ECLI:NL:GHAMS:2022:3398

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
23-002869-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake witwassen van contant geld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 november 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd, was in eerste aanleg veroordeeld voor schuldwitwassen en kreeg een gevangenisstraf van één maand opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld voor opzetwitwassen. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van een contant geldbedrag van € 15.365,00, terwijl de verdachte wist dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De feiten die aan de veroordeling ten grondslag lagen, omvatten de aanhouding van de verdachte op 12 augustus 2019, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid contant geld in zijn auto werd aangetroffen. De verdachte kon de herkomst van het geld niet overtuigend verklaren, wat leidde tot het vermoeden van witwassen. Het hof overwoog dat de verdachte niet in staat was om een concrete en verifieerbare verklaring te geven over de herkomst van het geld, en concludeerde dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De strafoplegging werd bepaald op een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof heeft de verdachte ook de teruggave gelast van een klein bedrag dat in beslag was genomen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002869-20
datum uitspraak: 24 november 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 2 december 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-196099-19 tegen:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1992,
adres: [adres01] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
( a) van een voorwerp, te weten euro 15.511,05 (cash)geld, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten euro 15.511,05 (cash)geld, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten euro 15.511,05 (cash)geld, voorhanden heeft gehad, en/of
( b) een voorwerp, te weten euro 15.511,05 (cash)geld, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten euro 15.511,05 (cash)geld gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf en/of enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep primair verzocht de verdachte vrij te spreken van het hem tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een voltooid gronddelict ontbreekt, waardoor een bewezenverklaring voor eenvoudig witwassen niet kan volgen. Verder heeft zij aangevoerd dat de verdachte een concrete en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd, waardoor een bewezenverklaring voor opzet- of schuldwitwassen niet kan volgen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat indien het hof van oordeel is dat wel sprake is van een gronddelict, dit enkel kan leiden tot een bewezenverklaring van schuldwitwassen uit eigen misdrijf.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat naar bestendige jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het openbaar ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden.
Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Blijkens het proces-verbaal van aanhouding van 13 augustus 2019 is de verdachte staande gehouden wegens overtreding van de Wegenverkeerswet. De verbalisanten roken een wietgeur bij de verdachte en de verdachte verklaarde na de cautie te zijn medegedeeld dat er mogelijk wiet en een grote hoeveelheid geld in de auto zou liggen. Tijdens de doorzoeking troffen de verbalisanten in de middenconsole van de auto in een bruine papieren zak twee bundels met contant geld aan. Dit geldbedrag van in totaal € 14.480,00 bevatte onder meer coupures van 200 en 500 euro. Elders in de auto is een contant geldbedrag van € 146,05 aangetroffen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 14 augustus 2019 is in de auto ook een factuur aangetroffen betreffende 1.000 liter Aceton en 250 kilo Natriumhydroxide. Bij de insluitingsfouillering op het cellencomplex is nog een contant geldbedrag van € 885,00 onder de verdachte aangetroffen.
Naar het oordeel van het hof rechtvaardigen deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien een vermoeden van witwassen ten aanzien van de bedragen van € 14.480,00 en € 885,00.
De verdachte heeft bij zijn staandehouding op 12 augustus 2019 ten overstaan van de verbalisanten verklaard dat het contante geldbedrag van hem is, dat hij ZZP’er is en dat hij een klus uitbetaald had gekregen. De verdachte kon dit niet onderbouwen met bonnen of facturen. Tijdens zijn politieverhoor heeft de verdachte zich op alle vragen op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting van 2 december 2020 heeft de verdachte ten overstaan van de politierechter verklaard dat hij de in de auto en bij hem aangetroffen geldbedragen die avond van zijn opdrachtgever had gekregen. Hij had wat klussen zwart gedaan en wilde van het geld een bus kopen. De verdachte verklaarde voorts dat de auto waarin hij reed gehuurd was, dat deze ook door anderen werd gebruikt en dat de in de auto aangetroffen facturen niet van hem zijn. De verdachte wilde geen antwoord geven op vragen vanuit voor welke opdrachtgever(s) hij klussen deed en wie er naast hem nog meer in de auto reden.
Naar het oordeel van het hof voldoet de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld geenszins aan de voornoemde eisen van concreetheid en verifieerbaarheid, reeds omdat de verdachte op meerdere punten weigerde openheid van zaken te geven.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag van in totaal € 15.365,00 uit misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 augustus 2019 te Amsterdam, een voorwerp, te weten € 15.365,00 voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde schuldwitwassen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde (opzet)witwassen zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een groot contant geldbedrag, te weten € 15.511,05, voorhanden gehad terwijl hij wist dat dit uit enig misdrijf afkomstig was. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen. Met witwassen wordt beoogd crimineel vermogen te onttrekken aan het zicht van justitie, hetgeen kan resulteren in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch stelsel. Daarnaast werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende (andere) vormen van criminaliteit in de hand.
Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte thans preventief is gehecht in afwachting van een andere tegen hem in hoger beroep lopende strafzaak, waarvoor de verdachte onlangs in eerste aanleg is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Ofschoon dit vonnis nog niet onherroepelijk is, zal het hof hiermee bij de strafoplegging rekening houden.
Het hof acht, alles afwegende, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een geldbedrag van € 146,05.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.P.M. van Rijn, mr. R.D. van Heffen en mr. A. Dantuma-Hieronymus, in tegenwoordigheid van mr. S. Geensen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
24 november 2022.
mr. A. Dantuma-Hieronymus is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]