ECLI:NL:GHAMS:2022:3056

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
200.306.188/01 en 200.307.794/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoeker in strafzaken met parketnummers 23-001731-21 en 23-004487-19

Op 3 februari 2022 heeft verzoeker tijdens een openbare zitting van het gerechtshof Amsterdam een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren M.L.M. van der Voet, R. Kuiper en L. Alwin. Dit verzoek volgde op de behandeling van twee strafzaken, waarbij verzoeker en zijn raadsman stelden dat zij niet beschikten over een getekend DNA-rapport, wat volgens hen hun verdediging zou hebben geschaad. De raadsheren hebben op 10 februari 2022 schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en aangegeven dat de raadsman wel degelijk over het rapport beschikte. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek vond plaats op 29 september 2022, waarbij verzoeker zijn standpunt verder toelichtte. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de raadsheren niet vooringenomen waren en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking is afgewezen op 13 oktober 2022, waarbij de wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden niet tot wraking konden leiden. De beslissing is genomen door de genoemde raadsheren in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.306.188/01 en 200.307.794/01
parketnummer hoofdzaak : 23-001731-21 en 23-004487-19
beslissing van de wrakingskamer van 13 oktober 2022
inzake het op 3 februari 2022 gedane wrakingsverzoek van
[verzoeker01] ,
geboren op [geboortedatum01] 1991 te [geboorteplaats01] ,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
hierna: verzoeker.

1.Het geding

1.1
Het verzoek tot wraking is gedaan op de openbare terechtzitting van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam van 3 februari 2022 waarop de strafzaken met parketnummers 23-001731-21 en 23-004487-19 (hierna: de hoofdzaken) inhoudelijk werden behandeld. Het verzoek strekt tot wraking van de mrs. [naam01] , [naam02] en
[naam03] (hierna: de raadsheren).
1.2
De raadsheren hebben op 10 februari 2022 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek en hebben een reactie op het verzoek gegeven.
1.3
De planning van de behandeling van dit wrakingsverzoek is vertraagd omdat verzoeker niet (meer) werd bijgestaan door een advocaat en het wenselijk werd geacht te wachten tot hij (opnieuw) zou zijn voorzien van rechtsbijstand. Nadat begin september 2022 de wrakingskamer is gebleken dat in de hoofdzaken mr. [naam04] zich als raadsman heeft gesteld is de mondelinge behandeling gepland.
1.4
De mondelinge behandeling van dit wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
29 september 2022. Verschenen zijn verzoeker en diens raadsman, mr. [naam04] . Direct na aanvang van de behandeling heeft verzoeker verklaard dat hij niet wil worden bijgestaan door een advocaat. Hierop heeft de raadsman zich op verzoek van verzoeker teruggetrokken. De wrakingskamer heeft met instemming van verzoeker besloten de behandeling voort te zetten. Verzoeker is gehoord en heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. Tevens is verschenen mr. [naam05] , advocaat-generaal bij het gerechtshof Amsterdam. De raadsheren zijn – zoals op voorhand aangekondigd – niet verschenen.

2.De feiten en het procesverloop

2.1
De hoofdzaken betreffen het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2021 in de zaak met parketnummer 13/107114-20 (in hoger beroep 23-001731-21) en het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 27 november 2019 met parketnummer 13/185299-19 (23-004487-19).
2.2
Het onderzoek ter terechtzitting in de hoofdzaak met nummer 23-001731-21 is in hoger beroep op 13 juli 2021 aangevangen met een pro forma behandeling. Tijdens die pro forma zitting heeft verzoeker de voorzitter, mr. N.A. Schimmel, gewraakt. Dit wrakingsverzoek is op 29 oktober 2021 afgewezen.
2.3
Vervolgens hebben in diezelfde hoofdzaak op 5 oktober 2021 en 28 december 2021 pro forma zittingen plaatsgevonden, waarna de inhoudelijke behandeling is aangevangen op 3 februari 2022. Op de zitting van 3 februari 2022 stond naast de hoofdzaak met parketnummer 23-001731-21 ook de hoofdzaak met parketnummer 23-004487-19 voor inhoudelijke behandeling gepland. Deze zaken werden gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld.

3.Het wrakingsverzoek

3.1
Van de behandeling ter terechtzitting van 3 februari 2022 is in beide zaken een proces-verbaal opgemaakt, die deel uitmaken van het dossier in de wrakingszaak.
Het proces-verbaal in de hoofdzaak met parketnummer 23-001731-21 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“De verdachte verklaart:
Ik en mijn advocaat beschikken niet over het ondertekende rapport.
[…]
De oudste raadsheer deelt mede dat zij een kopie van het ontbrekende stuk gaat maken en dat zal worden overhandigd aan de verdediging zodat de raadsman dit stuk met zijn cliënt kan doornemen. (met de voetnoot: Tijdens deze onderbreking bleek dat de raadsman wel over het ondertekende DNA-rapport beschikte. Derhalve is er geen kopie meer gemaakt.)
De zitting wordt onderbroken om de verdediging in de gelegenheid te stellen het ondertekende DNA-rapport met de verdachte te bespreken en de inhoud te vergelijken met het (niet getekende) exemplaar dat hij in zijn bezit heeft.
De zitting wordt hervat.
De verdachte verklaart onmiddellijk:
Ik heb geen vertrouwen meer in het hof. Ik wraak alle drie de rechters. Het hof heeft geprobeerd mijn verdediging te schaden omdat mijn raadsman niet over dezelfde stukken beschikt als het hof. Ik ben ondervraagd op basis van stukken waar mijn raadsman niet over beschikt. Dat is misleidend. Het is niet de fout van mijn raadsman.”
Het proces-verbaal in de hoofdzaak met parketnummer 23-004487-19 vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
De verdachte doet ter terechtzitting een wrakingsverzoek ten aanzien van de gehele zittingscombinatie van het gerechtshof in de zaak met parketnummer 23-001731-21. Aangezien de zaken gelijktijdig, maar niet gevoegd worden behandeld is het wrakingsverzoek van de verdachte ook aan de orde in deze zaak. Ten aanzien van de onderbouwing van de wrakingsgrond verwijst het hof naar het proces-verbaal van de terechtzitting dat is opgemaakt in de zaak met parketnummer 23-001731-21.
3.2
Tijdens de inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek op 29 september 2022 heeft verzoeker het wrakingsverzoek – kort samengevat – als volgt toegelicht. Verzoeker en zijn raadsman beschikten niet over een getekend DNA-rapport en de rechtbank heeft dit ook niet verstrekt. Verzoeker is op basis van dit rapport door de rechtbank veroordeeld. In het vonnis staat ook dat hij werd geconfronteerd met het DNA-rapport maar geen uitleg wilde geven. Dat is nooit gebeurd. Verzoeker heeft het getekende DNA-rapport niet gehad en nooit gezien.
3.3
De raadsheren hebben in hun schriftelijke reactie gesteld dat de aangevoerde grond voor wraking feitelijkheid ontbeert omdat de raadsman wel (net als de verdachte zelf) over de ondertekende DNA-rapportage beschikte. Ook indien dit niet het geval was, zou verzoeker – volgens de raadsheren – niet in zijn verdedigingsbelang zijn geschaad, omdat hij en zijn raadsman gelegenheid is geboden de inhoud van het getekende en niet getekende exemplaar te vergelijken/te bespreken. De raadsheren geven de wrakingskamer in overweging het verzoek bij gebrek aan deugdelijke onderbouwing, niet-ontvankelijk te verklaren en daarnaast een wrakingsverbod op te leggen.

4.Beoordeling van het wrakingsverzoek

4.1
Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie, elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat een rechter persoonlijk vooringenomen is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.3
Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is een door de rechter gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. De vrees voor vooringenomenheid kan indien het wrakingsverzoek zich richt op (de motivering van) een gegeven beslissing slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
4.4
De wrakingskamer stelt voorop dat het proces-verbaal van de behandeling op 3 februari 2022 (in de hoofdzaak met parketnummer 23-001731-21) heeft te gelden als kenbron voor de beoordeling. Hieruit kan worden afgeleid dat, toen verzoeker en zijn toenmalige raadsman stelden dat zij niet beschikten over een getekend DNA-rapport, de behandeling is onderbroken om hen in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van het getekende rapport. Tijdens deze onderbreking bleek dat de raadsman wel beschikte over een ondertekend rapport. Vervolgens is de behandeling hervat en heeft de verzoeker de raadsheren gewraakt. Uit die gang van zaken kan naar het oordeel van de wrakingskamer geenszins worden afgeleid dat de raadsheren jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, en ook niet dat ten aanzien van hen de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
4.5
Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevoerde gronden niet tot wraking van de raadsheren kunnen leiden. Het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.
4.6
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker verschillende wrakingsverzoeken heeft ingediend gedurende de behandeling van de nu lopende hoger beroepen. De wrakingskamer ziet echter op dit moment nog geen reden tot oplegging van een wrakingsverbod. Niet kan worden vastgesteld dat verzoeker misbruik maakt van zijn bevoegdheid tot wraking. Daarbij is van belang dat de gronden van de verschillende wrakingsverzoeken steeds andere gronden betreffen en de verzoeken tegen verschillende raadsheren zijn gericht. Ten slotte zijn er geen duidelijke aanwijzingen dat verzoeker wraking enkel of vooral inzet om de voortgang van de hoofdzaken te vertragen of anderszins te frustreren.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
wijst af het verzoek tot wraking van mrs. [naam01] , [naam02] en [naam03] .
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.L.M. van der Voet, R. Kuiper en L. Alwin in tegenwoordigheid van mr. S.W.H. Bootsma, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 oktober 2022.
mr. L. Alwin en mr. S.W.H. Bootsma zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.