In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 december 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van bepaalde tenlasteleggingen, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM was overschreden, wat zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof oordeelde echter dat de overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid leidt, maar dat het wel aanleiding geeft om de straf te verminderen. De verdachte was betrokken bij voorbereidingshandelingen voor een gewapende roofoverval, maar deze zijn niet uitgevoerd omdat hij en zijn medeverdachten zijn aangehouden. Het hof heeft de gevangenisstraf vastgesteld op tien maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling werd afgewezen, omdat deze al eerder was toegewezen in een andere zaak. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de eerder genoemde overwegingen.