hof heeft de inspecteur in het gelijk gesteld en de vergoeding van immateriële schade verlaagd, waarbij het ook heeft verwezen naar een arrest van de Hoge Raad dat relevant was voor de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 21/01791
21 september 2022
derde meervoudige belastingkamer

proces-verbaal

van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

tegen de uitspraak van 22 oktober 2021 in de zaak met kenmerk HAA 20/3030 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats], belanghebbende,

(gemachtigde: M. Collij)
en
de inspecteur.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. Namens belanghebbende is verschenen haar gemachtigde voornoemd. Namens de inspecteur zijn verschenen mrs. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, uitsluitend voor zover het de beslissing betreft tot veroordeling van de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.500;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 500.

Gronden

Vooraf: beroep op geheimhouding (artikel 8:29 Algemene wet bestuursrecht)
1. Tijdens de procedure in eerste aanleg heeft de inspecteur – zie de uitspraak van de rechtbank onder ‘loop van het geding’ – op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en daarbij met een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), enkele passages van deze stukken onleesbaar gemaakt (geanonimiseerd). Daarnaast heeft de inspecteur aan de rechtbank een ongeanonimiseerde versie van deze stukken overgelegd. Bij beslissing van 12 november 2020 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank (in een zaak waarin de inspecteur dezelfde stukken had overgelegd met een beroep op geheimhouding als bedoeld in artikel 8:29 Awb) bepaald dat de beperking van de kennisneming voor de geanonimiseerde tekstgedeelten gerechtvaardigd is.
2. Het Hof is – na kennisneming van de ongeanomiseerde versie van de stukken – evenals de rechtbank van oordeel dat de beperking van de kennisneming voor de geanonimiseerde delen van de door de inspecteur overgelegde stukken gerechtvaardigd is. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van belanghebbende het Hof op de voet van artikel 8:29, vijfde lid, Awb toestemming gegeven uitspraak te doen mede op de grondslag van de ongeanonimiseerde stukken.
Geschil in hoger beroep
3. Het geschil in hoger beroep beperkt zich tot de door de rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, waartegen de inspecteur in hoger beroep is gekomen. Het incidenteel hoger beroep van belanghebbende is ter zitting van het Hof ingetrokken.
Vergoeding van immateriële schade
4. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de door belanghebbende ondervonden (rechtens te honoreren) spanning en frustratie een einde is gekomen bij de beëindiging van het geschil over de belastingheffing (de hoofdzaak). Zoals ter zitting van het Hof door de inspecteur is gesteld en door belanghebbende niet is weersproken, was aan het geschil over de belastingheffing een einde gekomen door de brief van de inspecteur van 4 november 2020, waarin aan belanghebbende een verzoek tot intrekking van het beroep is gedaan, nu de inspecteur volledig zal tegemoetkomen aan belanghebbendes bezwaren tegen de desbetreffende belastingaanslag. De punten waarop de rechtbank nog heeft beslist – naast het verzoek om vergoeding van immateriële schade een geschil over de proceskostenvergoeding – betreffen niet de hoofdzaak, aldus de inspecteur. De inspecteur concludeert dat de redelijke termijn in eerste aanleg – die is aangevangen met de ontvangst van het bezwaarschrift door de inspecteur op 9 augustus 2018 – is geëindigd op 4 november 2020 en daarmee met (afgerond) vier maanden is overschreden, zodat de toe te kennen vergoeding van immateriële schade € 500 bedraagt.
5. Ter zitting van het Hof heeft de inspecteur zich beroepen op het arrest van de Hoge Raad van 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128. In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat na een uitspraak waarmee het geschil inzake de belastingheffing ten einde is gekomen, de voor het toekennen van vergoeding van immateriële schade in aanmerking te nemen periode niet doorloopt, indien de rechter bij afzonderlijke uitspraak nog moet beslissen op (met het verloop van de procedure verband houdende) verzoeken die niet de hoofdzaak betreffen, zoals verzoeken om vergoeding van proceskosten. De Hoge Raad overweegt dat dit ook geldt indien het geschil inzake de belasting niet is beëindigd door een uitspraak van de rechter, maar door de kennisgeving van een beslissing van de inspecteur.
6. Op grond van bovengenoemd arrest volgt het Hof de inspecteur in zijn standpunt. Belanghebbende heeft zich op basis van dit arrest overigens ook nader op het standpunt gesteld dat de vergoeding van immateriële schade dient te worden verminderd tot € 500. Niet in geschil is dat de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg geheel is toe te rekenen aan de inspecteur.
7. Uit het hiervoor overwogene volgt dat het hoger beroep van de inspecteur gegrond is en dat de door de rechtbank toegekende vergoeding van immateriële schade dient te worden verminderd tot € 500.
Proceskosten
Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten van het hoger beroep op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.
De mondelinge uitspraak is gedaan op 21 september 2022 door mrs. H.E. Kostense, voorzitter, N. Djebali en J-P.R. van den Berg, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van S.M.P. Harinandansingh als griffier. Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt, ondertekend door de voorzitter en de griffier. De beslissing is op de datum van de mondelinge uitspraak in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt u de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.