In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor schuldwitwassen en kreeg een gevangenisstraf van één maand opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld voor opzetwitwassen. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 15.365,00, terwijl de verdachte wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De feiten die aan de veroordeling ten grondslag lagen, omvatten de aanhouding van de verdachte op 12 augustus 2019, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid contant geld in zijn auto werd aangetroffen. De verdachte kon de herkomst van het geld niet overtuigend verklaren, wat leidde tot het vermoeden van witwassen. Het hof overwoog dat de verdachte niet in staat was om een concrete en verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van het geld, en concludeerde dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De strafoplegging werd bepaald op een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof heeft de verdachte ook de teruggave gelast van een klein bedrag dat in beslag was genomen.