ECLI:NL:GHAMS:2022:3953

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2022
Publicatiedatum
28 maart 2025
Zaaknummer
23-001746-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in een strafzaak met betrekking tot voorbereidingshandelingen voor een gewapende roofoverval

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof oordeelde echter dat de overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid leidt, maar dat het wel aanleiding geeft om de straf te verminderen. De verdachte was betrokken bij voorbereidingshandelingen voor een gewapende roofoverval, maar deze zijn niet uitgevoerd omdat hij en zijn medeverdachten zijn aangehouden. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op tien maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling werd afgewezen, omdat deze al eerder was toegewezen in een andere zaak. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de eerder genoemde overwegingen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001746-18
datum uitspraak: 14 december 2022
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 mei 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-654294-13 en 13-689851-14 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 13-689851-14 primair en subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen deze in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De raadsman heeft overeenkomstig zijn ter zitting per e-mail doorgestuurde pleitnotitie betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Overschrijding van de redelijke termijn, leidt niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden (vgl. HR 1 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1472, rov. 4.6.1. en HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.21-3.23).
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 maart 2021 en 30 november 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de gevangenisstraf en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met v.i.-zaaknummer 99-000016-43 – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof de bewijsmiddelen vervangt door de bewijsmiddelen zoals deze in geval van cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde in verband met overschrijding van de redelijke termijn zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht in verband met de overschrijding van de redelijke termijn en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Subsidiair heeft de raadsman verzocht te volstaan met een geheel voorwaardelijke straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor een gewapende roofoverval in een woning. Het is bij die voorbereidingshandelingen gebleven, omdat de verdachten zijn aangehouden door de politie voordat zij daadwerkelijk tot uitvoering van hun plannen konden overgaan. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen en bij de (potentiële) slachtoffers in het bijzonder. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van overvallen dit als zeer traumatisch ervaren en nog geruime tijd zowel lichamelijk als psychische nadelige gevolgen hiervan kunnen ondervinden. De verdachte heeft zich in het geheel geen rekenschap gegeven van het leed dat door dergelijk handelen aan de slachtoffers wordt toegebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 15 november 2022 is hij eerder voor misdrijven onherroepelijk veroordeeld.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof kan zich in beginsel vinden in de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt het hof evenwel rekening met de straffen die na de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte in andere zaken zijn opgelegd. Op 22 juli 2020 is de verdachte in de zaak met parketnummer 23-000762-18 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaren. In de denkbeeldige situatie dat de verdachte tegelijkertijd met die zaak voor de feiten in onderhavige zaak zou zijn veroordeeld, zou daarvoor naar het oordeel van het hof een (extra) gevangenisstraf van twaalf maanden zijn opgelegd. Gelet daarop acht het hof thans een gevangenisstraf van twaalf maanden passend.
Het hof stelt echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Immers, het hoger beroep is ingesteld op 15 mei 2018, terwijl het hof nu pas – dus ruim vier en een half jaar later – arrest wijst. Hierin wordt aanleiding gezien twee maanden op de passend geachte gevangenisstraf in mindering te brengen. Dit resulteert er in dat aan de verdachte een gevangenisstraf van tien maanden zal worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 47, 55, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

De verdachte is bij besluit van 14 oktober 2013 voorwaardelijk in vrijheid gesteld van de gevangenisstraf van acht jaren, de hechtenis van twee weken en de gevangenisstraf van 18 maanden die hem zijn opgelegd bij de onherroepelijke vonnissen van respectievelijk:
  • de rechtbank Amsterdam van 24 oktober 2008 (onder parketnummer 13-457598-07);
  • de kantonrechter te Amsterdam van 6 februari 2008 (onder parketnummer 13-722875-07;
  • de rechtbank Alkmaar van 19 april 2011 (onder parketnummer 14-810462-10).
De voorwaardelijke invrijheidstelling is bij dat besluit verleend voor een periode van 1.158 dagen onder de daaraan verbonden voorwaarden, waaronder de – van rechtswege geldende – algemene voorwaarde dat de verdachte geen strafbare feiten zal plegen. De verdachte heeft zich in 2013 schuldig gemaakt aan de thans bewezenverklaarde feiten. Het openbaar ministerie heeft – vanwege deze overtreding van de algemene voorwaarde – op 18 december 2013 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de volledige periode van 1.158 dagen zal worden herroepen.
De advocaat-generaal en de raadsman hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Het hof zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat deze in de zaak met parketnummer 23-000762-18 reeds volledig is toegewezen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-689851-14 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de gevangenisstraf en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met v.i.-zaaknummer 99-000016-43 en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. W.S. Ludwig en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2022.
=========================================================================
[…]