ECLI:NL:GHAMS:2022:59
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van appellant in civiele procedure
In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J. Faas, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 3 maart 2021 een beslissing genomen in een civiele procedure, die appellant op 16 maart 2021 aanvecht. De zaak is op de rol van het hof gebracht op 20 april 2021, waarna een mondelinge behandeling op 8 september 2021 heeft plaatsgevonden. Ondanks deze behandeling is er geen minnelijke regeling tot stand gekomen. Het hof heeft de zaak vervolgens verwezen naar de rol van 19 oktober 2021 voor het nemen van een memorie van grieven. Appellant heeft echter op die datum geen grieven ingediend, wat heeft geleid tot een verlenging van de termijn voor het indienen van deze memorie. Uiteindelijk heeft het hof op 11 januari 2022 arrest gewezen, waarin het oordeelt dat appellant niet-ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een oneerlijk beding in de zin van Richtlijn 93/13 en dat appellant, door het ontbreken van grieven, niet kan worden ontvangen in het hoger beroep. De kosten van het hoger beroep zijn voor rekening van appellant, die is veroordeeld tot betaling van € 5.689,- aan verschotten en € 4.851,- aan salaris advocaat.